7

Terwijl hij zijn auto inparkeerde, bedacht Marco dat hij wellicht zijn tijd zat te verdoen. Twee jaar geleden had hij ook niets uit de man zonder tong gekregen. Hij had de hulp ingeroepen van een specialist, die hem verzekerde dat de man een uitstekend gehoor had en dat er geen enkele lichamelijke oorzaak was waardoor hij hem niet zou kunnen horen. Toch bleef hij zo stoïcijns en in zichzelf gekeerd, dat het moeilijk te zeggen was of hij hem hoorde of niet. Waarschijnlijk zou het onderhoud nu precies hetzelfde verlopen, maar hij moest hem zien om erachter te komen wat er achter het onverstoorbare gezicht van deze geheimzinnige onbekende schuilde.

De gevangenisdirecteur was niet aanwezig, maar had duidelijke instructies gegeven zo veel mogelijk aan de wensen van Marco tegemoet te komen. Marco wenste maar één ding: hij wilde met de stomme alleen gelaten worden.

‘Geen enkel probleem,’ zei de hoofdcipier, ‘het is een rustige man, we hebben nooit problemen met hem. Hij is zelfs overdreven vroom aangelegd, zit liever in de kapel dan dat hij met de anderen naar buiten gaat. Hij heeft zijn tijd bijna uitgezeten, want zo veel had hij niet op zijn kerfstok, dus hij kreeg maar drie jaar. Nog één jaar en dan is hij vrij. Als hij een advocaat had, had hij allang vervroegde invrijheidstelling aangevraagd wegens goed gedrag, maar niemand bekommert zich om hem.’

‘Begrijpt hij wat er gezegd wordt?’

‘Dat zouden we allemaal wel willen weten. Soms denken we van wel, dan weer van niet. Het hangt ervan af.’

‘Daar word ik niet veel wijzer van.’

‘Het is een vreemde kerel, je zou niet zeggen dat het een misdadiger was. Hij gedraagt zich in elk geval niet als een misdadiger. We hebben hier al eens eerder een man zonder tong gehad, maar die was heel anders. Dat was een echte delinquent. Maar deze zit de hele dag voor zich uit te staren, als hij tenminste niet in de kapel zit.’

‘Heeft hij nooit iets te lezen gevraagd, een krant of zo?’

‘Nooit. Hij kijkt ook geen televisie en zelfs de wereldkampioenschappen voetbal laten hem koud. Hij ontvangt geen brieven en schrijft zelf ook nooit iemand.’ 

Toen de stomme de bezoekersruimte betrad waar Marco zat te wachten, verraadden zijn ogen geen enkele opwinding. Hij keek onverschillig voor zich uit en bleef afwachtend bij de deur staan.

Marco gebaarde dat hij kon gaan zitten, maar de stomme bleef staan.

‘Ik weet niet of u me verstaat of niet, maar ik denk van wel.’ De stomme keek heel eventjes op. Iemand met minder mensenkennis was het niet opgevallen, maar Marco zag het.

‘Uw vrienden hebben wederom een poging tot roof gedaan in de kathedraal. Ditmaal hebben ze brand gesticht. Gelukkig heeft de sindone geen schade opgelopen.’

De stomme liet zich niet van de wijs brengen en toonde geen enkele emotie. Toch kreeg Marco de indruk dat hij was geraakt. De man zat al twee jaar vast en leek kwetsbaarder dan bij zijn arrestatie.

‘De muren van de gevangenis zullen zo langzamerhand wel op u afkomen. Het heeft geen zin om uw of mijn tijd te verdoen, dus ik zal het kort houden. U had nog een jaar gevangenisstraf voor de boeg en ik zeg bewust “had”, want na de brand in de kathedraal hebben we uw dossier opnieuw geopend. Er is iemand in de vlammen omgekomen, een man zonder tong, net als u. De kans is groot dat uw straf wordt verlengd tot het onderzoek is afgerond en we het bewijsmateriaal rond hebben. Dat kan twee, drie, misschien wel vier jaar duren, ik heb geen idee. Daarom ben ik hier. Als u me vertelt wie u bent en wie uw vrienden zijn, kan ik u misschien helpen. Ik kan ervoor zorgen dat u in voorlopige vrijheid wordt gesteld en u getuigenbescherming bieden. Dat betekent dat u een nieuwe identiteit krijgt, zodat uw vrienden u nooit kunnen vinden. Denk er maar over na. Ik weet niet of ik deze zaak binnen een paar dagen of pas over tien jaar oplos, maar zolang de zaak niet gesloten is, zit u te verkommeren in deze gevangenis.’

Marco gaf hem zijn visitekaartje.

‘Als u contact met me wilt opnemen, geeft u dit aan de bewaking, dan bellen ze me wel.’

De stomme strekte zijn hand niet uit om het kaartje aan te pakken, dus Marco legde het op tafel.

‘U ziet maar. Het is uw leven, niet het mijne.’ 

Toen hij de bezoekersruimte verliet, moest hij zich inhouden om niet om te kijken. Hij had de rol gespeeld van de keiharde politieman en vroeg zich af of hij zichzelf niet voor gek had gezet, omdat de stomme er toch niets van begreep. Of had hij de man misschien aan het twijfelen gebracht en zou hij alsnog reageren? 

Had hij hem begrepen? Sprak hij wel Italiaans? Hij wist het niet. Hij had even gedacht van wel, maar dat kon net zo goed een vergissing zijn.

 

Terug in zijn cel plofte de man zonder long op zijn brits. Hij wist dat de camera’s elke hoek van zijn cel in de gaten hielden en bleef onbewogen naar het plafond staren.

Eén jaar. Nog één jaar en hij was vrij, maar nu zei die politieman dat hij zijn vrijheid wel op zijn buik kon schrijven. Het kon zijn dat hij blufte, maar stel dat hij de waarheid sprak?

Hij keek opzettelijk nooit televisie met de andere gevangenen en had geen idee wat er buiten gaande was. Als ze gesnapt werden, moesten ze zich afzijdig houden, had Addaio gezegd. Ze moesten hun tijd uitzitten en daarna op een of andere manier naar huis terugkeren.

En toch had Addaio een andere groep gestuurd, ze hadden het weer geprobeerd. Een brand, een dode kameraad, en weer zocht de politie vertwijfeld naar sporen.

Hier in de gevangenis had hij ruimschoots de tijd gehad om na te denken en voor hem was het duidelijk: ze hadden een verrader in hun midden. Het kon gewoonweg niet dat elke poging mislukte, dat ze steeds werden gesnapt of in de vlammen omkwamen.

Ja, ze hadden een verrader in eigen gelederen, hij wist het zeker.

Hij moest terug om Addaio daarvan te overtuigen; dan zou hij net zo lang zoeken tot de schuldige van al die mislukkingen, van zijn eigen schande, gevonden was.

Maar hij moest geduld hebben, hoeveel moeite het hem ook kostte. Die politieman wilde een deal met hem sluiten, dat betekende dat hij geen enkele aanwijzing had. Anders had hij hem wel voor de rechter gesleept. Het was bluf, hij mocht nu niet opgeven. Zijn kracht lag in zijn zwijgen, in het isolement dat hij zichzelf had opgelegd. Hij was erop getraind, maar wat had hij geleden de afgelopen twee jaar, zonder boeken, zonder berichten van buitenaf, zonder enige vorm van communicatie, zelfs niet door middel van gebarentaal.

Zowel de cipiers als de bewakers dachten dat hij een ongevaarlijke gek was die vol spijt over zijn inbraak in de kathedraal naar de kapel ging om te bidden. Dat had hij ze vaak genoeg horen zeggen, ze hadden zelfs medelijden met hem. Nu ging het erom niet uit zijn rol te vallen, hij moest volhouden dat hij niets hoorde en niets begreep.

Hij had het kaartje van de politieman opzettelijk op tafel laten liggen, hij had het niet eens aangeraakt. En nu maar wachten, wachten tot dat vervloekte derde jaar om was.

 

‘Je kaartje ligt nog op tafel, hij heeft het niet eens aangeraakt.’

‘Heb je de afgelopen dagen nog iets bijzonders gemerkt?’

‘Nee, niets, zijn toestand is onveranderd. Hij bezoekt de kapel en voor de rest ligt hij de hele dag in zijn cel naar het plafond te staren. Hij wordt vierentwintig uur per dag in de gaten houden, dus als er iets bijzonders is, bellen we je.’

‘Dank je.’

Marco hing op. Zijn instinct had hem in de steek gelaten. Hij was ervan overtuigd dat de stomme zou reageren, maar volgens de gevangenisdirecteur was er niets veranderd. Hij werd er een beetje moedeloos van, de zaak schoot niet op.

Minerva was al onderweg. Hij had haar gevraagd naar Turijn te komen voor een vergadering met het hele team om te bespreken wat iedereen tot nu toe had ontdekt. Ze zouden nog een dag of drie blijven en dan moesten ze maar eens terug naar Rome. Ze konden zich niet exclusief met deze zaak bezighouden, dan kreeg hij de ministeries op zijn dak. Straks gingen ze nog denken dat hij een obsessie had voor de lijkwade, ze begrepen toch al niet zo goed wat hij hier deed. De sindone was ongeschonden en er was niets gestolen. Er was wel een stoffelijk overschot van een onbekende, maar daar hechtte niemand veel belang aan.

Sofia en Pietro kwamen zijn kantoor binnen. Giuseppe was naar het vliegveld om Minerva af te halen en Antonino, altijd punctueel, zat al een tijdje de kranten door te bladeren.

‘Nog nieuws, chef?’ vroeg Sofia.

‘Volgens de gevangenisdirecteur heeft de stomme geen spier vertrokken en doet hij net of hij me niet heeft gezien of gehoord.’

‘Dat doet hij toch altijd?’ reageerde Pietro.

‘Jawel, jawel, dat is wel zo.’

Een klaterende lach en het geluid van klikkende hakken kondigden de komst van Minerva aan. Giuseppe en zij kwamen lachend binnen.

Minerva, van gemiddelde lengte, niet dik en niet dun, niet mooi en niet lelijk, was altijd in een goed humeur. Ze was gelukkig getrouwd met een computeranalist, net als zij een internetvirtuoos.

‘Oké,’ zei Marco, ‘laten we alles nog eens nalopen. Ik wil alle meningen en ideeën horen. Pietro...’

‘De firma die de renovatie van de kathedraal in handen heeft heet cocsa. Ik heb alle werklieden die met het elektriciteitssysteem bezig zijn, ondervraagd. Ze weten nergens van en ik denk dat ze de waarheid spreken. De meesten zijn Italiaans, maar er zitten ook een paar Turken en Albanezen bij. Alle papieren zijn in orde, zelfs de werkvergunningen.

Ze vertellen allemaal hetzelfde verhaal: ze komen om halfnegen de kathedraal binnen, na de vroegmis. Als alle kerkgangers vertrokken zijn, gaan de deuren dicht. De volgende mis wordt opgedragen om zes uur, dan leggen ze het werk neer. Tussen halftwee en vier uur gaan ze schaften, komen klokslag vier weer terug en werken door tot zes uur.

Het elektriciteitssysteem was niet verouderd, maar ze renoveren het om enkele kapellen beter uit te lichten. Verder moeten ze wat muren herstellen die zijn afgebladderd door het vocht. Ze denken dat ze met een week of twee, drie wel klaar zullen zijn.

Op de dag van de brand heeft niemand iets bijzonders opgemerkt. Het vuur is ontstaan op de plek waar een van de Turken, Tarik, aan het werk was met twee Italianen. Ze hebben geen idee hoe de kortsluiting is ontstaan. Ze beweren alledrie bij hoog en bij laag dat alle kabels zorgvuldig gezekerd waren voordat ze gingen schaften in een cafeetje in de buurt. Ze snappen niet hoe het heeft kunnen gebeuren.’

‘Toch is het gebeurd,’ merkte Sofia fijntjes op.

Pietro keek haar geïrriteerd aan en vervolgde: ‘De arbeiders zijn tevreden over hun werkgever, ze worden goed betaald en correct behandeld. Ze zeiden dat pater Yves de supervisie heeft over de werkzaamheden in de kathedraal en vinden het allemaal een aardige man, hoewel het wel een Pietje precies is. Hij eist kwaliteit. De kardinaal zien ze op de dagen dat hij de mis opdraagt en af en toe komt hij even langs met pater Yves om het werk te inspecteren.’

Marco stak een sigaret op en ontweek de verwijtende blik van Minerva.

‘De experts zijn het echter unaniem eens,’ vervolgde Pietro. ‘Er hingen kabels los bij het altaar van de Mariakapel. Ze vlogen in brand en van daaruit kon het vuur zich verspreiden. Een kwestie van nalatigheid? De werklieden verzekeren me dat ze alle kabels netjes en veilig hebben achtergelaten, maar is dat zo of zijn ze bang voor hun hachje? Ik heb ook pater Yves ondervraagd. Hij staat ervoor in dat alle werklieden deskundig te werk gaan, maar vreest toch dat een van hen nalatig is geweest.’

‘Wie waren er op dat tijdstip in de kathedraal?’ vroeg Marco.

‘Waarschijnlijk alleen de koster, een oudere man van ongeveer 65 jaar. De mensen op kantoor werken tot een uur of twee en nemen dan tot ongeveer halfvijf lunchpauze. De brand ontstond rond drie uur, dus alleen de koster was aanwezig. Hij verkeerde in shock. Tijdens de ondervraging barstte hij in tranen uit, hij was zich wezenloos geschrokken. Hij heet Francesco Turgut, een Italiaan met een Turkse vader en een Italiaanse moeder. Hij is in Turijn geboren. Zijn vader werkte voor Fiat, zijn moeder was de dochter van de voormalige koster en hielp haar moeder bij het schoonhouden van de kathedraal. Het kostershuis ligt naast de kathedraal en toen zijn ouders trouwden, zijn ze bij gebrek aan beter bij haar ouders ingetrokken. Francesco is er geboren en getogen, de kathedraal is zijn tweede thuis. Hij voelt zich schuldig omdat hij de brand niet wist te voorkomen.’

‘Heeft hij niets gehoord?’ vroeg Minerva.

‘Nee, hij zat televisie te kijken en was wat aan het dommelen. Hij staat heel vroeg op om de kathedraal en de kantoren te openen. Hij schrok wakker toen er iemand aan de voordeur belde om te zeggen dat er rook uit het gebouw kwam. Hij is ernaartoe gerend, heeft de brandweer gebeld en sindsdien is hij compleet ingestort. Zoals ik al zei, hij huilt nog steeds.’

‘Pietro, wat denk jij? Is de brand aangestoken of was het nalatigheid?’

‘Als we dat lijk niet hadden gevonden, zou ik denken dat het nalatigheid was geweest. Maar we zitten met het stoffelijk overschot van een man over wie we niets weten. Wat deed hij daar? Hoe is hij binnengekomen? De koster zegt dat hij de hele kathedraal naloopt voordat hij de deuren sluit. Het is zijn taak om ervoor te zorgen dat er niemand achterblijft. Hij zweert dat de kerk leeg was toen hij het licht uitdeed.’

‘Misschien heeft hij iemand over het hoofd gezien, hij is ten slotte al op leeftijd,’ opperde Sofia.

‘Of hij liegt,’ wierp Pietro tegen.

‘Iemand is de kathedraal binnengegaan toen hij al afgesloten was,’ zei Giuseppe.

‘Ja,’ vervolgde Pietro. ‘De zijdeur is geforceerd, de deur die toegang geeft tot de kantoren. Van daaruit loop je zo de kathedraal in. Het slot was opengebroken. De man wist precies wat hij deed, want op dat tijdstip was er niemand op kantoor en kon hij zijn gang gaan. Dat moet hij geweten hebben.’

‘Absoluut,’ haakte Giuseppe in. ‘We weten zeker dat de dief, als het geen dieven zijn, iemand kent die in de kathedraal werkzaam is of op een andere manier iets met de kathedraal te maken heeft. Iemand heeft ze ingeseind dat er op die dag, op dat tijdstip, geen levende ziel aanwezig zou zijn.’

‘Hoe weten jullie dat zo zeker?’ vroeg Minerva.

‘Omdat bij deze brand, evenals bij de poging tot diefstal twee jaar geleden, de brand van 1997 en alle andere incidenten, de dieven altijd wisten dat de kathedraal verlaten was. Behalve de grote kerkdeuren is er maar één ingang, die van de kantoren, want alle andere ingangen zijn dichtgemetseld. Alle voorgaande keren was die zijdeur geforceerd. Het is een gepantserde deur, maar dat vormt geen enkel probleem voor een professional. We denken dat onze man zonder tong een aantal handlangers had die wél wisten te ontkomen. Je gaat niet in je eentje in de kathedraal inbreken. Ook moeten we constateren dat alle pogingen tot diefstal plaatsvinden tijdens werkzaamheden. Ze veroorzaken kortsluiting, een lekkage en de chaos is compleet. Maar ook ditmaal hebben ze niets gestolen. Daarom vragen we ons nog steeds af wat ze nu eigenlijk zoeken.’

‘De sindone,’ antwoordde Marco stellig, ‘maar waarom? Willen ze hem vernietigen? Stelen? Geen idee. Ik vraag me af of die geforceerde deur niet is bedoeld om ons op een dwaalspoor te brengen, het ligt te veel voor de hand. Ik weet het niet. Wat heb jij gevonden, Minerva?’

‘Het enige wat ik eraan kan toevoegen is dat ene Umberto D’Alaqua betrokken is bij cocsa , dat bouwbedrijf. Ik heb het er al met Sofia over gehad. Het is een gerenommeerd bedrijf dat regelmatig werkzaamheden uitvoert voor de Kerk, zowel in Turijn als elders in Italië. D’Alaqua is een bekende persoonlijkheid en wordt door het Vaticaan op handen gedragen. Hij adviseert bij talloze investeringen en fungeert tevens als geldschieter in zaken waarmee het Vaticaan liever niet geassocieerd wil worden. Hij geniet het vertrouwen van de Heilige Stoel en wordt regelmatig belast met gevoelige diplomatieke missies. Hij is een topondernemer, actief in de bouw, staal, olie, noem maar op. Hij heeft een flink aandelenpakket in cocsa.

Een interessante vent ook. Vrijgezel, aantrekkelijk, ook al is hij dan al in de vijftig, met een sobere levensstijl. Hij loopt totaal niet met zijn geld of macht te koop, gaat niet naar de feestjes van de jetset en is nooit ergens met een vriendin gesignaleerd.’

‘Is hij homofiel?’ vroeg Sofia.

‘Nee, ook al niet. Hij is ook geen lid van Opus Dei of een andere, seculiere orde. Het lijkt eerder of hij de gelofte van kuisheid heeft ,afgelegd. Zijn hobby is archeologie en hij heeft diverse opgravingen gefinancierd in Israël, Egypte en Turkije. Hij heeft zelfs meerdere malen zelf meegewerkt aan opgravingen in Israël.’

‘Met zo’n achtergrond kunnen we D’Alaqua moeilijk verdenken van poging tot roof of vernieling van de sindone,’ bedacht Sofia.

‘Misschien niet, maar het is wel een eigenaardige man,’ antwoordde Minerva. Minstens zo eigenaardig als doctor Bolard. Weet je, chef, die Franse professor is een vermaard wetenschapper. Chemicus en microanalist, een van de meest gerenommeerde kenners van de lijkwade. Hij doet al meer dan 35 jaar onderzoek naar de sindone en houdt de touwtjes stevig in handen. Hij komt om de drie, vier maanden naar Turijn en maakt deel uit van de groep wetenschappers die door de Kerk is belast met het onderhoud van de sindone. Ze verzetten geen stap zonder hem te consulteren.’

‘Klopt,’ beaamde Giuseppe. ‘Voordat de lijkwade werd overgebracht naar de bank heeft pater Yves contact opgenomen met doctor Bolard. Hij kreeg strikte aanwijzingen over hoe het transport moest plaatsvinden. De bank heeft jaren geleden al een aparte kluis ingericht voor de lijkwade, geheel volgens instructies van doctor Bolard en andere professoren.’

‘Dus, die Bolard,’ vervolgde Minerva, ‘is eigenaar van een gerenommeerd chemisch concern, vrijgezel, steenrijk, evenals D’Alaqua en over enige romance of liefdesleven is niets bekend. Ook hij is geen homoseksueel.’

‘Kennen D’Alaqua en Bolard elkaar?’ wilde Marco weten.

‘Dat weet ik niet, dat moet ik nog uitzoeken. Het zou me niet verbazen als ze elkaar kennen, want ook Bolard heeft een passie voor de oudheid.’

‘Wat ben je over pater Yves te weten gekomen?’ vroeg Marco aan Minerva.

‘Een slimme jongen, die priester. Een Franse aristocraat uit een invloedrijke familie. Zijn vader was diplomaat, hij is al overleden, maar hij had een hoge functie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken ten tijde van De Gaulle. Zijn oudste broer is lid van de Assemblee Nationale en heeft diverse regeringsfuncties bekleed onder Chirac. Zijn zus is rechter bij het Hooggerechtshof en zelf is hij bezig aan een bliksemcarrière binnen de Kerk. Het is een protégé van monseigneur Aubry, de assistent van de waarnemend staatssecretaris, maar ook kardinaal Paul Visier, verantwoordelijk voor de financiën van het Vaticaan, heeft alle sympathie voor hem. Visier is een studievriend van Yves’ oudste broer Jean. Hij heeft hem bevorderd en ervoor gezorgd dat hij zijn eerste sporen in de diplomatieke dienst kon verdienen. Pater Yves heeft functies bekleed in de nuntiatuur van Brussel, Bonn, Mexico en Panama. Op aanbeveling van monseigneur Aubry is hij benoemd tot secretaris van de kardinaal van Turijn, en het gerucht gaat dat hij spoedig bevorderd wordt tot hulpbisschop van deze diocese. Zijn curriculum vertoont verder weinig bijzonders, behalve dat hij een toegewijd priester is uit een invloedrijke familie, die zijn kerkelijke carrière van harte steunt. Academisch gezien is het ook al zo’n lichtend voorbeeld. Naast zijn theologiestudie studeerde hij filosofie en dode talen, Latijn en Aramees, en zoals jullie al weten spreekt hij ook de moderne talen vloeiend.

Het enige bijzondere is dat hij een passie heeft voor martiale kunsten. Hij schijnt als kind nogal ziekelijk te zijn geweest en om hem te beschermen tegen de kinderen op het schoolplein heeft zijn vader hem op karate gedaan. Dat was hem op het lijf geschreven, dus hij heeft de zwarte band behaald in ik weet niet hoeveel disciplines, in elk geval taekwondo, kickboksen en aikido. De martiale kunsten zijn z’n enige zwakte, maar gezien de zwakheden van al die anderen in het Vaticaan is dit vrij onschuldig. En hoe knap hij ook is, aan de foto te zien dan, er is niets bekend over romantische avontuurtjes, niet met meisjes en niet met jongens. Niente di nada, de man houdt zich keurig aan het celibaat.’

‘Wat hebben we verder nog?’ vroeg Marco, zonder zich tot iemand in het bijzonder te richten.

‘Niets, helemaal niets,’ zei Giuseppe. ‘We zijn weer op een dood punt beland. Alle sporen lopen dood, we hebben zelfs geen motief. We zullen die kwestie van de deur wel nader onderzoeken als je denkt dat het een dwaalspoor is, maar verder... hoe voor de duivel komen ze binnen? We hebben de kathedraal van boven tot onder overhoop gehaald en ik kan je verzekeren dat er geen geheime ingangen zijn. De kardinaal schoot in de lach toen we hem ernaar vroegen. Hij weet zeker dat er geen verborgen ingangen zijn. Hij heeft gelijk, we hebben de kaarten van de ondergrondse tunnels nog eens goed bekeken en ze lopen nergens in de buurt van de kathedraal. Turijn verdient trouwens goed aan die catacomben. Ze lubben er een toeristische attractie van gemaakt en organiseren tunneltochten, waarbij ze de heldendaden van Pietro Micca nog eens extra aandikken.’

‘Het motief is de lijkwade,’ zei Marco geïrriteerd. ‘Daar hebben ze het op voorzien. Ik weet niet of ze hem willen stelen of vernietigen, maar ik weet zeker dat de lijkwade het motief is. Heeft iemand nog een suggestie?’

Er viel een ongemakkelijke stilte. Sofia zocht de blik van Pietro, maar aangezien hij koppig naar de tafel bleef staren en een sigaret opstak, besloot ze de anderen te vertellen waar ze al een tijdje mee rondliep.

‘Marco, waarom vraag je niet of ze de man zonder tong willen vrijlaten?’ De anderen keken haar met open mond aan. Ze geloofden hun oren niet.

‘De stomme zou ons paard van Troje kunnen zijn. Zie je, Marco, als je gelijk hebt en ze hebben het echt op de lijkwade voorzien dan zit er duidelijk een organisatie achter, die mensen zonder tong en met verbrande vingertoppen inzet. Als ze dan gearresteerd worden, zoals die jongen in de gevangenis van Turijn, kunnen ze niet anders dan zwijgen en is het gemakkelijk voor ze om zich te isoleren. Zonder vingerafdrukken zijn ze niet te traceren en zal niemand er ooit achter komen wie deze mensen zijn. Volgens mij kun je die man zonder tong dreigen met wat je wilt, hij zal nooit contact met je opnemen. Hij zit rustig zijn straf uit, dat laatste jaar houdt hij ook nog wel vol. Dus we kunnen twee dingen doen: we kunnen nog een jaar wachten, of je vraagt hogerhand om een nieuw onderzoek in te stellen, met als doel de stomme vrij te laten. Zodra hij vrij is, laten wij hem geen moment meer uit het oog. Hij zal toch ergens heen moeten, met iemand contact op moeten nemen. Als het goed is, leidt hij ons regelrecht naar het hart van de organisatie, net als het paard van Troje. Maar het plan moet zorgvuldig worden voorbereid. Ze kunnen hem niet meteen vrijlaten, je zou ten minste een aantal maanden moeten wachten en het goed moeten onderbouwen, anders wordt hij achterdochtig’

‘God, wat zijn we stom geweest,’ riep Marco uit en sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Hoe bestaat het dat we daar nooit aan hebben gedacht? Wij niet, de carabinieri niet, niemand. De oplossing ligt al twee jaar voor onze neus en niemand heeft het gezien.’

De anderen keken hem afwachtend aan. Sofia wist niet of hij haar plan goedkeurde of dat er plotseling iets bij hem was opgekomen dat zij hadden gemist. Marco’s volgende woorden namen haar twijfel weg.

‘Dat is het, Sofia, dat doen we! Wat een goed plan, dat hadden we al veel eerder moeten doen. Ik zal het voorleggen aan het ministerie, dan kunnen zij contact opnemen met de rechter, de officier van justitie en weet ik wie allemaal. Ze moeten hem vrijlaten en vanaf dat moment zetten wij een heel leger in en kleven we hem non-stop aan zijn broek.’

‘Chef,’ onderbrak Pietro zijn betoog, ‘doe even rustig. Laten we eerst eens bedenken hoe we de stomme vrij kunnen laten zonder argwaan te wekken. Twee maanden, zoals Sofia voorstelt, lijkt me een beetje weinig, vooral nu je er net bent geweest om hem te vertellen dat hij voorlopig in de gevangen is kan wegrotten. Als we hem nu vrijlaten weet hij dat het een valstrik is en verzet hij geen poot.’

Minerva zat ongemakkelijk op haar stoel te draaien, Giuseppe trok een onverschillig gezicht en Antonino bleef onbeweeglijk zitten. Ze wisten dat het nu hun beurt was hun mening uit te spreken. Marco nam nooit een beslissing zonder te weten hoe de andere teamleden erover dachten.

‘Antonino, waarom zegje niets?’ vroeg Marco.

‘Ik vind het een briljant plan. Ik denk dat we het op de rit moeten zetten, maar ik ben het met Pietro eens dat we de zaak niet moeten overhaasten. Ik zou bijna willen voorstellen hem het hele jaar te laten uitzitten.’

‘En intussen met de armen over elkaar afwachten tot ze opnieuw toeslaan?’ riep Marco uit.

‘De sindone ligt in de kluis van de bank, waar hij de komende maanden kan blijven. Het is niet de eerste keer dat hij maandenlang niet toegankelijk is voor het publiek,’ antwoordde Antonino rustig.

‘Je weet dat hij gelijk heeft, Marco,’ zei Minerva. ‘Ik begrijp dat je het moeilijk vindt kalmpjes af te wachten nu je het paard van Troje hebt gevonden, maar als je de zaak overhaast, loop je de kans het enige spoor te verliezen dat je hebt. Ik weet honderd procent zeker dat de man zonder tong onraad zal ruiken en geen stap verzet als je hem nu vrijlaat.’

‘Giuseppe?’

‘Ik denk er net zo over als jij, chef, het is bijna onverteerbaar. Nu hebben we eindelijk een manier gevonden die misschien zoden aan de dijk zet en moeten we gaan duimendraaien.’

‘Ik ga niet een jaar wachten,’ zei Marco beslist. ‘Ik peins er niet over.’

‘Toch is dat het verstandigste,’ wierp Giuseppe tegen.

‘Misschien kunnen we het anders aanpakken.’ Marco keek Sofia vragend aan en nodigde haar met een handgebaar uit verder te gaan.

‘Volgens mij moet het onderzoek naar de werklui worden voortgezet, totdat onomstotelijk is vastgesteld dat de kortsluiting geen opzet is geweest. Ik denk dat we de firma cocsa onder de loep moeten nemen, inclusief een onderhoud met D’Alaqua. Wie weet wat er allemaal achter die keurige façade schuilgaat.’

‘Koester je verdenkingen in die richting, Sofia?’ vroeg Marco.

‘Niet echt, maar m’n instinct zegt me dat we de werklieden nader aan de tand moeten voelen.’

Pietro keek haar nijdig aan. Hij had alle werklieden grondig verhoord en van iedereen een uitgebreid dossier aangelegd, zowel van de Italianen als van de gastarbeiders. Hij had ze allemaal gecheckt en geen van allen had een strafblad. Ze waren niet bekend bij de politie, noch bij Interpol. Ze waren stuk voor stuk clean.

‘Vertrouw je ze niet omdat het gastarbeiders zijn?’ De vraag trof Sofia als een klap in haar gezicht.

‘Je weet dat dat niet zo is en ik vind het een gemene opmerking. Ik denk alleen dat we ze allemaal stevig moeten verhoren, de buitenlanders, de Italianen en iedereen, voor mijn part tot de kardinaal aan toe.’ Marco ergerde zich aan de ruzie tussen het stel. Hij mocht ze allebei graag, hoewel hij meer respect had voor Sofia dan voor Pietro. Bovendien dacht hij dat ze weleens gelijk kon hebben, misschien hadden ze iets over het hoofd gezien en het kon geen kwaad de zaak nader te onderzoeken. Hij zag zich voor de taak gesteld Sofia gelijk te geven zonder Pietro voor het hoofd te stoten, die duidelijk de pest in had. Maar waarom? Was hij jaloers omdat Sofia zo’n goed plan had bedacht? Of hadden ze gewoon ruzie en zaten ze hier ten aanzien van het hele team hun bonje uit te vechten? Dat tolereerde hij niet, hun persoonlijke besognes mochten niet verstrengeld worden met het werk.

‘We gaan allemaal nog eens na wat we tot nu toe boven water hebben gehaald en zetten het onderzoek op alle fronten voort.’

Pietro schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.

‘Wat is de bedoeling, wou je soms de hele wereld tot verdachte bombarderen?’ Het begon Marco te vervelen, hij was de agressieve toon van Pietro meer dan beu.

‘Zoals ik al zei, we zetten het onderzoek voort. Ik ga nu meteen terug naar Rome. Ik wil de ministers spreken om zo snel mogelijk groen licht te krijgen voor de operatie paard van Troje. Ik zal erover nadenken hoe we de stomme vervroegd vrij kunnen laten zonder zijn argwaan te wekken. Er is werk aan de winkel in Rome, dus ik zou willen voorstellen dat enkelen van jullie hier nog een paar dagen blijven en dat de anderen met mij mee teruggaan. Degenen die terugkeren zijn niet van de zaak afgehaald, maar combineren het met hun overige werkzaamheden. Wie wil hier blijven?’

‘Ik,’ zei Sofia.

‘Ik ook,’ zeiden Giuseppe en Antonino tegelijk.

‘Aan mij hebben jullie het meest als ik rustig achter m’n computer in Rome zit,’ besloot Minerva.

‘Mooi, dan gaan Minerva en Pietro met mij terug naar Rome. Volgens mij gaat er een vlucht om drie uur, dan kunnen Pietro en ik nog even naar het hotel om onze spullen te halen.’