34
Marco had hen voor het eten uitgenodigd. Minerva, Pietro en Antonino waren met de eerste ochtendvlucht gearriveerd. Pietro deed afstandelijk, koud en bijna vijandig tegen Sofia. Ze voelde zich er ongemakkelijk onder, maar wist dat ze het moest accepteren. Zolang ze voor Kunstdelicten werkte moest ze met Pietro samenwerken. Het was haar nu wel duidelijk dat ze haar biezen zou pakken zodra deze zaak was afgerond.
Ze waren aan het ontbijten toen de mobiel van Sofia overging.
‘Ja?’
Ze herkende de stem aan de andere kant van de lijn en moest blozen. Ze stond op van de tafel en liep de eetzaal uit, zodat ze onbewust de aandacht van haar collega’s trok. Terug in de zaal vroeg niemand haar iets, maar het was duidelijk dat Pietro gespannen was.
‘Marco, dat was D’Alaqua. Hij heeft me uitgenodigd voor de lunch morgen. Doctor Bolard en de rest van het wetenschappelijke onderzoeksteam komen ook. Het is een soort afscheidslunch.’
‘Je hebt toch wel ja gezegd?’ vroeg Marco.
‘Nee,’ antwoordde ze een beetje verward.
‘Dat is dan niet handig. Ik had je gezegd dat je in zijn buurt moest blijven.’
‘Als ik het me goed herinner, hebben we morgen een generale repetitie van de achtervolgingsoperatie en ik zou alles coördineren.’
‘Dat klopt, maar het was een mooie gelegenheid om het hele team en met name Bolard nog eens te zien.’
‘Ik ga sowieso overmorgen met D’Alaqua lunchen.’ Ze keken haar verbaasd aan. Marco kon zelfs zijn glimlach niet onderdrukken.
‘Hoe dat zo?’
‘Hij nodigde me gewoon nogmaals uit, alleen dan zonder de wetenschappers.’ Minerva zag hoe Pietro zijn vingerknokkels tegen de tafel drukte. Ook Antonino voelde zich ongemakkelijk onder Pietro’s gespannen houding. Ze maanden Marco dan ook aan om de rekening te vragen en gingen over op de details van de operatie van morgen.
Gestoken in een jasje met spijkerbroek, zonder make-up en met haar haar in een staartje begon Sofia er spijt van te krijgen dat ze zich had laten verleiden tot een lunch met D’Alaqua. Ze zag er niet onaantrekkelijk uit in de broek en het jasje van Versace, maar ze wilde D’Alaqua hiermee wel duidelijk maken dat ze de afspraak als werk zag.
De auto liet Turijn achter zich en na een paar kilometer sloegen ze een kleine weg in die leidde naar een indrukwekkend renaissance palazzo dat aan het zicht onttrokken was door een bos.
Het hek ging open zonder dat de chauffeur op een afstandsbediening had gedrukt of dat er iemand naar de auto was gekomen om te verifiëren wie ze waren. Ze nam aan dat er overal verborgen camera’s hingen. In de deuropening stond D’Alaqua te wachten, gekleed in een elegant antracietgrijs kostuum van grove zijde.
Sofia kon niet verhullen dat ze verbaasd was toen ze het palazzo binnenging. Het was een museum dat omgetoverd was tot een huis.
‘Ik heb je bij me thuis uitgenodigd, omdat ik dacht dat je wel interesse zou hebben in een aantal doeken die ik hier heb hangen.’
Ruim een uur lang liepen ze door verschillende vertrekken met prachtige schilderijen die smaakvol waren opgehangen. Ze voerden een geanimeerd gesprek over kunst, politiek en literatuur. Sofia vergat de tijd volledig en was verrast toen D’Alaqua zich excuseerde. Hij moest naar het vliegveld, omdat hij om zeven uur een vlucht naar Parijs had.
‘Vergeef me dat ik je zo lang heb opgehouden.’
‘Helemaal niet. Het is zes uur en als ik vanavond niet in Parijs had moeten zijn, had ik je met alle plezier uitgenodigd voor het avondeten. Ik kom over tien dagen terug en als je dan nog in Turijn bent, zie ik je graag terug.’
‘Ik weet het niet. Misschien zijn we dan al klaar of zijn we aan het afronden.’
‘Klaar?’
‘Met het onderzoek naar de brand in de kathedraal.’
‘Ach ja. Vordert het een beetje?’
‘Ja, we zitten in het eindstadium.’
‘Zou je iets preciezer kunnen zijn?’
‘Nou...’
‘Geen zorgen, ik begrijp het wel. Als het onderzoek afgerond is en alles is opgehelderd, kun je me er alles over vertellen.’
Sofia voelde zich opgelucht. Marco had haar verboden ook maar iets over het onderzoek te vertellen. En ook al deelde ze zijn verdenkingen tegen D’Alaqua niet, ze zou nooit tegen zijn bevelen ingaan.
Voor de deur stonden twee auto’s. Een voor Sofia en de andere voor D’Alaqua die hem naar de luchthaven zou brengen waar zijn privé-toestel op hem wachtte. Ze namen met een handdruk afscheid van elkaar.
‘Waarom willen ze hem vermoorden?’
‘Ik weet het niet. Ze proberen een bewaker om te kopen om de deur van zijn cel open te laten. Het plan is om hem morgenochtend de keel af te snijden en dan terug te gaan naar hun eigen cel. Niemand zal iets merken, stommen schreeuwen niet.’
‘Laat die bewaker zich omkopen?’
‘Misschien. Ze zeggen dat ze veel geld hebben. Ik geloof dat ze hem vijftigduizend euro zullen bieden.’
‘Wie weet het nog meer?’
‘Nog twee anderen. Ze vertrouwen ons. Het zijn Turken, net als wij.’
‘Je kunt gaan.’
‘Krijg ik mijn beloning nog?’
‘Dat komt voor elkaar.’
Frasquello bleef peinzend achter. Waarom zouden de gebroeders Bajerai de tongloze man willen vermoorden? Het was vast in opdracht. Maar van wie? Hij riep zijn waarnemers bij zich, twee mannen die levenslang zaten wegens moord. Hij sprak een halfuur lang met ze. Daarna vroeg hij een bewaker of hij Genari wilde waarschuwen.
De chef bewaking liep Frasquello’s cel binnen. Het was middernacht geweest. De televisie stond aan en hij keek niet op.
‘Hou je stil en ga zitten. Zeg je vriend van de politie dat hij gelijk had. Ze willen de stomme afmaken.’
‘Wie?’
‘De gebroeders Bajerai.’
‘En waarom?’ vroeg Genari verbaasd.
‘Hoe moet ik dat weten? Het kan me trouwens ook niet schelen. Ik ben mijn belofte nagekomen, nu is het zijn beurt.’
‘Kun je het voorkomen?’
‘Wegwezen.’
Genari verliet de cel en liep haastig naar zijn kamer waar hij het mobiele nummer van Marco Valoni draaide.
Marco was aan het lezen. Hij was moe. Samen met het achtervolgingsteam was hij alles nog eens doorgelopen voor de dag waarop Mendibj uit de gevangenis zou komen. Bovendien was hij nog een keer afgedaald in de catacomben. Hij had twee uur lang van de ene naar de andere kant gelopen, op muren geklopt, hopende dat hij zo op een holte zou stuiten. Commandant Colombaria was een toonbeeld van geduld terwijl hij Marco begeleidde bij zijn omzwervingen, maar probeerde hem er toch van te overtuigen dat er onder de grond niets meer was dan dat hij zag.
‘Meneer Valoni, met Genari.’
Marco keek naar zijn horloge. Het was na middernacht.
‘U had gelijk. Ze willen de stomme vermoorden.’
‘Vertel op.’
‘Frasquello heeft ontdekt dat twee broers, twee Turken met de naam Bajerai, de stomme koud willen maken. Naar het schijnt hebben ze er geld voor ontvangen. Ze zullen het morgen doen. U zult de stomme zo snel mogelijk moeten overplaatsen naar een andere gevangenis.’
‘Dat kan niet. Ze zullen vermoeden dat er iets aan de hand is en dan is de hele operatie verpest. Komt Frasquello zijn deel van de afspraak na?’
‘Dat heeft hij al gedaan. Hij heeft me eraan herinnerd dat u nu uw belofte moet nakomen.’
‘Dat zal ik ook doen. Bent u nu in de gevangenis?’
‘Ja.’
‘Goed. Ik ga de directeur uit zijn bed halen. Over een uur ben ik bij jullie en wil ik alle informatie die jullie over die twee hebben.’
‘Het zijn Turken. Goeie jongens. Ze hebben een man gedood tijdens een gevecht, maar het zijn geen moordenaars. Ik bedoel, geen professionele.’
‘Over een uur kunt u me alles vertellen.’
Marco maakte de gevangenisdirecteur wakker en drong aan op een onderhoud op zijn kantoor. Daarna belde hij Minerva.
‘Sliep je?’
‘Ik was aan het lezen. Wat is er aan de hand?’
‘Kleed je aan, ik zie je over vijftien minuten in de foyer. Ik wil datje naar de centrale van de carabinieri gaat om in hun computer informatie te zoeken over een stel gevaarlijke klanten. Ik ga naar de gevangenis en van daaruit bel ik je om alle informatie die ik heb, aan je door te geven.’
‘Maar vertel me even wat er is.’
‘Dat mijn intuïtie er nog steeds niet naast zit: er zijn twee mannen die het op de stomme hebben voorzien.’
‘Mijn god!’
‘Over een kwartier beneden. Haast je.’
Toen Marco in de gevangenis arriveerde, zat de directeur al op zijn kamer te wachten. De arme man moest voortdurend gapen en kon zijn vermoeidheid niet verbergen.
‘Ik wil alle gegevens van de gebroeders Bajerai.’
‘De gebroeders Bajerai? Maar wat hebben ze dan gedaan? Neemt u dan klakkeloos alles aan van die Frasquello? En jij, Genari, als dit achter de rug is, wil ik precies weten hoe dat zit tussen jou en die Frasquello.’ De directeur zocht de gegevens over de gebroeders op en gaf ze aan Marco die vlug alles doorkeek en daarna Minerva opbelde.
‘Ik val in slaap.’
‘Nou word dan maar weer snel wakker en zoek alles op wat je kunt vinden over de familie van die Turken die als kinderen van immigranten hier zijn geboren. Vraag informatie op bij Interpol, neem contact op met de Turkse politie, afijn, over drie uur wil ik een volledig verslag hebben.’
‘Over drie uur? In je dromen. Geef me tot morgenochtend.’
‘Tot zeven uur.’
‘Goed, dan heb ik vijf uur. Hopelijk is het genoeg.’
De eetzaal van het hotel ging klokslag zeven uur open. Minerva liep met rode ogen van de slaap en de vele uren achter de computer de zaal in. Haar baas zat de krant te lezen en koffie te drinken. Ook hij zag er afgepeigerd uit.
Minerva legde twee dossiers op tafel en liet zich in een stoel vallen.
‘Oef, ik ben kapot.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Heb je iets interessants gevonden?’
‘Dat hangt af van wat jij onder interessant verstaat.’
‘Brand los, dan merkje het wel.’
‘De twee broers zijn zonen van immigranten. Hun ouders waren eerst naar Duitsland geëmigreerd en van daaruit naar Turijn. Ze hadden werk in Frankfort, maar de moeder kon er niet aarden, zodat ze besloten elders hun geluk te beproeven, hoewel er veel familieleden van hen woonden. Hun kinderen hebben de Italiaanse nationaliteit en zijn geboren in Turijn. De vader vond werk bij Fiat en hun moeder werd schoonmaakster. Ze gingen naar school en waren niet beter of slechter dan de meesten. De oudste was wat ijveriger en slimmer dan de jongste. Zijn rapporten zagen er goed uit. Na de middelbare school ging hij ook bij Fiat werken. De jongste kreeg een baan als chauffeur bij een hoge pief van de regionale regering, een zekere Regio, omdat zijn moeder bij hem schoonmaakte. De oudste hield het niet lang vol bij Fiat. Hij vond het moeilijk om voor een baas te werken en huurde daarom een kraam op de markt waar hij groente ging verkopen. Het ging ze goed en ze hadden nooit problemen met de politie, zelfs niet met de belastingdienst. De vader en moeder zijn inmiddels met pensioen en hebben daarnaast nog hun spaargeld. Ze bezitten niets, behalve het huis dat ze vijftien jaar geleden met veel moeite hebben gekocht. Een paar jaar geleden waren de broers in een discotheek met hun vriendinnen toen een paar dronken lui de vrouwen complimentjes maakte. Eentje zou in de billen van de vriendin van de oudste hebben geknepen en in het politierapport staat dat de gebroeders toen hun messen trokken en begonnen te vechten. Ze doodden een van die dronkelappen en verwondden de ander zo ernstig dat hij nooit meer zijn arm kan gebruiken. Ze kregen twintig jaar, met andere woorden levenslang. Hun vriendinnen zijn inmiddels getrouwd.’
‘Wat weet je van hun familie in Turkije?’
‘Het zijn eenvoudige mensen. Ze komen uit Urfa, vlakbij de grens met Irak. Via Interpol hebben we een e-mail ontvangen van de Turkse politie over de familieleden die in Turkije wonen. Dat zijn er niet zo veel en daar zat niets interessants bij. Hun vader heeft een jongere broer in Urfa die op de olievelden werkt en binnenkort met pensioen gaat. Dan heeft hij nog een zus, getrouwd met een schoolmeester. Ze hebben acht kinderen. Het zijn fatsoenlijke mensen die nog nooit in aanraking zijn geweest met de politie. De Turken waren verbaasd dat we naar hen informeerden. Voor hetzelfde geld hebben we ze in de problemen gebracht, je weet hoe ze daar zijn.’
‘Nog meer?’
‘Ja, hier in Turijn woont nog een neef van hun moeder, een zekere Amin, en naar het schijnt een voorbeeldig inwoner. Hij is getrouwd met een Italiaanse die in een modezaak werkt. Ze hebben twee kinderen. De oudste studeert al en de tweede doet dit jaar eindexamen. Ze gaan elke zondag naar de kerk.’
‘Naar de kerk?’
‘Ja. Zo gek is dat toch niet dat mensen naar de kerk gaan? Dit is Italië.’
‘Dat weet ik wel, maar is die neef dan geen islamiet?’
‘Dat weet ik niet. Dat zou je wel denken, maar hij is in de kerk getrouwd, dus hij zal zich wel hebben bekeerd, hoewel ik dat nergens in zijn papieren heb gelezen.’
‘Ga dat na en zoek ook uit of de Bajerais naar de moskee gingen.’
‘Naar welke moskee?’
‘Je hebt gelijk, dit is Italië. Hoe dan ook, iemand moet toch weten of het goede moslims waren? Heb je hun rekeningen al doorgelicht?’
‘Ja, er is me niets vreemds opgevallen. Die neef verdient een goed salaris en zijn vrouw ook. Ze kunnen er goed van leven, hoewel ze nog steeds hun appartement moeten afbetalen. Er zijn geen bijzondere inkomsten. Het is een hechte familie en ze bezoeken regelmatig de twee broers in de gevangenis die ze dan eten, snoep, sigaretten, boeken en kleren brengen om het leven in de gevangenis iets aangenamer te maken.’
‘Ja, dat weet ik al. Ik heb hier een kopie uit het bezoekersregister. Een zekere Amin heeft hen deze maand twee keer bezocht, terwijl hij normaal een keer per maand langskomt.’
‘Goed, maar zo raar is het nu ook weer niet dat hij een keer extra is gegaan.’
‘We moeten alles onderzoeken, hoe onbeduidend het ook lijkt.’
‘Ja, ja, maar we moeten ook weer niet alles uit zijn verband rukken.’
‘Weet je wat mij opvalt? Dat ze naar de mis gaan en dat hij voor de kerk is getrouwd. Moslims bekeren zich niet zo gemakkelijk.’
‘Ga je ook nog alle Italianen onderzoeken die geen voet in de kerk zetten? Een vriendin van me heeft zich tot het jodendom bekeerd, omdat ze verliefd was geworden op een Israëliër tijdens een zomer in een kibboets. De moeder van de jongen was orthodox en die wilde niet dat haar zoon met een ongelovige zou trouwen. Daarom heeft ze zich bekeerd en op zaterdag gaat ze naar de synagoge, maar ze gelooft nergens in.’
‘Goed, dat geldt dan voor jouw vriendin, maar hier hebben we te maken met twee Turken die een stomme willen vermoorden.’
‘Ja, maar zij beramen een moord, niet hun neef, en omdat hij naar de kerk gaat, wil dat nog niet zeggen dat hij verdacht is.’ Pietro kwam de eetzaal binnen en een minuut later kwamen Antonino en Giuseppe er ook bij zitten. Sofia kwam als laatste. Minerva vertelde hun wat zij de afgelopen nacht hadden gedaan en Marco deelde kopieën uit van Minerva’s verslag.
‘En?’ vroeg Marco toen iedereen klaar was met lezen.
‘Het zijn geen moordenaars. Als ze de opdracht hebben gekregen om de stomme te vermoorden, zal dat zijn omdat er een verband is tussen hen en Mendibj. Of iemand die de stomme kent moet veel vertrouwen in hen hebben,’ argumenteerde Pietro.
‘In de gevangenis zitten mannen die hem ijskoud zouden omleggen zonder met hun ogen te knipperen, maar blijkbaar weet de opdrachtgever niet hoe hij die mannen moet benaderen, omdat hij niet tot de penoze behoort. Of hij heeft om redenen die wij niet kennen meer vertrouwen in deze twee broers, die volgens dit rapport helemaal niet zo bijzonder zijn. Ze hebben geen banden met de onderwereld, ze hebben niet de motor van de buurman gestolen. Ze hebben een man vermoord, maar dat was in een handgemeen tussen dronkaards.’
‘Ja, ja, Giuseppe, vertel ons nu iets wat we nog niet weten,’ drong Marco aan.
‘Nou, ik denk dat Giuseppe en Pietro wel iets zinnigs hebben gezegd,’ onderbrak Antonino hem. ‘Er moet een verband zijn dat we moeten achterhalen. Iemand wil de tongloze dood hebben, omdat hij bang is dat hij ons naar hem leidt. Dat wil zeggen dat er ergens een lek is, dat iemand op de hoogte is van onze operatie paard van Troje. Ze hadden de stomme al een tijd geleden kunnen vermoorden, maar uitgerekend nu komen ze in actie.’ Ze dachten een tijdje zwijgend na. De argumenten van Antonino waren bijzonder overtuigend.
‘Maar wie zou van de operatie afkunnen weten?’ vroeg Sofia.
‘Te veel mensen,’ antwoordde Marco. ‘En Antonino heeft gelijk. Ze willen hem nu vermoorden om te verhinderen dat hij ons bij hen brengt. Ze weten wat we van plan zijn. Minerva en Antonino, ik wil meer informatie over de familie Bajerai, zij zijn de link. Zij moeten in contact staan met iemand die onze man wil doden. Kijk alles nog eens door en onderzoek elk detail, hoe onbeduidend ook. Ik ga weer naar de gevangenis.’
‘Waarom gaan we niet met de ouders en de neef praten?’ vroeg Pietro.
‘We willen geen slapende honden wakker maken. Nee, we mogen niet nog meer ruchtbaarheid aan ons onderzoek geven. We kunnen de stomme ook niet uit de gevangenis halen, omdat we dan alleen maar zijn wantrouwen zouden wekken. Dan leidt hij ons nooit naar zijn organisatie. We moeten alleen zorgen dat hij in leven blijft,’ antwoordde Marco.
‘En wie zorgt daarvoor?’ informeerde Sofia.
‘Een drugsbaron die vastzit, een zekere Frasquello. Ik heb hem beloofd dat het om zijn rapport zou bekijken. Goed, werk aan de winkel.’
In de foyer liepen ze Ana Jiménez tegen het lijf. Ze liep met haar koffer naar de deur.
‘Nou het moet wel heel belangrijk zijn, dat jullie met z’n allen op pad gaan,’ zei ze gekscherend.
‘Ga je weg?’ vroeg Sofia.
‘Ja, ik ga eerst naar Londen en daarna door naar Frankrijk.’
‘Voor je werk?’ drong Sofia aan.
Inderdaad. Misschien bel ik je nog omdat ik je raad nodig heb.’ De portier waarschuwde haar dat de taxi stond te wachten. Ze nam met een glimlach van iedereen afscheid.
‘Ik word zenuwachtig van haar,’ bekende Marco.
‘Ja, je hebt haar vanaf het begin niet gemogen,’ zei Sofia.
‘Nee, je vergist je. Het is niet dat ik haar niet mag, ik vind het alleen niet fijn dat ze zich met het onderzoek bemoeit. Waarom gaat ze naar Londen? En daarna gaat ze naar Frankrijk, zei ze. Misschien weet ze wel iets wat wij over het hoofd hebben gezien, of wil ze een van haar idiote theorieën bewijzen.’
‘Ze is heel intelligent,’ antwoordde Sofia, ‘en misschien zijn haar theorieën nog niet zo raar. Ze verklaarden Schliemann voor gek en hij ontdekte Troje.’
‘Dat ontbrak er nog aan, dat jij haar gaat verdedigen. Afijn, ik was gewoon geïrriteerd omdat ze naar Londen gaat en ik geen flauw idee heb wat ze daar te zoeken heeft, maar één ding staat vast: het heeft met de lijkwade te maken. Ik bel Santiago wel.’
De bewaker had het geld aangenomen. Een behoorlijke som voor alleen maar het open laten van de celdeuren van de stomme en die van de gebroeders Bajerai. Daar stak toch niets kwaads in. Tenminste, hij deed niets verkeerds, hij vergat alleen een enkele keer de deuren af te sluiten.
De gevangenis was in stilte gehuld. Het was twee uur geleden dat de gevangenen in hun cellen waren opgesloten. De gangen waren nauwelijks verlicht en de dienstdoende bewakers sliepen.
De gebroeders Bajerai duwden tegen hun deur om te kijken of die echt open was. De man had woord gehouden. Ze liepen gebukt en zo dicht mogelijk bij de muur naar het andere einde van de gang waar de cel van de stomme zich bevond. Als alles goed zou gaan, zouden ze met minder dan tien minuten terug kunnen zijn en zou niemand er iets van merken.
Ze waren halverwege toen de jongste, die achteraan liep, opeens een hand om zijn keel voelde. Hij kon niet meer schreeuwen en voelde alleen een zware klap op zijn hoofd, voordat hij het bewustzijn verloor. De oudste keerde zich te laat om en hij kreeg zo’n dreun tegen zijn neus dat het bloed eruit spoot. Ook hij kon niets uitbrengen, omdat een ijzeren hand hem bij de keel greep.
Hij kreeg geen lucht meer en dacht dat zijn laatste uur was geslagen.
Toen de broers weer bijkwamen lagen ze op de grond van hun cel, terwijl een verbaasde bewaker alarm riep. Ze waren blij dat ze nog leefden, maar iemand had hen verrad en.
De dokter wilde ze ter observatie op de ziekenzaal houden. Ze hadden een paar flinke klappen op hun hoofd gehad en hun gezichten zaten onder het bloed. Door de zwellingen konden ze hun ogen niet meer openen. Ze klaagden over pijn en een zuster gaf ze een injectie met een kalmeringsmiddel waar ze opnieuw van in slaap vielen.
Toen Marco bij de directeur arriveerde, vertelde deze hem ongerust wat er die nacht was voorgevallen. Hij moest justitie en de carabinieri verslag doen.
Marco stelde hem gerust en vroeg of hij Frasquello kon spreken.
‘Ik ben mijn deel van de afspraak nagekomen,’ gooide deze hem voor de voeten zodra hij het kantoor van de gevangenisdirecteur binnenkwam.
‘Ja, en ik zal ook doen wat ik heb beloofd. Wat is er gebeurd?’
‘Geen vragen stellen. De dingen zijn gelopen zoals u wilde. De stomme leeft nog en de gebroeders Bajerai ook. Wat wilt u nog meer? Niemand heeft eronder geleden. Goed, ik moest die twee mannen wel uitschakelen, maar er is hen niets ernstigs overkomen.’
‘Ik wil dat je ze in de gaten blijft houden. Misschien proberen ze het opnieuw.’
‘Wie? Die twee? Dat denk ik niet.’
‘Zij of anderen. Ik weet het niet. Wees alert.’
‘Wanneer ga je met het om praten?’
‘Zodra dit achter de rug is.’
‘En wanneer zal dat zijn?’
‘Ik hoop binnen drie of vier dagen. Maximaal.’
‘Goed. Ik hou je aan je woord, smeris, anders zul je ervoor boeten.’
‘Doe niet zo stom, dreigen zal je geen goed doen.’
‘Vergeet onze afspraak niet.’
Frasquello liep het kantoor uit en sloeg tot grote verbazing van de directeur de deur met een klap dicht.
‘Maar Marco, denk je nou echt dat het om jouw aanbeveling in overweging neemt?’
‘Hij heeft meegewerkt; daar moeten ze rekening mee houden. Dat is alles wat ik van ze vraag. Zeg, wanneer krijgen we die gymschoenen? De man die het microfoontje erin zal plaatsen, kan niet eeuwig in Turijn blijven.’
‘Ik heb nog geen smoes kunnen bedenken...’
‘Zeg dat ze gewassen moeten worden, dat het hier gebruikelijk is dat gevangenen zo schoon mogelijk worden vrijgelaten. Het maakt niet uit of hij het begrijpt of niet. Dat is de meest plausibele verklaring die ik kan bedenken. Dus vanavond als hij wordt opgesloten in zijn cel, geef je me die schoenen. Wij wassen ze, omdat hij ze schoon moet terugkrijgen, en daarna gaan we ermee aan de slag.’