6
Josar volgde Jezus overal waar hij ging. De vrienden van Jezus waren aan hem gewend geraakt en nodigden hem af en toe uit zich samen met hen te verpozen. Ze hadden hem verteld dat Jezus wist dat hij zou sterven. Ondanks hun dringende raad te vluchten, bleef de Nazarener volhouden dat hij de wens van zijn Vader moest vervullen.
Het was moeilijk te begrijpen dat de Vader de dood van zijn zoon zou wensen, maar Jezus sprak er bedaard over, alsof het vanzelfsprekend was.
Als Jezus hem zag, begroette hij hem steevast met een vriendelijk gebaar. Op een dag was hij naar hem toe gekomen en zei: ‘Josar, ik ben door mijn Vader naar de aarde gezonden om mijn plicht te vervullen en ook jij, Josar, moet aan je plichten voldoen. Daarom ben je hier, om te getuigen wie ik ben, wat je hebt gezien. Je zul t me altijd bij je dragen, zelfs als ik er niet meer ben.’
Josar had niets van de woorden van de Nazarener begrepen, maar durfde er niet verder naar te vragen.
Al dagen ging het gerucht dat de priesters er bij de Romeinen op aandrongen het probleem van Jezus van Nazareth eens en voor voor al op te lossen. Landvoogd Pilatus probeerde het op zijn beurt op de joden af te wentelen, aangezien Jezus een van hen was. Het was slechts een kwestie van tijd voordat een van beiden een manier zou vinden om Jezus de mond te snoeren.
Jezus was de woestijn ingetrokken, zoals hij wel vaker deed. Ditmaal ging hij om te vasten, waarmee hij zich voorbereidde op de vervulling van de wensen van zijn Vader, zoals hij zei.
Op een ochtend werd Josar gewekt door de herbergier.
‘De Nazarener is gevangengenomen.’
Hij sprong uit bed en wreef de slaap uit zijn ogen. Toen liep hij snel naar de waterkan en spetterde water in zijn gezicht om wakker te worden. Hij greep zijn mantel en begaf zich zo snel als hij kon naar de tempel. Daar trof hij een van de vrienden van Jezus, die angst ig tussen de menigte stond te luisteren.
‘Wat is er gebeurd, Judas?’
Judas barstte in tranen uit en probeerde Josar te ontvluchten, maar Josar haalde hem in, greep hem stevig bij de schouder en hield hem tegen.
‘Wat is er toch? Waarom ontwijk je me?’
Judas probeerde zich uit Josars greep los te maken, maar dat lukte hem niet. Zijn ogen stonden vol tranen toen hij antwoordde: ‘Hij is gevangengenomen, de Romeinen hebben hem weggevoerd. Hij wordt gekruisigd en ik...’
Hij stond als een klein kind te snotteren. Vreemd genoeg deed het Josar niets. Hij verstevigde zijn greep om hem niet te laten ontsnappen.
‘Ik heb hem verraden, Josar. Ik heb de beste mens die ooit op aarde heeft rondgelopen, verraden. Voor dertig zilverlingen heb ik hem overgeleverd aan de Romeinen.’
Josar duwde hem driftig van zich af en rende blind van woede weg, zonder te weten waarheen. Op het plein voor de tempel liep hij tegen een man op die vaak naar Jezus’ preken kwam luisteren.
‘Waar is hij?’ vroeg hij met verstikte stem.
‘De Nazarener? Die wordt aan het kruis genageld. Pilatus handelt naar de wens van de priesters.’
‘Maar waar wordt hij van beschuldigd?’
‘Van godslastering, hij geeft zich uit voor de Messias.’
‘Jezus heeft Gods naam nooit ijdel gebruikt, hij heeft nooit beweerd dat hij de Messias is. Er is geen beter mens dan hij.’
‘Pas maar op, jij was een van zijn volgelingen, straks word je nog aangegeven.’
‘Jij volgde hem ook.’
‘Juist daarom geef ik je deze raad. De volgelingen van Jezus zijn nergens meer veilig.’
‘Vertel me ten minste waar ik hem kan vinden, waar ze hem naartoe brengen...’
‘Hij zal vrijdag sterven, nog voordat de zon ondergaat.’
Het gezicht van Jezus was vertrokken van pijn. De doornenkroon drong diep in de huid van zijn voorhoofd. Het bloed stroomde langs zijn gezicht en doorweekte zijn baard.
In stilte telde Josar de zweepslagen die twee Romeinse soldaten Jezus toebrachten. Honderdtwintig.
Hij sleepte het kruis naar boven en kreunde onder het gewicht, totdat de pijn van de folteringen hem te veel werd en hij aan de kant van de weg door zijn knieën zakte.
Josar deed een stap naar voren om hem bij te staan, maar een van de soldaten duwde hem ruw opzij. Jezus schonk hem een dankbare blik.
Hij volgde Jezus tot boven aan de berg waar hij gekruisigd zou worden, samen met twee andere ter dood veroordeelden. De tranen sprongen hem in de ogen toen hij toekeek hoe een van de soldaten Jezus aan het kruis nagelde. Hij pakte Jezus bij de arm en sloeg een nagel door zijn linkerpols. Vervolgens wilde hij hetzelfde doen met de rechter, maar dat lukte niet en de soldaat moest het tweemaal opnieuw proberen voordat de nagel door het hout sloeg.
De voeten werden in één keer vastgenageld, de linker over de rechter. Het leek een eeuwigheid te duren en Josar bad tot God om Jezus snel te laten sterven. Hij had zwaar te lijden en snakte naar adem.
Johannes, zijn favoriete leerling, huilde in stilte om de kwellingen van zijn meester. Ook Josar kon zijn tranen niet bedwingen.
Een andere soldaat stak zijn lans in de zij van Jezus. Uit de wond stroomden bloed en wat vocht.
Toen Jezus eindelijk was gestorven, sloeg Josar de ogen op en dankte God.
Die vrijdag in april hulde de lente zich in dreigende onweerswolken. Toen het lichaam van de Nazarener van het kruis werd gehaald, was er bijna geen tijd meer om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen. Josar kende de joodse wet en wist dat ze bij zonsondergang alle werkzaamheden moesten staken, zelfs het afleggen van een lijk. Het was Pesach, de dode moest diezelfde dag nog begraven worden.
Half verblind door zijn tranen keek Josar roerloos toe hoe Jozef van Arimathea het lichaam van Jezus in een zachte doek van het fijnste linnen wikkelde.
Die nacht deed hij geen oog dicht en ook de volgende dag kon hij geen rust vinden, zo sterk brandde de pijn in zijn ziel.
Op de derde dag na de kruisiging begaf hij zich naar de plek waar het lichaam van Jezus was bijgezet. Daar trof hij Maria, de moeder van Jezus, en Johannes, zijn favoriete leerling, samen met andere volgelingen, en allen riepen uit dat het lichaam van Jezus was verdwenen. Het graf was leeg, alleen de doek waarin Jozef van Arimathea het lichaam had gewikkeld lag nog op de kale rotsgrond. Niemand van de aanwezigen durfde het aan te raken. Het doodskleed werd gezien als onrein en daarmee was het de joden bij de wet verboden het aan te raken.
Josar nam het in zijn handen. Hij was geen jood, voor hem golden de taboes niet. Hij drukte de doek tegen zich aan en voelde zich vervuld van vreugde. Het was of hij de meester zelf omhelsde, de aanwezigheid van Jezus was tastbaar in dat eenvoudige stuk linnen. Op dat moment wist hij wat hem te doen stond. Hij moest terug naar Edessa, het doodskleed van Jezus zou Abgar genezen. Nu pas begreep hij de woorden van zijn meester.
Hij verliet het graf en zoog de frisse lucht diep in zijn longen. Met de doek in zijn armen geklemd ging hij terug naar de herberg om zich zo snel mogelijk klaar te maken voor zijn vertrek uit Jeruzalem.
In de hitte van het middaguur zochten de inwoners van Edessa de koelte van hun huizen op, in afwachting van de avond. De koningin legde vochtige doeken op het verhitte voorhoofd van Abgar en zei troostend dat de ziekte zijn huid nog niet had aangetast.
Ania, de danseres, was een menselijk wrak. Ze verbleef al tijden buiten de stadsmuren, maar Abgar wilde haar niet aan haar trieste lot overlaten en liet regelmatig levensmiddelen brengen bij de grot waarin zij haar toevlucht had gezocht. Die ochtend had een van de soldaten haar gezien, toen hij graan en water voor haar neerzette. Hij vertelde de koning dat haar gezicht veranderd was in een vormeloze massa waar de beenderen doorheen staken. Abgar wilde het relaas niet verder aanhoren en had zich teruggetrokken in zijn privé-vertrekken, waar de afschuw hem een hevige koortsaanval bezorgde.
De koningin verzorgde hem en liet niemand bij hem toe. Enkele tegenstanders van de koning broedden plannen uit om hem van de troon te stoten en de spanning groeide met de dag. Het ergste was dat ze al tijden niets van Josar hadden gehoord. Sinds hij zich had aangesloten bij de Nazarener klaagde Abgar steen en been dat hij hem in de steek had gelaten, maar de koningin bleef in zijn trouw geloven. Toch begon ook zij langzaam maar zeker haar vertrouwen te verliezen.
‘Vrouwe, vrouwe! Josar is teruggekeerd!’
De slavin stormde de kamer in waar de vorstin de sluimerende koning koelte toewuifde.
‘Josar? Waar is hij?’
Onder de verbaasde blikken van soldaten en hovelingen rende de koningin de kamer uit, waar haar trouwe vriend, nog stoffig van de reis, haar de hand reikte.
‘Josar, heb je hem meegebracht? Waar is de Nazarener?’
‘Vrouwe, de koning zal genezing vinden.’
‘Waar is hij dan, Josar? Waar is de jood?’
De koningin kon haar wanhoop niet langer verbergen, haar Mem brak.
‘Breng me bij Abgar.’
De vastberaden stem van Josar wekte ontzag bij de omstanders. De koningin begeleidde hem naar de vertrekken waar Abgar lag te rusten.
Toen de koning zijn ogen opsloeg, slaakte hij een diepe zucht van verlichting.
‘Je bent terug, mijn goede vriend.’
‘Ja, Abgar, en nu wordt u weer beter.’
Bij de deur hield de lijfwacht van de koning enkele nieuwsgierige hovelingen tegen, die geen seconde wilden missen van de ontmoeting van de koning met zijn beste vriend.
Josar hielp Abgar overeind en gaf hem de linnen doek. Zonder te weten wat het was, klemde de koning het linnen tegen zich aan.
‘Jezus is hier en als u gelooft, zult u genezen.’ De ernstige, overtuigende klank van Josars woorden gaf de koning vertrouwen en hij drukte de doek nog steviger tegen zich aan.
‘Ja, ik geloof,’ zei Abgar.
Hij sprak recht uit zijn hart en het wonder geschiedde. De kleur keerde terug op het gelaat van de vorst, waarop alle sporen van de ziekte verdwenen. Abgar voelde zijn krachten terugkeren en een diepe vrede daalde neer in zijn ziel.
De koningin schreide stille tranen, overweldigd door het wonder. Soldaten en hovelingen verdrongen zich in de deuropening van het vertrek, zonder te begrijpen hoe de koning zo plotseling genezen kon zijn.
‘Abgar, Jezus heeft u genezen zoals hij had beloofd. Dit is de doek waarin zijn lichaam werd gewikkeld. U moet weten, mijn koning, dat Pilatus, samen met de joodse priesters, Jezus heeft laten folteren en kruisigen. Maar treur niet, Jezus is herenigd met zijn Vader en vanuit de hemel zal hij ons en alle mensen bijstaan tot het einde der tijden.’
De wonderbaarlijke genezing van koning Abgar ging als een lopend vuurtje door de stad. Abgar verzocht Josar hem alles te vertellen over Jezus, want hij, de koningin en alle onderdanen zouden de leer van Jezus aannemen. Hij gaf opdracht de tempels af te breken en gelastte Josar hem en zijn volk te onderrichten, opdat zij zich allen konden bekeren tot goede volgelingen van Jezus. Als leerling van Jezus zou Josar in Edessa prediken en de stad zou geen enkel geloof meer erkennen naast dat van de Nazarener.
‘Wat doen we met de doek, Josar?’
‘Mijn koning, we moeten een veilige plek zoeken om hem te bewaren. Jezus heeft hem gezonden om u te genezen en het is onze plicht ervoor te zorgen dat de doek geen schade ondervindt. Veel onderdanen willen hem aanraken en ik kan u zeggen dat er al meerdere wonderen zijn geschied.’
‘Ik zal een tempel laten bouwen, Josar.’
‘Dat is goed, heer.’
Elke dag, zodra de zon opging in het oosten, maakte Josar gebruik van het eerste licht om te schrijven. Hij wilde een schriftelijke getuigenis nalaten van de wonderen van Jezus die hij met eigen ogen had aanschouwd, aangevuld met hetgeen de vrienden van Jezus hem hadden verteld tijdens zijn verblijf in Jeruzalem. Nadat hij enkele uren geschreven had, begaf hij zich naar het paleis, waar hij Abgar, de koningin en vele anderen inwijdde in de leer van de Nazarener.
Hij zag de verbazing op hun gezicht als hij predikte de vijand lief te hebben en degenen die hen geweld aandeden niet te haten. Jezus had hem geleerd de vijand de andere wang toe te keren.
Josar wist dat het diepe geloof van Abgar en de koningin hem zou helpen de kiem van Jezus’ leer tot bloei te brengen.
Binnen de kortste keren was Edessa bekeerd tot het christendom en stuurde Josar bericht aan enkele vrienden van Jezus die net als hij de ware leer verkondigden in steden en dorpen.
Toen Josar de geschiedenis van de Nazarener geheel op schrift had gesteld, gaf Abgar zijn schrijvers opdracht diverse kopieën te maken, opdat de mensheid nooit zou vergeten wie deze buitengewone jood was geweest die na zijn dood hem het leven had gered.