4

De zangerige stem van Minerva over de mobiele telefoon viel telkens weg. 

‘Hang maar op, ik bel jou wel, we zijn al op kantoor.’ 

De afdeling Kunstdelicten beschikte over twee werkkamers bij het bureau van de carabinieri, waar Marco en zijn team rustig konden werken als ze in Turijn waren.

‘Hallo, Minerva,’ zei Sofia tegen haar vriendin, ‘de chef is er niet, Hij is al vroeg naar de kathedraal vertrokken. Hij was van plan daar praktisch de hele ochtend te blijven.’

‘Z’n mobieltje staat uit, ik krijg steeds de voicemail.’

‘Ja, hij doet de laatste tijd een beetje vreemd, maar je weet dat hij al jaren bij hoog en bij laag volhoudt dat iemand het op de lijkwade heeft gemunt. Af en toe denk ik dat hij weleens gelijk kon hebben. Er zijn zo veel kathedralen en kerken in Italië, maar ze moeten altijd die van Turijn hebben. Volgens mij is er al zes keer ingebroken, en dan al die branden nog, hoewel sommige gelukkig weinig schade hebben aangericht. Alles bij elkaar zet het je toch aan het denken, vooral nu er weer een man zonder tong is aangetroffen. Vind je het niet doodeng dat er weer een dode is aangetroffen zonder tong of vingertoppen — weer iemand zonder identiteit.’

‘Marco heeft me gevraagd uit te zoeken of er een sekte bestaat waarbij de aanhangers zich de tong laten uitrukken. Hij dacht dat jullie misschien iets over het hoofd zien, historici weten ten slotte ook niet alles. Maar ik heb niets gevonden. Het enige wat ik tot nu toe heb kunnen vinden, is dat het bedrijf dat de renovatie uitvoert al jaren actief is in Turijn, zeker al veertig jaar. Het bedrijf loopt als een trein, de Kerk is de grootste klant. Ze hebben de laatste jaren het elektriciteitssysteem gemoderniseerd van een groot aantal kloosters en kerken in de regio en zelfs de woning van de kardinaal is door hen verbouwd. Het is een naamloze vennootschap, maar ik ben er wel achter gekomen dat een van de aandeelhouders een hoge pief is, met luchtvaartmaatschappijen, chemische bedrijven en noem maar op. Dat bouwbedrijfje is niets vergeleken hij wat hij verder allemaal nog doet.’

‘Wie is het?’

‘Umberto D’Alaqua, hij staat regelmatig in de financiële bladen. Een gewiekste jongen die ook nog eens aandelen bezit in de firma die hier overal kabels en leidingen legt. Verder heeft of had hij aandelen in allerlei andere bedrijven — sommige zijn al opgeheven — die allemaal wel eens iets te maken hebben gehad met de kathedraal van Turijn. Je weet dat de brand van 1997 niet de eerste was. Denk aan die van september 1983, een paar maanden voordat het huis van Savoye de lijkwade overdroeg aan het Vaticaan. Die zomer zijn ze begonnen met de schoonmaakwerkzaamheden van de voorgevel van de kathedraal en stond de toren in de steigers. Hoe het is gebeurd weet niemand, maar er brak brand uit. En wie had aandelen in het bedrijf dat indertijd verantwoordelijk was voor monumentenzorg? Umberto D’Alaqua. En weet je nog dat ze het plein voor de kathedraal en de omringende straten opnieuw aan het bestraten waren en dat er toen allerlei pijpleidingen zijn gesprongen? Nou, D’Alaqua bezat ook aandelen in het bedrijf dat de bestrating uitvoerde.’

‘Je ziet spoken. Het is helemaal niet zo vreemd dat die vent aandelen heeft in diverse bedrijven in en rond Turijn. Zo lopen er vast wel meer rond.’

‘Ik zie geen spoken, ik stel alleen de feiten vast. Marco wil dat we alles tot op de bodem uitzoeken en de naam van Umberto D’Alaqua komt steeds bovendrijven. Die man moet wel een uitstekende relatie hebben met de kardinaal van Turijn, en uiteraard met het Vaticaan. Overigens, hij is vrijgezel.’

‘Goed, stuur het maar per e-mail, dan kan Marco het meteen lezen als hij terug is.’

‘Tot wanneer blijven jullie nog in Turijn?’

‘Geen idee, Marco heeft er niets over gezegd. Hij wil een paar van de mensen die vlak voor de brand in de kathedraal waren persoonlijk aan de tand voelen. Verder wil hij met onze zwijgende man in de gevangenis spreken, die van die inbraak van twee jaar geleden plus enkele werklieden en het personeel van het aartsbisdom. Dus ik denk dat we nog een dag of drie, vier blijven. We bellen je nog wel.’

 

Sofia besloot naar de kathedraal te gaan om Marco te spreken. Ze wist dat haar chef even alleen wilde zijn, anders had hij Pietro, Giuseppe of Antonino wel gevraagd met hem mee te gaan. Maar hij had ze allemaal een andere klus gegeven. Ze werkten al jaren met hem samen en wisten allevier dat ze zijn rotsvaste vertrouwen genoten.

Samen met de carabinieri Pietro en Giuseppe, allebei uitstekende rechercheurs en wars van corruptie, vormden Antonino en zij, beiden doctor in de kunstwetenschappen, en Minerva, internet-virtuoos, de harde kern van Marco’s team. Ze hadden natuurlijk nog wel meer collega’s, maar Marco bouwde vooral op dit groepje mensen dat door de jaren heen hecht bevriend was geraakt. Sofia bedacht dat ze meer op haar werk zat dan thuis. Maar ja, thuis zat er niemand op haar te wachten. Ze was nooit getrouwd geweest. Ze troostte zichzelf met de gedachte dat ze daar geen tijd voor had gehad, want eerst had ze het druk met het behalen van haar titel en vervolgens met haar werk bij de afdeling Kunstdelicten. Daarbij was ze veel op reis. Ze was net veertig geworden en besefte donders goed dat haar liefdesleven een ramp was, ze hield zichzelf niet voor de gek. Ze sliep af en toe met Pietro, maar hij zou zijn gezin nooit in de steek laten en ze wist niet eens zeker of ze dat wel zou willen.

Ze vond het prima zo. Als ze op reis waren namen ze samen een kamer en thuis gingen ze regelmatig een hapje eten na het werk. Meestal dronken ze dan een borrel, aten wat bij haar thuis en gingen met elkaar naar bed. Dan stond hij om een uur of drie stilletjes op en vertrok naar huis.

Op kantoor hielden ze het verborgen, maar Antonino, Giuseppe en Minerva wisten ervan en Marco had in het begin ooit gezegd dat ze oud en wijs genoeg waren om te weten waar ze mee bezig waren, maar dat ze hun privé-zaken buiten de deuren van kantoor moesten houden.

Pietro en zij waren het erover eens dat ze het team niet wilden belasten met eventuele onenigheid en hielden zich keurig aan de afspraak. Dat was niet zo moeilijk, want de weinige keren dat ze ruzie hadden ging het nergens over en was het zo weer bijgelegd. Hun relatie verliep zoals hij verliep en ze hadden zich er allebei bij neergelegd dat het nooit méér kon worden dan dat.

 

‘Chef...’

Marco zat vlak voor de schrijn met de sindone en schrok op van de stem van Sofia. Hij schonk haar een brede glimlach en pakte haar bij de arm zodat ze naast hem kwam zitten.

‘Indrukwekkend, hè?’

‘Nou en of, en dat terwijl het een vervalsing is.’

‘Een vervalsing nog wel, dat zou ik niet durven stellen. Er is iets geheimzinnigs met de lijkwade, iets wat de deskundigen tot op de dag van vandaag niet kunnen verklaren. De nasa heeft vastgesteld dat de afbeelding van de man op de doek driedimensionaal is. Sommige wetenschappers zijn ervan overtuigd dat de beeltenis is ontstaan door een bepaalde, tot nu toe onverklaarbare straling, volgens anderen wijzen de vlekken op bloedresten.’

‘Marco, je weet dat de koolstofmethode eenduidig is. Doctor Tite en de laboratoria die verantwoordelijk waren voor de datering van de sindone konden zich geen fouten veroorloven. De doek stamt uit de dertiende of veertiende eeuw, tussen 1260 en 1390, dat is door drie onafhankelijke laboratoria vastgesteld. De kans dat ze zich vergissen is vijf procent . Zelfs de Kerk heeft de uitslag van de koolstofmethode geaccepteerd.’

‘Maar ze kunnen nog steeds niet verklaren hoe de afbeelding op de doek is ontstaan. En mag ik je eraan herinneren dat op driedimensionale foto’s woorden op de doek zijn aangetroffen? Rond het gelaat staat driemaal de tekst in nece.’

‘Ja, “ter dood veroordeeld”.’

‘En aan dezelfde kant is van boven naar beneden te lezen: sn azare.’

‘Wat je zou kunnen lezen als neazarenus.’

‘Bovenaan staan nog meer letters, iber...’

‘Sommige wetenschappers veronderstellen dat hier ooit tiberius heeft gestaan.’

‘En het microfotografisch onderzoek?’

‘De vergrotingen vertonen cirkels rond de ogen, vooral rond het rechteroog wijst dat naar alle waarschijnlijkheid op een muntstuk.’

‘In die tijd was het de gewoonte de ogen van de doden te sluiten met behulp van munten.’

‘En er staat te lezen...’

‘Als je alle letters als één geheel leest, zou je kunnen zeggen dat er tibepioy caicaroc staat, Tiberius Caesar, een tekst die ook wordt aangetroffen op munten uit de tijd van Pontius Pilatus. Ze waren van brons, met in het midden een afbeelding van een kromstaf.’

‘Je bent een briljante historica, Sofia, daarom neem je niets voor zeker aan.’

‘Marco, mag ik je een persoonlijke vraag stellen?’

‘Als jij dat niet zou mogen, wie dan wel?’

‘Ben je gelovig? Ik bedoel, echt gelovig. Goed, als geboren Italianen zijn we natuurlijk allemaal katholiek en er blijft altijd wel iets hangen van je opvoeding. Maar echt geloven is iets anders en volgens mij, Marco, ben jij diepgelovig. Jij bent ervan overtuigd dat de sindone de beeltenis van Jezus Christus vertoont en het zal je worst wezen wat de wetenschap ervan vindt: jij gelooft het.’

‘Dat is moeilijk te zeggen, Sofia. Ik weet niet precies waarin ik wel of niet geloof. Er zijn genoeg zaken die ik met mijn verstand weerleg en daarbij geloof ik al helemaal niet in de dogma’s van de Kerk, dus wat dat betreft zou je me een afvallige kunnen noemen. Maar er is iets bijzonders met de lijkwade, iets magisch. Het is niet zomaar een lap stof, mijn gevoel zegt me dat de lijkwade veel meer is dan dat.’

Ze zwegen en keken naar de linnen doek met de afbeelding van een man die hetzelfde lijden als Jezus had ondergaan. Een man die volgens diverse analyses en antropometrisch onderzoek door professor Judica Cordiglia ongeveer 80 kilo woog en 1.81 meter lang was. Zijn fysieke kenmerken waren niet onder te brengen bij een bepaalde etnische groepering.

De kathedraal bleef voorlopig gesloten voor het publiek en de lijkwade zou opnieuw worden overgebracht naar de kluis van de Nationale Bank, op voorstel van Marco. De kardinaal had ermee ingestemd. De heilige lijkwade was de waardevolste schat van de kathedraal, een van de grootste relikwieën van het Christendom. Gezien de omstandigheden was de zwaarbewaakte bank op dit moment de veiligste plek.

Sofia gaf Marco een kneepje in zijn arm; zij geloofde in hem, ze wilde niet dat hij het gevoel kreeg dat hij alleen stond. Ze had een enorme bewondering voor Marco, niet alleen voor zijn integriteit, maar ook omdat onder dat stoere uiterlijk een man met een groot hart verborgen ging, altijd bereid om te luisteren. Hij was wars van arrogantie en had er totaal geen moeite mee als iemand meer wist dan hij. Hij straalde een enorme zekerheid uit en zijn autoriteit werd nooit in twijfel getrokken.

In een discussie over de echtheid van een kunstwerk liet Marco zich zelden gelden. Hij liet de anderen zeggen wat zij ervan vonden en Sofia wist dat hij vooral veel waarde hechtte aan haar mening. Een paar jaar geleden noemde hij haar altijd vaderlijk ‘bolleboos’, vanwege haar academische curriculum: doctor in de kunstgeschiedenis, meester in de oude talen, doctorandus Italiaans en dan sprak ze ook nog vloeiend Engels, Frans, Spaans en Grieks. Aangezien ze toch alleen was, had ze ook nog eens tijd gevonden Arabisch te studeren. Niet dat ze het nu vloeiend sprak, maar ze kon er redelijk mee uit de voeten.

Marco wierp haar een zijdelingse blik toe en voelde zich getroost door haar gebaar. Hij vond het maar wat jammer dat zo’n leuke vrouw als zij nog steeds geen partner had gevonden. Ze was mooi, beeldschoon zelfs, en had zelf niet in de gaten hoe aantrekkelijk ze was. Blond, blauwe ogen, een goed figuur, aardig en superintelligent. Paola probeerde haar al jaren te koppelen aan elke vrijgezel die ze tegenkwam, maar was daar tot nu toe niet in geslaagd. De meeste mannen voelden zich overdonderd door haar persoonlijkheid. Hij begreep er niets van dat zo’n vrouw een relatie onderhield met die goeie ouwe Pietro, maar volgens Paola vond Sofia het juist wel prettig zo.

Pietro had zich als laatste bij het team aangesloten. Hij werkte sinds tien jaar bij zijn afdeling en was een goede rechercheur. Hij was zorgvuldig, wantrouwig en er was geen detail dat hem ontging, al was het nog zo klein. Hij had jaren op moordzaken gewerkt en vroeg overplaatsing aan omdat hij meer dan genoeg bloed had gezien, zoals hij zelf zei. Marco klaagde al tijden over onderbezetting, dus Pietro werd naar hem toe gestuurd voor een gesprek. Hij wekte een goede indruk en Marco had hem ter plekke opgenomen in zijn team.

Hij stond op, gevolgd door Sofia. Ze liepen om het hoofdaltaar heen en gingen de sacristie binnen, waar op dat moment net een priester van het bisdom verscheen.

‘Ah, signor Valoni, ik zocht u al. De kardinaal wil u spreken. De pantserwagen voor het vervoer van de Lijkwade is er over ongeveer een halfuur. We zijn gebeld door een van uw mensen, een zekere Antonino. De kardinaal zegt dat hij geen rust heeft voordat de lijkwade veilig en wel in de kluis ligt, ook al is de kathedraal vergeven van de carabinieri en kunnen we geen stap verzetten of we struikelen over een van uw agenten.’

‘Dank u, pater. We zullen de sindone tot op het laatste moment goed beschermen. Ik rij persoonlijk in de pantserwagen mee naar de bank.’

‘Zijne Eminentie wil dat pater Yves als vertegenwoordiger van het aartsbisdom de lijkwade begeleidt naar de bank om alle formaliteiten in orde te maken.’

‘Prima, pater, in orde. Waar is de kardinaal?’

‘In zijn werkkamer. Zal ik met u meelopen?’

‘Dank u, dat is niet nodig, we weten het te vinden.’ 

 

Marco en Sofia liepen naar de werkkamer, waar de kardinaal hen zenuwachtig ontving. Hij was nog steeds van slag.

‘Ah, Marco, kom binnen, kom binnen. En dottora Galloni! Neemt u plaats.’

‘Uwe Eminentie,’ begon Marco, ‘mevrouw Galloni en ik begeleiden de lijkwade naar de bank, en ik heb begrepen dat pater Yves ook meerijdt...’

‘Ja, ja, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Het Vaticaan maakt zich ernstig zorgen. Monseigneur Aubry liet me weten dat de Paus diep geschokt is door de brand in de kathedraal en heeft me dringend verzocht hem over alle ontwikkelingen in te lichten, zodat hij de Heilige Vader op de hoogte kan stellen. Vandaar dat ik u moet verzoeken mij volledig op de hoogte te stellen over de voortgang van het onderzoek, zodat ik op mijn beurt rapport kan uitbrengen. Uiteraard zullen we alle informatie uiterst discreet behandelen, we zijn ons scherp bewust van het belang van discretie in dit soort zaken.’

‘Eminentie, we weten nog niets. Alles wat we hebben is het stoffelijk overschot van een man zonder tong in het mortuarium. Een man van een jaar of dertig zonder identiteit. Het kan net zo goed een Italiaan zijn als een Zweed.’

‘Volgens mij is die jongen in de gevangenis een Italiaan.’

‘Waarom denkt u dat?’

‘Vanwege zijn uiterlijk: donker, niet al te groot, een olijfkleurige huid...’

‘Eminentie, zo ziet de helft van de wereldbevolking eruit.’

‘Ja, daar heeft u wel gelijk in. Maar goed, houd me op de hoogte. Ik geef u zowel mijn privé-nummer als het nummer van mijn mobiele telefoon. Mocht u op iets belangrijks stuiten, dan kunt u me 24 uur per dag bereiken. Verder wil ik graag op de hoogte blijven van alle stappen die u onderneemt.’ 

De kardinaal schreef enkele nummers op een kaartje en overhandigde het aan Marco, die het in zijn zak stak. Hij peinsde er niet over de kardinaal op de hoogte te brengen van alle blinde pogingen die hij ondernam en waarvan er nog vele zouden volgen. Geen haar op zijn hoofd die eraan dacht zijn gegevens uit te wisselen met de aartsbisschop van Turijn, die er vervolgens mee naar monseigneur Aubry zou gaan, waarop Aubry de waarnemer van de minister van Binnenlandse Zaken zou bellen, die vervolgens de minister zelf zou inlichten. Dan stapte de minister naar de Paus en naar God weet wie nog meer.

Maar hij knikte zwijgend, alsof hij het er volledig mee eens was.

‘Marco, zodra de sindone veilig en wel achter slot en grendel bij de bank ligt, wil ik dat onmiddellijk van u en pater Yves horen.’

Marco trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. De kardinaal behandelde hem als een ondergeschikte. Hij besloot deze belediging te negeren en stond op.

‘We moeten gaan, Uwe Eminentie. De pantserwagen kan elk ogenblik hier zijn.’