43

‘Wat doen we nu?’ vroeg Pietro. ‘Misschien moeten we hem volgen.’

‘We weten niet wie hij is,’ antwoordde Giuseppe.

‘Een Turk, dat zie je toch. Als je wilt, ga ik erachteraan.’

‘Ik weet het niet. Laten we eerst met de koster praten. We voelen hem aan de tand en vragen tussen neus en lippen door wie die man was die net zijn huis verliet.’ Ismet deed open in de veronderstelling dat pastor Bakkalbasi iets was vergeten. Hij fronste zijn wenkbrauwen toen hij de twee mannen zag die eruitzagen als politiemannen.

‘Goedendag, we willen Francesco Turgut spreken.’ De jongeman leek hen niet te verstaan en riep in het Turks zijn oom. Deze kwam naar de deur en kon nauwelijks verhullen dat zijn lippen trilden.

‘We zijn nog steeds bezig met het onderzoek naar de brand in de kathedraal en we zouden graag willen weten of u zich nog iets kan herin neren, hoe klein ook, dat uw argwaan heeft gewekt.’

Turgut hoorde de vraag van Giuseppe amper. Hij kon zijn tranen nauwelijks inhouden. Ismet sloeg beschermend zijn arm om zijn schouders en antwoordde in een mix van Engels en Italiaans.

‘Mijn oom is al oud en de brand heeft hem van slag gebracht. Hij is bang dat ze denken dat hij gezien zijn leeftijd niet meer zo alert is en dat ze hem zullen ontslaan. Kunt u hem niet met rust laten? Hij heeft alles al verteld wat hij weet.’

‘En wie bent u?’ vroeg Pietro.

‘Ik heet Ismet Turgut. Ik ben zijn neef. Ik ben vandaag aangekomen en hoop hier in Turijn werk te vinden.’

‘Waar komt u vandaan?’

‘Uit Urfa.’

‘Is daar geen werk?’ nam Giuseppe het van Pietro over.

‘Alleen in de olievelden, maar ik wil hier een mooi vak leren, sparen en dan terugkeren naar Urfa om daar een bedrijf op te zetten. Ik heb een vriendin.’

De jonge man maakte een nette indruk. Hij leek onschuldig en misschien was hij dat ook wel, dacht Pietro.

‘Goed, maar we zouden graag willen weten of uw oom ook contact heeft met andere immigranten uit Urfa,’ zei Giuseppe.

Francesco Turgut voelde een rilling over zijn rug lopen. Nu wist hij zeker dat de politie alles wist. Ismet gaf gauw antwoord.

‘Natuurlijk, en ik hoop ook mensen uit mijn dorp te ontmoeten. Hoewel mijn oom half Italiaans is, verliezen wij Turken nooit onze wortels uit het oog, hè oom?’

Maar Pietro gaf zich niet zo snel gewonnen. De jongen leek te willen voorkomen dat de oude man zelf antwoordde.

‘Meneer Turgut, kent u de familie Bajerai?’

‘De familie Bajerai?’ riep Ismet verheugd uit. ‘Ik heb met een Bajerai op school gezeten. Ik dacht al dat hij hier een paar neven of zo had zitten.’

‘Ik zou graag willen dat uw oom antwoord gaf,’ hield Pietro voet bij stuk.

Francesco Turgut slikte en zei zoals hij zo vaak had geoefend: ‘Natuurlijk ken ik ze. Dat is een fatsoenlijke familie die gebukt gaat onder veel ellende. Hun zonen... Hun zonen hebben een fout begaan en moeten daar nu voor boeten, maar ik kan u verzekeren dat hun ouders goede mensen zijn. Dat kunt u aan iedereen vragen, u zult niets dan goeds over hen horen.’

‘Hebt u de afgelopen tijd de familie Bajerai nog opgezocht?’

‘Nee, de laatste tijd voel ik me niet zo goed en kom ik niet veel buiten.’

‘Pardon,’ onderbrak Ismet met een onschuldig gezicht, ‘maar mag ik weten wat de Bajerais hebben gedaan?’

‘Waarom denk je dat ze iets hebben gedaan?’ vroeg Giuseppe.

‘Gewoon een optelsommetje, jullie zijn van de politie en vragen naar de Bajerais. Als ze niets hadden gedaan, zouden jullie ook niet naar hen vragen.’

De jongen lachte zelfvoldaan; de mannen wisten niet of hij nu cynisch was of echt zo onschuldig als hij deed voorkomen.

‘Goed, nog even over de brand,’ drong Giuseppe aan.

‘Ik heb u alles al verteld wat ik weet. Als ik me nog iets had herinnerd, had ik contact met u opgenomen,’ verzekerde de oude man op klagerige toon.

‘Ik ben net aangekomen,’ legde Ismet uit, ‘en ik heb nog niet eens tijd gehad om mijn oom te vragen waar ik ga slapen. Kunt u misschien een andere keer terugkomen?’

Pietro gebaarde naar Giuseppe. Ze namen afscheid en gingen de straat op.

‘Wat is jouw indruk van die neef?’ vroeg Pietro aan zijn collega.

‘Ik weet het niet. Het lijkt me geen verkeerde jongen.’

‘Misschien hebben ze hem gestuurd om zijn oom in de gaten te houden.’

‘Kom nou. Laten we nou niet overal spoken zien. Ik ben het met je eens dat Sofia en Marco de boel enorm opblazen, ook al heeft Marco wel vaak gelijk als hij onraad ruikt... Maar die sindone is een obsessie voor hem.’

‘Gisteren liet je daar anders niets van blijken toen ik dat tegen ze zei.’

‘Wat heeft het voor zin om te discussiëren? We moeten toch doen wat zij zeggen. Als ze gelijk hebben, geweldig, dan hebben we een zaak; zo niet, dan maakt het ook niet uit, maar dan hebben we op zijn minst geprobeerd om een verklaring te zoeken voor die vervloekte branden. Een beetje onderzoek kan geen kwaad, maar dan wel zonder al die stress en onrust.’

‘Ongelooflijk dat jij zo koel kunt blijven, je lijkt wel een Brit in plaats van een Italiaan.’

‘Jij drijft ook alles op de spits. En de laatste tijd treed je over alles in discussie.’

‘Ik heb het gevoel dat het team zijn samenhang is verloren. Dat de dingen anders zijn dan vroeger.’

‘Het is wel duidelijk dat het team is uiteengevallen, maar het komt er wel weer bovenop. Sofia en jij zijn verantwoordelijk voor die toestand. Zodra jullie samen zijn is de spanning te snijden en het lijkt wel alsof jullie het leuk vinden om elkaar dwars te zitten. Als zij a zegt, zeg jij b en jullie kijken elkaar aan of jullie elkaar elk moment in de haren kunnen vliegen. Luister, Marco heeft gelijk als hij zegt dat je werk en bed moet scheiden. Eerlijk gezegd is het jullie schuld dat wij ons nu allemaal zo opgelaten voelen.’

‘Ik heb je niet gevraagd om eerlijk te zijn.’

‘Dat weet ik, maar ik wilde het toch zeggen.’

‘Ik ben bang dat je inderdaad gelijk hebt, het is onze schuld, maar wat kan ik eraan doen?’

‘Niets. Ik denk dat het vanzelf overgaat, en ze gaat sowieso toch weg. Zodra de zaak is opgelost, pakt ze haar biezen. Ze heeft meer in haar mars dan alleen boeven vangen.’

‘Het is een uitzonderlijke vrouw.’

‘Niet te geloven dat ze iets met jou is begonnen.’

‘Nou, bedankt!’

‘Ach, ga nou niet moeilijk doen. Wij zijn gewoon twee agenten. Wij kunnen toch niet aan haar tippen. Zij komt uit een ander milieu, ze heeft veel meer klasse en bagage dan wij. En dat geldt ook voor Marco. Hij heeft gestudeerd en dat kun je merken ook. Natuurlijk ben ik blij met wat ik ben en dat ik het zo ver heb geschopt. Werken voor Kunstdelicten is een luizenbaantje en het geeft status.’

‘Je oprechtheid begint op mijn zenuwen te werken.’

‘Ik hou mijn mond al, maar ik dacht dat wij eerlijk tegen elkaar konden zijn.’

‘Nu weet ik het wel. Laat me met rust. We gaan naar de centrale en vragen aan Interpol of de Turken ons informatie willen geven over die neef van Turgut. Maar eerst kunnen we nog even met pater Yves gaan praten.’

‘Hoezo? Die komt toch niet uit Urfa?’

‘Heel grappig. Maar die priester...’

‘Heb je nu opeens een hekel aan die priester?’

‘Doe niet zo dom. We moeten hem spreken.’ 

 

Pater Yves kon ze meteen ontvangen. Hij was bezig met een toespraak die de kardinaal de volgende dag zou moeten houden voor een vergadering met de kloostermoeders. Een routinekwestie, zei hij.

Hij vroeg hoe het onderzoek verliep, meer uit beleefdheid dan uit interesse. En hij verzekerde hun dat met het nieuwe beveiligingssysteem het zeer onwaarschijnlijk was dat er nieuwe incidenten in de kathedraal zouden plaatsvinden.

Na een kwartier namen ze alweer afscheid. Er was niets nieuws te melden.