10
In New York scheen een wazige lentezon, ongebruikelijk voor deze tijd van het jaar. De oude man wendde zijn blik af van het vroege morgenlicht en nam de telefoon aan. Zijn kantoor was hermetisch beveiligd, niemand kon zijn gesprekken afluisteren.
‘Ja,’ sprak hij kort.
‘De eerste tongloze is al onderweg.’
‘Geen problemen?’
‘Ze gebruiken dezelfde contactpersonen als altijd, reizen via dezelfde route. De politie koestert geen verdenkingen.’
‘En de tweede?’
‘Die vertrekt vanavond. De derde man morgen. Hij wordt rechtstreeks in een vrachtwagen met ijzerwaren naar huis gebracht. Hij is de meest nerveuze.’
‘Ik neem vandaag contact op met onze mensen in Urfa. We moeten weten wat de reactie is van Addaio, wat zijn plannen zijn.’
‘Ik verwacht een hevige woedeaanval.’
‘We zullen spoedig weten hoe hij reageert. Nog nieuws over Addaio’s man in de kathedraal?’
‘Hij is buitengewoon aangeslagen, maar wekt geen enkele verdenking. Zowel de kardinaal als de politie denkt dat hij van streek is over het gebeurde, men is overtuigd van zijn goede trouw.’
‘We moeten hem blijven schaduwen.’
‘Dat doen we.’
‘En onze broeder?’
‘Er wordt een onderzoek naar hem ingesteld. Ze willen weten wie hij is, wat zijn voorkeuren zijn, hoe hij deze functie heeft verworven. Ik ben ook verhoord, evenals anderen van onze broederschap. Marco Valoni is een intelligente man met uitstekende mensen onder zich.’
‘We moeten voorzichtig zijn.’
‘Dat zijn we.’
‘Volgende week, Boston.’
‘Ik zal er zijn.’
Sofia en Pietro bleven zwijgend achter, slecht op hun gemak. Marco was naar de hoofdcommissaris van de carabinieri vertrokken en Minerva, Giuseppe en Antonino waren voor een kop koffie naar het café gegaan om het stel de ruimte te geven met elkaar te praten. De spanning tussen de twee was aan niemand onopgemerkt voorbijgegaan.
Sofia zocht omstandig haar papieren bij elkaar en Pietro staarde in zichzelf gekeerd door het raam. Hij zweeg, want hij wilde Sofia niet voor de voeten werpen dat ze hem niet als eerste op de hoogte had gebracht van haar plannen over het paard van Troje. Sofia op haar beurt voelde haar geweten knagen, ze vond het achteraf nogal kinderachtig van zichzelf dat ze haar idee niet eerst aan Pietro had voorgelegd.
‘Ben je boos?’ vroeg Sofia, in een poging de ongemakkelijke stilte te doorbreken.
‘Nee, hoor. Je hoeft me heus niet alles te vertellen wat je denkt.’
‘Toe nou, Pietro. Ik ken je langer dan vandaag, er zit je iets dwars.’
‘Ik heb geen zin erover te praten. Je hebt een plan uitgebroed, waar volgens mij nogal wat haken en ogen aan zitten. Maar de chef vindt het geweldig, dus één-nul voor jou. Je hebt het groene licht gekregen en vanaf nu gaan we allemaal ons best doen om dat paard van Troje op de rit te krijgen. Laten we er nu maar over ophouden, anders loopt het op een zinloze discussie uit en krijgen we alleen maar ruzie.’
‘Wat je wilt, maar waarom vind je het zo’n slecht plan? Omdat ik het heb bedacht of omdat je werkelijk denkt dat het geen kans maakt?’
‘Het is een grote vergissing de stomme vrij te laten. Hij zal zeker lont ruiken en ons op een dood spoor brengen. En wat die werklui betreft, ondervraag ze maar. Ik hoor het wel als jullie nog iets vinden.’ Sofia deed er het zwijgen toe. Ze was blij dat Pietro vertrok. Ze bleef liever met Giuseppe en Antonino in Turijn, zonder hem. Als hij was gebleven, hadden ze vast en zeker ruzie gekregen en dat kwam het werk niet ten goede. Hij voelde zich lang niet zo bij de lijkwade betrokken als Marco, het ging hem meer om de uitdaging een lastige zaak op te lossen.
Ja, het was maar goed dat Pietro terugging naar Rome. Over een paar dagen was hij het wel vergeten. Dan konden ze het goedmaken en was alles weer bij het oude.
‘Waar wil je beginnen, Sofia?’ vroeg Giuseppe.
‘Ik denk dat we eerst met de werklui moeten praten, om te zien of hun verhalen overeenkomen met wat ze Pietro hebben verteld. Ik wil ook meer van ze weten, waar ze wonen, met wie, wat de buren van ze vinden, of ze zich opvallend gedragen...’
‘Dat gaat tijd kosten,’ wierp Antonino tegen.
‘Dat weet ik. Marco heeft de hoofdcommissaris om extra ondersteuning gevraagd. De carabinieri kennen de stad beter dan wij en het zal hun eerder opvallen als er iets uitkomt wat niet geheel binnen de normale gang van zaken valt. Giuseppe neemt de leiding over dat project. Wij gaan terug naar de kathedraal om de mensen daar nog eens aan de tand te voelen: het personeel, de koster, pater Yves en die twee oude vrijsters op het secretariaat.’
‘Mij best, maar als er iemand tussen zit die iets te verbergen heeft, geef ik je op een briefje dat hij extra op zijn hoede zal zijn met al deze aandacht. Ik kan het weten, ik heb al heel wat misdadigers voorbij zien komen,’ zei Giuseppe.
‘Als iemand zenuwachtig wordt, verraadt hij zich misschien. Verder wil ik een onderhoud aanvragen met D’Alaqua.’
‘Een hoge ome, die vent. Als we blunderen of hem te veel voor de voeten lopen, zullen we ervan lusten in Rome.’
‘Ik zal het toch moeten doen, Antonino. Ik ben nieuwsgierig geworden naar die man.’ Als je maar uitkijkt, Sofia. Echt, die nieuwsgierigheid van jou kan een hoop ellende veroorzaken.’
‘Welnee, Giuseppe, laten we niet overdrijven. We moeten die man spreken omdat zijn bedrijf altijd op een of andere manier betrokken is geweest bij de incidenten in de kathedraal. Dat is op zijn zachtst gezegd vreemd te noemen. Daar moet jij als politieman het toch mee eens zijn.’ Ze verdeelden het werk. Antonino zou met het personeel van het bisdom gaan spreken, Giuseppe nam de werklui voor zijn rekening en Sofia zou een onderhoud aanvragen met D’Alaqua. Ze dachten ongeveer een week nodig te hebben. Daarna zouden ze beslissen wat ze verder zouden doen, als ze tenminste iets op het spoor kwamen.
Sofia had er bij Marco op aangedrongen de nodige bronnen aan te boren om ervoor te zorgen dat D’Alaqua haar wilde ontvangen. Mopperend en wel had hij gedaan wat ze vroeg. En zo had het hoofd van de afdeling Kunstdelicten de minister van Cultuur gebeld, die vroeg of hij misschien zijn verstand was verloren. Hoe kwam hij erbij een firma als cocsa ter discussie te stellen en een man als D’Alaqua aan een verhoor te onderwerpen? Uiteindelijk wist Marco hem te overtuigen, met de verzekering dat Sofia Galloni zich uiterst discreet en correct van haar taak zou kwijten, zonder deze machtige man voor het hoofd te stoten.
De minister regelde een afspraak voor de volgende dag, om tien uur ‘s morgens. Toen Marco het nieuws overbracht, schoot Sofia tevreden in de lach.
‘Chef, je bent goud waard, ik weet wat een moeite je dit heeft gekost.’
‘Nou en of. Zorg dat je geen blunders maakt, anders zitten we straks met z’n tweeën opgesloten in de archiefkast. Pas op je tellen, Sofia. D’Alaqua is niet alleen in Italië een groot zakenman, ook in Amerika, het Midden-Oosten en Azië geniet hij veel aanzien. Bij een man als hij kun je niet met flauwekul aankomen.’
‘Ik heb een bepaald voorgevoel, ik weet het niet.’
‘Voorgevoel of niet, zorg dat je niet in de problemen komt.’
‘Vertrouw me nou maar.’
‘Als ik dat niet deed, zat je daar niet.’
En nu, terwijl ze zich zat op te maken, werd ze plotseling zenuwachtig. Ze had veel zorg aan haar uiterlijk besteed en ging, gekleed in een beige pak van Armani en zorgvuldig opgemaakt, nog even langs Antonino en Giuseppe.
‘Tjonge, Sofia, je ziet eruit alsof je een spannend afspraakje hebt, echt prachtig. Dat wordt scoren.’
‘Lach me niet uit, Giuseppe, ik ben bloednerveus. Als ik de mist in ga, komt Marco in de problemen.’
‘Giuseppe heeft gelijk, je ziet er prachtig uit. Eigenlijk veel te mooi voor zo’n vreemde snuiter die geen zwak voor vrouwen heeft. Maar je grootste troef is dat knappe koppie van je, daar heb ik alle vertrouwen in.’
‘Dank je, Antonino, allebei bedankt . Duim voor me.’
Ze werd ontvangen door de secretaris van Umberto D’Alaqua en voelde zich onmiddellijk overdonderd. Niet alleen omdat het geen vrouw was, maar ook omdat deze elegante heer van middelbare leeftijd eerder het voorkomen had van een manager dan van een secretaris, al was zijn baas nog zo belangrijk. Hij stelde zich voor als Bruno Moretti en bood haar een kopje koffie aan. De heer D’Alaqua was nog even in bespreking.
Sofia sloeg het aanbod af, ze wilde haar make-up niet bederven. Ze dacht dat Bruno Moretti opdracht had gekregen haar alvast te polsen, maar ze bleek zich vergist te hebben. Moretti liet haar achter in de imposante ruimte, met als enig gezelschap een Canaletto, een Modigliani, een Braque en een kleine Picasso.
Ze was volledig verdiept in de Modigliani en merkte niet dat de deur achter haar werd geopend. Een lange, knappe man van even in de vijftig nam rustig de tijd om haar ernstig en onderzoekend op te nemen.
‘Goedemorgen, dottora Galloni.’
Sofia draaide zich om en keek recht in het gezicht van Umberto D’Alaqua. Ze voelde dat ze bloosde, alsof ze iets had gedaan wat ongepast was.
D’Alaqua was imponerend, niet alleen door zijn lengte en elegantie, maar ook door het zelfvertrouwen dat hij uitstraalde. Zelfvertrouwen en macht, dacht ze bij zichzelf.
‘Goedemorgen. Neem me niet kwalijk, ik was uw Modigliani aan het bewonderen. Hij is echt.’
‘Uiteraard.’
‘Er zijn zo veel vervalsingen in omloop... maar deze is zeer duidelijk echt.’ Ze voelde zich steeds knulliger. Natuurlijk hing er geen valse Modigliani aan de wand in de bezoekersruimte van een machtig man als hij! D’Alaqua zou haar wel een dom gansje vinden en dat was ze ook, wat een stommiteit. Hij kon gelukkig niet weten dat ze puur door zijn aanwezigheid in verwarring was gebracht.
‘Komt u binnen, dottora. In mijn kantoor kunnen we rustig praten.’ Sofia knikte. Het kantoor van D’Alaqua was al even indrukwekkend als de man zelf. Moderne designmeubelen tegen een achtergrond van oude meesters. Diverse schetsen van Leonardo da Vinci, een Madonna uit het quattrocento, een Christusfiguur van El Greco, een harlekijn van Picasso, een Miró... Op een hoektafeltje trok een kruis van olijfhout haar aandacht vanwege het pure, eenvoudige lijnenspel.
Umberto D’Alaqua gebaarde dat ze plaats kon nemen op de bank en trok voor zichzelf een stoel bij.
‘Wel, mevrouw Galloni, wat kan ik voor u doen?’
‘Meneer D’Alaqua, tot onze spijt moeten we constateren dat de brand in de kathedraal is aangestoken. We vermoeden opzet bij het merendeel van de incidenten in de kathedraal van de afgelopen jaren.’ D’Alaqua vertrok geen spier. Niets in zijn houding verried enige bezorgdheid, zelfs geen verbazing. Zijn blik bleef kalm, alsof niets van dit alles hem ook maar enigszins aanging.
‘Zijn de mannen die werkzaam zijn in de kathedraal betrouwbaar?’
‘Mevrouw Galloni, cocsa is slechts een van de vele bedrijven onder mijn beheer. U begrijpt dat ik niet alle werknemers persoonlijk ken. Net als in andere bedrijven geldt ook hier dat de af deling personeelszaken zich bezighoudt met de werknemers. Ik ben ervan overtuigd dat zij hun volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar de werklieden van de kathedraal. Mocht u echter meer informatie nodig hebben, dan wil ik u met alle plezier in contact brengen met het hoofd personeelszaken. Ik zal er persoonlijk op toezien dat hij u naar beste kunnen verder helpt.’ D’Alaqua nam de telefoon op en vroeg naar de chef personeelszaken.
‘Meneer Lazotti, ik zou graag willen dat u even tijd vrijmaakte voor dottora Galloni van de afdeling Kunstdelicten van het ministerie. Ze heeft nadere informatie nodig omtrent de werklieden in de kathedraal. Over enkele minuten zal mijn secretaris haar naar uw kantoor begeleiden. Dank u.’
Sofia stond beteuterd te kijken. Ze had gedacht D’Alaqua te overvallen door hem klip en klaar te vertellen dat er opzet in het spel was geweest, maar zijn enige reactie was haar te verwijzen naar zijn chef personeelszaken.
‘Vindt u het absurd wat ik zeg, meneer D’Alaqua?’
‘Dottora, ik ga ervan uit dat u als professional uitstekend werk levert. Ik verkeer niet in de positie een oordeel te geven over uw verdenkingen of manier van aanpak.’ Hij keek haar rustig aan. Ze begreep geïrriteerd dat het onderhoud wat hem betrof beëindigd was. Wat haar betrof nog lang niet, ze had nog uren met D’Alaqua willen praten.
‘Kan ik u nog op een andere manier van dienst zijn?’
‘Nee, dat was het. Ik wilde u alleen persoonlijk op de hoogte stellen van het feit dat de brand in de kathedraal is aangestoken, zodat u begrijpt waarom we een grondig onderzoek instellen naar uw personeel.’
‘De heer Lazotti zal u alle nodige informatie verschaffen omtrent het personeel van cocsa.’ Sofia gaf het op, ze was verslagen. Van D’Alaqua zou ze niets te weten komen. Ze stond op en reikte hem de hand.
‘Dank u voor uw medewerking.’
‘Het was me een genoegen, dottora Galloni.’ Sofia was woedend op zichzelf. En in de war, dat ook nog. Umberto D’Alaqua was de aantrekkelijkste man die ze ooit in haar leven was tegengekomen. Ze besloot ter plekke haar relatie met Pietro te beëindigen, van het ene moment op het andere was de verhouding met haar collega onverdraaglijk geworden.
Bruno Moretti, de secretaris van D’Alaqua, bracht haar naar het kantoor van Mario Lazotti, die haar vriendelijk ontving.
‘Zegt u het maar, dottora, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Ik heb zo veel mogelijk gegevens nodig over de mensen die werkzaam zijn in de kathedraal, als het mogelijk is ook persoonlijke gegevens.’
‘Ik heb al deze informatie al overgedragen aan een van uw collega’s van de afdeling Kunstdelicten. Ook de politie beschikt inmiddels over een volledig dossier, maar ik zal u met alle plezier de kopieën overhandigen. Wat de persoonlijke gegevens betreft, kan ik tot mijn spijt weinig voor u betekenen, cocsa is een groot bedrijf, het is onmogelijk alle werknemers persoonlijk te kennen. Misschien kan de voorman u meer vertellen over de persoonlijke omstandigheden van zijn team.’ Er kwam een secretaresse binnen met een dossier voor Lazotti. Hij bedankte haar en gaf het aan Sofia.
‘Meneer Lazotti, doen zich wel vaker incidenten voor, vergelijkbaar met de gebeurtenissen in de kathedraal van Turijn?’
‘Wat bedoelt u precies?’
‘cocsa werkt voor de Kerk. U voert herstel- en onderhoudswerkzaamheden uit in vrijwel alle kathedralen in Italië.’
‘In Italië en de meeste Europese landen. Ongelukken op de werkvloer doen zich overal voor, hoewel in beperkte mate, dankzij de strenge veiligheidsmaatregelen waaraan onze werknemers zich dienen te houden.’
‘Heeft u misschien een overzicht van alle incidenten en/of ongelukken die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan tijdens werkzaamheden in kathedralen?’
‘Ik zal proberen ervoor te zorgen, maar dat zal niet gemakkelijk worden. Op elke bouwplaats doen zich wel eens onregelmatigheden voor en ik weet niet of elk incident wordt geregistreerd. Normaal gesproken dient een voorman na elke klus een bouwverslag in, dus ik zal het eens nalopen. In welke periode bent u geïnteresseerd?’
‘Laten we zeggen, alles van de afgelopen vijftig jaar.’
Lazotti keek haar ontsteld aan, maar bracht er niets tegenin.
‘Ik zal doen wat ik kan. Waar kan ik de informatie naartoe sturen?’
‘Ik zal u mijn kaartje geven en het nummer van mijn mobiele telefoon. Mocht ik nog in Turijn zijn, dan kom ik wel even langs om het te halen. Anders wil ik graag dat u het naar mijn kantoor in Rome stuurt.’
‘Neem me niet kwalijk, mevrouw Galloni, maar wat hoopt u precies te vinden?’ Sofia taxeerde Lazotti kort en besloot hem de waarheid te vertellen.
‘Ik zoek degenen die verantwoordelijk zijn voor de incidenten in de kathedraal van Turijn.’
‘Verdenkt u een van onze werknemers? Maar, lieve hemel nog aan toe, wie kan het nu voorzien hebben op een kathedraal?’
‘Dat zouden we graag willen weten, meneer Lazotti. Wie en waarom.’
‘Weet u het zeker? Dat is een zware aanklacht tegen de werknemers van cocsa...’
‘Het is geen aanklacht, het is een vermoeden. Daarom stellen we een onderzoek in.’
‘Uiteraard, ik begrijp het. Ik zal u mijn volledige medewerking verlenen.’
‘Daar twijfel ik niet aan, meneer Lazotti.’
Sofia verliet het chique, glazen gebouw en vroeg zich af of ze er wel goed aan had gedaan D’Alaqua en de personeelschef op de hoogte te brengen van haar verdenkingen.
Mogelijk hing D’Alaqua op datzelfde moment al met de minister aan de telefoon om zijn beklag te doen. Of hij deed niets, omdat het hem totaal niet interesseerde wat haar vermoedens waren of juist omdat er veel van afhing.
Ze besloot Marco te bellen om hem op de hoogte te stellen van het onderhoud bij de firma cocsa. Mocht D’Alaqua de minister bellen, dan was Marco in ieder geval voorbereid.