35

Addaio was aan het werk in zijn studeerkamer toen zijn mobiele telefoon ging. Hij nam onmiddellijk op. Zijn gezicht betrok toen hij hoorde wat er was gebeurd. Rood van woede legde hij zijn telefoon neer.

‘Guner! Guner!’ schreeuwde hij door de gang, iets wat hij anders nooit deed.

Zijn bediende kwam aangesneld.

‘Wat is er gebeurd, pastor?’

‘Ga Bakkalbasi halen. Het kan me niet schelen waar hij is, als jij maar zorgt dat hij hierheen komt. Over een halfuur wil ik alle pastors hier zien.’

‘Komt voor elkaar, maar vertel me eerst wat er is gebeurd.’

‘Een ramp. Ga nu en doe wat ik je heb gevraagd.’ Toen hij weer alleen was, drukte hij zijn vingers tegen zijn slapen. Hij had hoofdpijn. Sinds een paar dagen had hij last van on draaglijke pijnen. Hij sliep slecht en had geen trek in eten. Hij was de enorme last om Addaio te zijn moe.

De berichten konden niet slechter zijn. De gebroeders Bajerai waren ontdekt. Iemand in de gevangenis had hun plan ontdekt en verijdeld. Misschien hadden de broers hun mond voorbij gepraat, of beschermde iemand de stomme. Misschien waren het wéér de Anderen, of die agent die zijn neus overal in stak. Naar het schijnt was hij de laatste dagen niet uit het kantoor van de directeur te branden. Hij was met iets bezig, maar met wat? Ze hadden hem verteld dat Marco Valoni een paar keer met een drugsbaron, ene Frasquello, had gesproken. Ja, de stukjes vielen nu op hun plaats. Die Valoni had die maffioso vast opdracht gegeven om Mendibj in de gaten te houden. De jongen was zijn enige spoor naar hen, ze moesten hem wel beschermen. Dat was het. Inderdaad, dat had degene aan de telefoon ook al gezegd. Of had die iets anders gezegd? Door de pijn kon hij niet meer helder denken. Hij zocht een sleutel en opende een la. Hij haalde er een paar pilletjes uit, nam ze in met wat water, sloot zijn ogen en wachtte tot de pijn wegtrok; met een beetje geluk was het over als de pastors arriveerden.

 

Guner klopte zachtjes op de deur van de studeerkamer. De pastors zaten op Addaio te wachten in de grote zaal. Toen hij het vertrek binnenliep, vond hij Addaio met zijn hoofd op de tafel en zijn ogen dicht. Hij liep geschrokken naar hem toe en zuchtte opgelucht: hij leefde nog. Hij schudde hem zachtjes wakker.

‘Je was in slaap gevallen.’

‘Ja, ik had pijn in mijn hoofd.’

‘Je moet weer naar de dokter. Die hoofdpijnen maken je gek. Je zou een scan moeten laten maken.’

‘Maak je geen zorgen. Ik voel me goed.’

‘Dat is niet waar. De pastors zijn er. Fris jezelf een beetje op voor je naar beneden gaat.’

‘Goed. Bied jij ze ondertussen een kopje thee aan?’

‘Dat heb ik al gedaan.’

Een paar minuten later voegde Addaio zich bij de genootschapsraad. De zeven pastors zaten in hun zwarte kazuifels rond een zware tafel en boden een indrukwekkende aanblik. Addaio lichtte hen in over wat er was gebeurd in de gevangenis van Turijn en de verontrusting tekende zich af op het gezicht van de zeven mannen.

‘Ik wil dat jij, mijn beste Bakkalbasi, naar Turijn afreist. Mendibj komt over twee of drie dagen vrij en zal proberen contact met ons op te nemen. Dat moeten we zien te voorkomen, onze mensen mogen niet nog meer fouten begaan. Daarom is het belangrijk dat je de operatie ter plekke coördineert. Ik heb het gevoel dat we aan de rand van de afgrond staan.’

‘Ik heb nieuws over Turgut.’

Alle ogen waren gericht op de man die het woord had genomen. Een oude man, met levendige ogen.

‘Hij is ziek en zeer depressief. Hij lijdt aan achtervolgingswaanzin. Hij is ervan overtuigd dat hij in de gaten wordt gehouden, dat niemand hem in het bisdom nog vertrouwt en dat de politie uit Rome naar Turijn is gekomen om hem te arresteren. We moeten hem daar weghalen.’

‘Nee, dat kan nu niet. Dat zou waanzin zijn,’ antwoordde Bakkalbasi.

‘Is Ismet zover?’ vroeg Addaio. ‘Ik heb hem opgedragen naar zijn oom te gaan. Dat is het beste.’

‘Zijn ouders zijn akkoord, maar hij weigert. Hij heeft hier een vriendin,’ legde Talat uit.

‘Een vriendin! Wil hij het hele genootschap in gevaar brengen, omdat hij een vriendin heeft? Bel zijn ouders. Hij vertrekt vandaag nog naar Turijn, samen met broeder Bakkalbasi. Laat de ouders van Ismet naar Turgut bellen om te zeggen dat ze hun zoon sturen, zodat die voor hem kan zorgen en zo snel mogelijk een toekomst opbouwt in Italië. Doe het nu.’

De dringende toon van Addaio duldde geen tegenspraak. Een uur later verlieten de mannen het huis. Iedereen wist wat hem te doen stond.