Dik

Als iemand mij vraagt hoeveel ik weeg, zeg ik 50 kilo. Het is niet waar, ik weeg iets meer, een pond en soms een kilo, maar die lieg ik eraf. Iets anders kan ik er niet mee doen, want afvallen lukt niet. Dat vind ik heel erg. Vanwege die ene kilo denk ik dat ik dik ben en als ik in de spiegel kijk, zie ik een olifant. Dat hebben meer vrouwen. Ze dromen van een figuur dat ze nooit zullen hebben en vergallen hun leven door bij iedere hap die ze in hun mond steken te bedenken hoeveel calorieën erin zitten. ‘Hier word ik dik van,’ denken ze, ‘dat weet ik best, maar toch eet ik alles op. Ik ben dus niet alleen dik, maar ook slap.’ Dik en slap, dik en schuldig, dik en slecht, heel veel vrouwen denken zo over zichzelf. Radeloos worden ze ervan en er is maar één ding dat daartegen helpt: eten. Een bord aardappelpuree voor de krater in het zelfvertrouwen, een moorkop als troost voor de gebroken trots.

En als de laatste kruimel is verslonden komen de nieuwe voornemens. Vanaf morgen gaat ze echt afvallen, met het nieuwe brooddieet, het puntendieet, het fruitdieet.

Mannen zijn in dat opzicht anders. Er zijn wel mannen die zichzelf te dik vinden, maar dan zijn ze het ook. Ze hebben een veertigplusbuik of bolle wangen. Soms doen ze een poging hun figuur weer in het gareel te krijgen, maar als dat niet meteen wil lukken, laten ze het maar zo. Ze hebben geen talent voor onthouding. Ze vinden het leven niet leuk als ze geen bier meer mogen drinken en ze lusten geen sla. Daarom worden ze onbekommerd dik en niemand houdt ze tegen. Vooral hun vrouw niet. Die is diep in haar hart blij met zijn dikke buik. Naast hem lijkt zij slank en daarbij hoopt ze dat zijn omvang een belemmering is voor vreemdgaan. Die dikke van mij slaan ze over, hoopt ze.

Het zal niet helpen, vrees ik. Vrouwen zeggen wel dat ze dikke mannen weerzinwekkend vinden, maar ze vergeven hem zijn vet onmiddellijk als er iets aardigs tegenover staat. Een Cadillac of verstand van zaken. Het is verbazend hoeveel dikke lelijke mannen een vrouw aan hun zijde hebben die innig naar ze opkijkt. Of zelfs neer.

‘Ik vind het niet erg als een man dik is,’ zei een vrouw, ‘zolang het boven de broekriem is. Maar een buik, zo’n slappe buik die in zijn broek wegzakt, met brede blubberbillen aan de achterkant en dunne benen…’ Ze kon haar zin niet eens afmaken, zo’n vies gezicht trok ze.

‘Maar een stevige bierbuik?’ hielp ik. Ze klaarde zienderogen op. ‘Die mannen zien er best goed uit en ze kunnen heel lichtvoetig zijn. Elegant bijna.’

Ik wist wat ze bedoelde. Ik heb eens een avond doorgebracht met een uitgesproken dikke man. Hij was architect en wilde me een gebouw laten zien dat hij ontworpen had. Het was een mooi gebouw, met vrolijke erkers en een bijzondere lichtinval. Terwijl de man voor me uit liep en aanwees wat ik mooi moest vinden, keek ik naar zijn zware dijen. Hij was dik, veel te dik, maar ook sterk. En hij had een verende tred, alsof hij danste. ‘Kun je dansen?’ vroeg ik. ‘Ja,’ zei hij verrast, ‘hoezo?’ Ik mompelde iets over het gebouw en de uitstraling, maar ik dacht: Als zo’n dikke man kan dansen, is hij vast ook goed in bed. Het was zo.

‘Weet je wat erg is?’ zei de vrouw, ‘een slungelige man, die dik blijkt te zijn.’
‘Hoe kan dat nou?’ vroeg ik, want zo een heb ik nog nooit gehad. Zij wel. Hij was een lange man met een mager gezicht, vertelde ze. Magere benen had hij ook, smalle schouders en dunne armen. Het dikke begon onder de ribbenkast. Daar hing een vleesschort. Omdat hij meestal wijde kleren droeg, zag je het pas als hij zich uitkleedde. ‘En weet je wat nou zo gek is,’ zei ze, ‘je zou denken dat zo’n man zich een beetje geneert over zijn figuur, maar dat deed deze helemaal niet. Hij was zo uit de kleren en ging met die slappe buik doodgemoedereerd op bed zitten kijken hoe ik me uitkleedde. Ik dacht nog, ik stuur hem weer weg, maar ik was toch een beetje verliefd op hem. Hij was heel geestig.’
‘Hoe kwam hij zo dik?’ vroeg ik.
‘Wokkels,’ zei ze somber, ‘en pinda’s en pretletters en stukjes worst. Taart en bonbons en voor het slapen gaan nog een dubbele boterham. Die man was de hele avond bezig zichzelf lekker vol te stoppen. Daar heb ik het om uitgemaakt op den duur. Ik kon niet tegen die zelfverwennerij. Zelfs als hij mijn dochter haar peuterprak zat te voeren, prikte hij een vorkje mee. Dan riep hij wel: “Bah wat een laffe smaak, dat baby’s dat lusten!” Maar evengoed nam hij nóg een hapje. Hij is zelf een baby, een onverzadigbare zuigeling.’
Ik rilde en dacht aan een collega. Hij is ook dik, hij is vierkant. Dat weet hij heel goed. ‘Ik ben vraatzuchtig,’ zegt hij, maar daar lijkt hij zich bepaald niet voor te schamen. Ik heb eens op een feestje gezien hoe hij een kwarkpunt naar binnen harkte. Hij hield het schoteltje op zijn vlakke hand voor zijn opengesperde mond en schrokte de kwarkpunt in een paar seconden op.
Zijn voormalige vrouw heeft me eens verteld dat hij in bed ook zo onbeheerst is. Als hij klaarkomt schijnt hij enorm te schreeuwen. Ik moet er niet aan denken dat je zo’n man hebt. Eerst schrokken en dan schreeuwen. Misschien dacht zij dat hij daar nog wel mee op zou houden als ze het hem vriendelijk vroeg. Ze heeft ooit geprobeerd hem van het snoepen af te houden door alle koekjes en bonbons te verstoppen, maar dat hielp niet. Als een mol ging hij door het hele huis, tot hij ze gevonden had en dan at hij alles achter elkaar op.
Je kunt een man niet veranderen, hij werkt niet mee. Als je aanmerkingen op hem maakt, haalt hij zijn schouders op of hij wordt kwaad en loopt weg. De man van wie de ex-vrouw tegenwoordig houdt is ook dik, al is hij wat minder gulzig dan zijn voorganger. ‘En hij is van boven breder dan van onder,’ zei ze. ‘Dan geeft het niet als een man een beetje dik is. Als hij maar niet op een peer lijkt.’
‘En niet schreeuwt in bed,’ beaamde ik, ‘en niet smakt.’
Tafel- en bedmanieren komen vaker overeen, vooral bij mannen. Bij vrouwen ligt het een beetje anders. Een man die wil weten of een vrouw een plezierige liefdespartner zal zijn, kan beter niet op haar gedrag aan tafel afgaan. Vrouwen smokkelen. Als er toeschouwers zijn, doen vrouwen of ze frêle vogeltjes zijn. Ze treuzelen met hun eten, ze rollen eindeloos de spaghetti om hun vork en laten hem net voor ze toe zullen tasten terugglijden op het bord. Ze prikken lusteloos rond tussen de aardappels en spelen met de biefstuk. Maar ze zijn nog niet alleen of ze veranderen in de zuster van hollebolle Gijs. Grote stukken vlees, dikke proppen brood, vorken vol lasagna, alles gaat grif naar binnen.
En daarna zijn ze bedroefd.
Post cenam omne animal triste est.