8
De man tilde het luik op en knipte zijn zaklantaarn aan. In de kelder keken de drie mannen zonder tong hem afwachtend aan. Hij voelde de rillingen over zijn rug lopen en stommelde de haveloze trap af. Hij wilde de drie zo snel mogelijk het land uit hebben, maar wist ook dat elke overhaaste beweging hen allevier in de gevangenis kon doen belanden. Erger nog, een nieuwe mislukking zou hem de eeuwige verachting van Addaio opleveren, mogelijk zelfs met excommunicatie tot gevolg.
‘De rechercheurs uit Rome zijn vertrokken. Hun chef, ene Marco, heeft vandaag afscheid genomen van de kardinaal en langdurig met pater Yves gesproken. Ik denk dat jullie zo zoetjesaan wel kunnen vertrekken, want naar ik hoor gaan de carabinieri ervan uit dat jullie dode kameraad geen handlangers had. Jullie moeten de instructies van Addaio opvolgen en allemaal je eigen vluchtplan uitvoeren.’
De oudste van de drie in de kelder, een man van een jaar of dertig, knikte en schreef iets op papier: ‘Weet je zeker dat het veilig is?’
‘Voorzover we dat ooit zeker kunnen weten, ja. Als je nog iets nodig hebt, schrijf het dan op.’
De oudste, zo te zien de leider van de drie, pakte zijn pen weer op: ‘We moeten ons wassen, zo kunnen we niet vertrekken. We hebben meer water nodig en een teil. Hoe zit het met de vrachtwagens?’
‘Tussen middernacht en één uur kom ik je halen. Ik begeleid je door de tunnel naar de begraafplaats en van daaruit ga je alleen verder. Er staat een bestelauto klaar bij station Merci di Vanchiglia, aan de andere kant van het plein. Hij wacht niet langer dan vijf minuten. Dit is het kenteken — hij liet hem een papiertje zien met het nummer — en hij brengt je naar Genua. Daar monster je aan als matroos op de Estrella del Mar en dan ben je over een week thuis.’
De leider knikte. Zijn twee kameraden keken verwachtingsvol toe. Ze waren jonger dan hij, nauwelijks twintig jaar oud. De een was een forse, donkere kerel met brede schouders en een militaire coupe. De ander had bruin haar en was magerder en een stuk kleiner, met ogen die glansden van ongeduld.
De man wendde zich tot de donkere.
‘Jij wordt morgenochtend opgehaald. We gaan via de tunnel naar de begraafplaats en eenmaal buiten sla je linksaf, in de richting van de rivier. Daar staat een wagen voor je klaar. Jullie rijden via Zwitserland naar Duitsland, waar je wordt opgewacht in Berlijn. Je kent het adres van de mensen daar, zij zorgen dat je thuis komt.’
De jongeman met het smalle gezicht keek hem strak aan. De man werd wat angstig, want hij las woede in de bruine ogen van de jonge stomme.
‘Jij vertrekt als laatste, je moet hier nog twee dagen blijven. Ook jij wordt ‘s nachts opgehaald, om twee uur, en je gaat rechtstreeks naar huis. Veel succes. Ikzal voor waswater zorgen.’
De man met het soldaten kapsel greep hem bij de arm om aan te geven dat hij nog iets wilde vragen. Hij schreef snel enkele woorden op.
‘Wil je weten hoe het met Mendibj gaat? Hij zit in de gevangenis, dat weten jullie. Hij heeft zich als een idioot gedragen. Zonder de komst van zijn kameraden af te wachten is hij de kathedraal binnengedrongen. Hij wist de sacristie te bereiken, maar op de een of andere manier heeft hij het alarm in werking gezet. Ik heb strikte orders van Addaio geen enkel risico te nemen, dus ik kan niets voor hem doen. Ze hebben hem opgepakt op het Piazza del Castelo. Als jullie alle instructies opvolgen, kan er niets gebeuren. Niemand weet van het bestaan van deze kelder en de tunnel. Er lopen tientallen tunnels onder Turijn, maar ze kennen ze niet allemaal. Het zou een ramp zijn als ze deze ontdekten, want dan maken ze korte metten met ons.’
Toen de oudere man de kelder had verlaten, keken de drie elkaar aan. De leider pakte een vel papier en schreef alle instructies zorgvuldig op. Binnen luttele uren begon voor elk van hen een lange reis en het was niet zeker of ze ooit veilig thuis zouden komen. Niet alles was verloren, ze leefden nog, maar het zou niet gemakkelijk zijn ongemerkt te verdwijnen. Spontaan omhelsden ze elkaar, terwijl de tranen over hun gezicht stroomden.