19

Izaz en Obodas verslonden de kaas en vijgen die Timeüs voor hen had neergezet. Het was een lange, vermoeiende reis geweest, waarin ze geen oog hadden dichtgedaan van angst. Gedurende de hele tocht vreesden ze dat Maanu’s soldaten de karavaan zouden onderscheppen om ze terug te brengen naar Edessa.

Maar ze waren veilig aangekomen in het huis van Timeüs in Sidon. Harran, de karavaandrijver, had beloofd een boodschapper naar Senin te sturen met het bericht dat de reis voorspoedig was verlopen.

Timeüs, een oude man met een scherpe blik, had hen hartelijk ontvangen en erop aangedrongen dat ze eerst moesten rusten voordat ze hem alles zouden vertellen over hun avontuurlijke tocht. De oude man was niet verrast door hun komst. In feite had hij hen al maanden eerder verwacht, niet lang nadat hij een lange brief van Taddeüs had ontvangen, waarin deze hem deelgenoot maakte van zijn zorgen over de slechte gezondheid van koning Abgar en de netelige situatie van de christenen na zijn dood.

De oude man observeerde zijn gasten kalm, wetende dat zij geestelijk en lichamelijk uitgeput waren. Hij had een kamer in orde gebracht voor Izaz en Obodas, de enige die hij had naast zijn eigen vertrek. Hij leefde eenvoudig, zoals het een volgeling van de leer van Jezus betaamde.

Hij vertelde de twee mannen dat er in Sidon een kleine christengemeenschap was gevormd. Ze kwamen elke avond bijeen om te bidden en elkaar de laatste nieuwtjes te vertellen. Er was altijd wel een reiziger met nieuws uit Jeruzalem of een familielid dat bericht had gestuurd uit Rome.

Izaz luisterde aandachtig en toen Obodas en hij klaar waren met eten, vroeg hij of hij Timeüs even onder vier ogen kon spreken.

Obodas trok een zuur gezicht. Senin had hem duidelijke instructies gegeven: hij mocht de jonge Izaz geen seconde uit het oog verliezen, hij diende de neef van Josar met zijn leven te beschermen.

De oude man zag de onzekere blik in de ogen van de reus en stelde hem gerust.

‘Geen zorgen, Obodas. Onze spionnen zullen het ons meteen laten weten wanneer de mannen van Maanu Sidon naderen. Geniet van je rust, terwijl ik met Izaz spreek. Je kunt ons vanuit het venster van je slaapkamer zien.’

Obodas durfde de oude man niet tegen te spreken en nam plaats achter het venster van de slaapkamer, de ogen strak op Izaz gericht.

De jongen sprak met zachte stem, zijn woorden vervlogen in de koele ochtendbries. Obodas zag de emoties van de oude man weerspiegeld in zijn gelaat: ontsteltenis, droefheid en bezorgdheid wisselden elkaar af.

Toen Izaz was uitgesproken, gaf Timeüs hem een vaderlijk klopje op zijn arm en zegende hem met het teken van het kruis voordat ze weer naar binnen kwamen. Timeüs bracht Izaz naar zijn kamer, waar hij en Obodas zijn raad ter harte namen en gingen rusten tot het moment was aangebroken om kennis te maken met de christengemeenschap in Sidon. Dit was hun nieuwe vaderland, ze wisten dat ze nooit zouden terugkeren naar hun geboorteland.

Timeüs begaf zich naar de tempel naast zijn huis. Daar zonk hij op zijn knieën en bad tot Jezus hem te helpen het geheim dat Izaz hem had toevertrouwd te dragen, dat enorme geheim waarvoor Josar, Taddeüs, Marcius en andere goede christenen zich hadden opgeofferd.

Alleen Izaz en hij wisten nu waar de lijkwade van de Heer was verborgen. Timeüs vreesde het moment waarop ze het geheim aan een derde zouden moeten toevertrouwen; hij was ten slotte al op leeftijd en het uur van zijn dood was nabij. Izaz was nog jong, maar wat zou er gebeuren als ook hij oud was? Misschien zou Maanu eerder sterven en konden de christenen terugkeren naar Edessa... maar wat, als dat niet zo was? Aan wie konden ze het geheim van de lijkwade toevertrouwen? Ze konden het niet meenemen in hun graf.

De uren gleden ongemerkt voorbij. Laat in de middag troffen Izaz en Obodas hem nog steeds geknield in de tempel aan. In diep gebed had hij een besluit genomen.

Timeüs stond langzaam op. Z’n knieën waren pijnlijk gezwollen, maar hij glimlachte zijn gasten toe en vroeg of ze hem wilden begeleiden naar het huis van zijn kleinzoon, slechts gescheiden van het zijne door een kleine tuin.

‘Johannes! Johannes!’ riep hij.

Uit de deur van het witgekalkte hu is, geheel met wijnranken begroeid, verscheen een jonge vrouw met een klein meisje op de arm.

‘Hij is nog niet thuis, grootvader. Hij zal zo wel komen, het is immers bijna tijd voor het gebed.’

‘Dit is Alaida, de vrouw van mijn kleinzoon. En dat is haar dochtertje, Miriam.’

‘Kom binnen voor een beker water met honing,’ bood Alaida aan.

‘Nee, mijn kind, nu niet, dadelijk komen onze broeders samen voor het gebed. Ik wilde Johannes en jou alleen even voorstellen aan deze twee jongemannen, die voortaan onder mijn dak zullen wonen.’

Ze wandelden naar de tempel, waar al enkele gezinnen geanimeerd stonden te praten, landarbeiders en handwerkers die zich bekeerd hadden tot het geloof van Jezus. Timeüs stelde Izaz en Obodas voor en vroeg ze de anderen hun relaas te doen over hun vlucht uit Edessa.

Enigszins verlegen vertelde Izaz het nieuws uit Edessa en beantwoordde de vragen van de gemeenschap. Toen hij was uitgesproken ging Timeüs allen voor in gebed om Jezus te vragen de gelovigen van Edessa bij te staan. Gezamenlijk verzonken ze in gebed, waarna ze zongen en het brood en de wijn deelden die Alaida had meegebracht.

Johannes was een forsgebouwde man van gemiddeld postuur, met een donkere baard. Hij was pas laat aangekomen, in gezelschap van Harran en enkele kameeldrijvers, beladen met handelswaren. Timeüs nodigde hen binnen.

‘Mijn heer, Senin,’ zei Harran, ‘wil u dit alles aanbieden ten behoeve van het onderhoud van Izaz, de neef van Josar, en zijn lijfwacht Obodas. Tevens mag ik u deze zak goud overhandigen, die u misschien van pas kan komen in zware tijden.’

Izaz keek verbaasd naar al deze goede gaven. Hoe gulhartig was Senin, want voor zijn vertrek had ook hij een zak goud gekregen, genoeg om tot het eind van zijn dagen ruim van te kunnen leven.

‘Dank je, Harran, goede vriend. Ik zal voor je bidden, in de hoop dat je bij thuiskomst Senin in goede gezondheid zult aantreffen, veilig voor de waanzin van Maanu. Zeg je heer dat deze geschenken, evenals de geschenken van de koningin van enkele maanden geleden, worden aangewend ten behoeve van onze gemeenschap en om het leven van de armen te verlichten, zoals Jezus het ons heeft geleerd. Gelukkig blijf je nog enkele dagen in Sidon, zodat ik tijd heb om hem te schrijven.’

 

Izaz werd geplaagd door nachtmerries. In zijn dromen zag hij door vlammen verteerde gezichten en in bloed gedrenkte velden. Badend in het zweet werd hij wakker.

Hij ging naar buiten om zich op te frissen in de tuin, waar hij Timeüs aantrof onder een citroenboom. Timeüs nodigde hem uit voor een wandeling naar het strand om van de frisse ochtendlucht te genieten.

‘Zal Obodas niet schrikken als hij wakker wordt?’

‘Ik zal Johannes vragen of hij hem zodra hij wakker wordt, vertelt waar we zijn.’ Zijn kleinzoon was al aan het werk in de moestuin en nadat Timeüs hem de boodschap had overgebracht, gingen ze op weg naar het strand.

De wateren van Mare Nostrum, zoals de Romeinen het noemden, waren ruw die ochtend. De golven sloegen krachtig tegen het kiezelstrand en lieten het zand opstuiven.

Geboeid keek Izaz toe. Wat een wonder! Het was de eerste keer dat hij de zee zag.

‘Izaz, het is de wens van God dat wij een groot geheim met ons meedragen, de bergplaats van de lijkwade van Zijn zoon die zoveel wonderen heeft verricht. Hij moet blijven waar Marcius hem heeft verborgen, net zo lang tot Edessa weer christelijk is en we er zeker van kunnen zijn dat de doek geen gevaar loopt. Mogelijk zullen jij noch ik die dag ooit meemaken, dus als ik sterf moet je het geheim delen met iemand die op zijn beurt de hoeder wordt, totdat de schaduw over de christenen in Edessa is geweken. Zolang Senin leeft, zal hij ons op de hoogte houden van de gebeurtenissen in Edessa. Wat er ook gebeurt, ik moet me aan mijn gelofte houden, mijn gelofte van maanden geleden aan Taddeüs, jouw oom Josar en de koningin. Voordat Abgar stierf vroegen ze mij ervoor te zorgen dat de kiem van het christendom Edessa nooit zou verlaten, wat er ook gebeurde. In het ergste geval moest ik na verloop van tijd christenen naar Edessa sturen.’

‘Maar dan stuur je ze de dood in!’

‘Degenen die ernaartoe gaan, zullen hun geloof niet in het openbaar belijden. Ze vestigen zich in het vorstendom en gaan op zoek naar overgebleven christenen, die de vervolgingen hebben overleefd, om in het geheim een gemeenschap op te bouwen. Niet om de woede van Maanu op te wekken of een nieuwe vervolging te ontketenen, maar om ervoor te zorgen dat de leer van Jezus levend blijft in Edessa. Zo heeft Hij het gewild toen Josar zijn doodskleed naar Edessa bracht. De Heer heeft deze grond gezegend met Zijn aanwezigheid en wonderen en wij moeten Zijn wens eerbiedigen.

We wachten tot Harran terugkeert met de volgende karavaan om te beslissen wat we doen en wanneer. Maar de lijkwade mag Edessa nooit verlaten en wij dienen ervoor te zorgen dat het geloof in Jezus voor altijd blijft leven in de stad.’

 

Van verre zagen ze de imposante gestalte van Obodas op zich afkomen. Hij was duidelijk geïrriteerd.

‘Izaz, Timeüs, jullie ontlopen me, terwijl ik heb gezworen Izaz te beschermen met mijn eigen leven. Als er iets met hem gebeurt, is het mijn schuld en zal ik het mezelf nooit kunnen vergeven.’

‘Obodas, we moesten praten,’ zei Izaz.

‘Ik zal je nooit lastigvallen als je onder vier ogen met Timeüs of met wie dan ook wilt praten, maar ik wil in de buurt zijn, ik moet je kunnen zien. Ik hoef je niet te horen, maar maak het me niet te moeilijk mijn belofte trouw te zijn.’

Izaz gaf hem zijn woord. Mettertijd zou Obodas zijn trouwste vriend worden.