Bobby
Al een uur lang reden ze door het getto.
‘We kunnen beter teruggaan naar het hotel,’ stelde Bobby voor, omdat hij met Denver te doen had. ‘Dit was toch niet zo’n goed idee van me.’
‘Misschien nog tien minuutjes?’ vroeg Denver hoopvol. Ze zat met haar neus tegen het raam gedrukt om niets te missen.
‘Nee,’ zei Bobby ferm. ‘Dit heeft geen zin. Het spijt me, Denver.’
Ze knikte, zonder haar ogen van de straat te halen. ‘Ik ben bang dat je gelijk hebt,’ zei ze met een zucht.
‘Hotel?’ vroeg de chauffeur voor alle zekerheid. Hij kon niet wachten om weg te kunnen uit deze rotbuurt. Zijn passagiers waren vast niet van hier, anders zouden ze zich wel realiseren hoe gevaarlijk het hier was.
‘Ja,’ zei Bobby. ‘Terug naar het hotel, graag.’
Opgelucht gaf de chauffeur flink gas.
Opeens schreeuwde Denver dat ze moesten stoppen.
‘Waarom?’ vroeg Bobby geschrokken.
‘Stoppen!’ schreeuwde Denver weer. ‘Zet de auto aan de kant!’
De arme chauffeur wist niet wat hij moest doen. De ene passagier zei ‘Terug naar het hotel’ en nu wilde de knappe vrouw er hier uit? Zelfs midden op de dag was het hier niet veilig. Hij probeerde dat de vrouw uit te leggen, maar ze wilde er niets van horen.
‘Stoppen, nu!’ commandeerde ze.
‘Wat is er?’ vroeg Bobby. ‘Wat heb je gezien?’
‘Ik w-weet het niet,’ stamelde Denver toen de auto naar de stoep reed. ‘Een eindje terug, liep iemand op straat…’
‘Iemand op straat,’ herhaalde Bobby glazig en hij schudde zijn hoofd.
‘Nee, echt…’
‘Iemand, Denver? Iemand die je kent?’
‘Ik… ja… volgens mij was het Carolyn!’