Een echte man

Mijn collega belde: ‘Ik heb kanker, geloof ik,’ zei ze. ‘Alweer?’ vroeg ik meelevend. De week ervoor had ze een rare bult op haar been, die ze had aangezien voor een gruwelijke botuitstulping, veroorzaakt door een vergevorderde woekering van weefsel, en een poosje geleden dacht ze dat haar teen aan het afsterven was.
‘Misschien moet je naar de dokter,’ raadde ik aan. Ze heeft een begrijpende huisarts, die weet dat deze patiënt gebukt gaat onder haar eigen morbide fantasie. Wanneer ze weer eens kanker of lepra onder de leden denkt te hebben, stelt hij haar gerust en lacht haar niet uit, wat fijngevoelig van hem is. Zelf schiet ik nog wel eens in de lach om haar gezwellen. Dat mag gelukkig, aan haar gevoel voor humor mankeert niets. Dat heb ik wel eens anders meegemaakt. Ik had ooit een verloofde die kwijnde. Als hij verkouden was kroop hij in bed, legde een zakdoek op zijn hoofd om de parelende zweetdruppels te betten, nam een theedoek om zijn neus in te snuiten en zette het op een zuchten. ‘Wat is er?’ vroeg ik dan korzelig, ‘ben je ziek?’ ‘Een griepje,’ zuchtte hij.
‘Heb je koorts?’
‘Ik denk het wel.’
‘Hoeveel?’ eiste ik, want ik wilde getallen zien, bewijzen.
Maar hij weigerde zijn temperatuur te meten, de thermometer was zijn vijand. Die toonde niet aan wat hij zo duidelijk voelde: dat hij een zieke was, die verzorgd moest worden. Versgetrokken bouillon, lichtverteerbare kaneelbeschuitjes, geperste citroen met heet water en honing, hij wist precies wat helpen zou. Behalve wanneer ik iets scheelde. Dan was hij het recept voor ziekenkost vergeten.
Hij heeft eens babi pangang voor me meegebracht toen ik rillend van de koorts in bed lag. Toen ik me vol afkeer van het plastic bakje afwendde, haalde hij zijn schouders op, schoof een stoel aan en begon het zelf maar op te smikkelen. Misschien had hij het verkeerde voorbeeld gekregen: moeders van vroeger waren nooit ziek. Al reutelde de adem des doods door hun keel, ze gingen gewoon stofzuigen, ze haalden de kinderen van school en kookten het eten.
Moderne jonge vrouwen doen vast niet zo idioot, maar het schijnt nog steeds zo te zijn dat mannen kleinzeriger zijn dan vrouwen. Uit een Amerikaans onderzoek naar pijnbeleving bleek dat vrouwen gevoeliger zijn voor pijnprikkels, maar
toch minder klagen. Vrouwen laten niet toe dat de pijn bezit neemt van hun leven, schreef de onderzoeker. Hij vergeleek mannelijke en vrouwelijke artritispatiënten met elkaar en noteerde dat mannen op pijn reageerden met een slecht humeur en een klaagzang, terwijl vrouwen meteen begonnen met de pijn te leren leven.
In de spreekkamer van de dokter schijnen mannen ook geen best figuur te slaan. Ze zijn bang. Een verpleegster die op een laboratorium werkt, vertelde me dat ze mannen die voor een bloedonderzoek komen maar vast bij voorbaat plat
laat liggen, omdat de meeste toch flauwvallen na het eerste buisje.
Van een arts die sterilisaties verricht bij mannen hoorde ik dat het een ingreep van niks is, die gemakkelijk poliklinisch uitgevoerd zou kunnen worden. Toch draait het doorgaans uit op een opname en een korte narcose, omdat de patiënten
bij de eerste blik op het mes dat het op hun zaadbuisjes heeft voorzien, al gestrekt gaan.
‘Mannen willen nog wel eens collaberen,’ zei de arts. Ik zou me erg vrolijk kunnen maken over de collaberende mannen, maar ik ben zelf geen haar beter. Ik collabeer ook nogal gauw. Bij een onderhuids prikje ga ik al wankelen en toen een oogarts belladonna in mijn ogen druppelde, verloor ik onmiddellijk het bewustzijn. Ik raak in ademnood als de mondhygiënist mijn tandvlees onderzoekt en toen ik ingeënt moest worden tegen hepatitis, heb ik gehuild.
Ik zou een goeie kerel zijn geweest. Ik lust ook wel beschuitjes op bed.
Het is niet zo dat ik een geslachtsverandering overweeg, maar soms denk ik na over hoe het zou zijn. Ik zie wel voordelen in het bestaan als man.
Onopvallend gaat hij over straat. Niemand neemt hem schattend op als hij op het perron staat te wachten of wanneer hij een café binnenstapt. Zijn aanwezigheid is vanzelfsprekend. Het lijkt wel of voor mannen bij voorbaat een plaats is ingeruimd. Voor een vrouw moet iedereen even inschikken. Misschien wordt daarom van haar verwacht dat ze altijd dankbaar kijkt. Als zij niet voortdurend een welwillende uitdrukking op haar gezicht ronddraagt, krijgt ze commentaar: ‘Wat kijk je chagrijnig!’ Een man kan zijn kop gewoon laten zoals die is.
Van die vrijheid zou ik zeker gebruik maken als ik een vent was. Met gefronste wenkbrauwen zou ik de mensen aankijken.
Laten we die meneer maar gauw helpen, denken winkelbedienden en ambtenaren achter een loket, hij kijkt zo boos. Ik was misschien niet zo’n aardige man, maar dat is ook nergens voor nodig. Andere mannen hebben geen respect
voor een schat van een jongen, en vrouwen hebben ook liever iets om hun tanden op stuk te bijten.
Waarom dat zo is, weet ik niet. Het lijkt wel of ik meteen niks meer van vrouwen begrijp, zodra ik alleen al fantaseer dat ik een man was. Dat geeft wel te denken.
Een vriendin van mij zegt dat ze juist een perfecte man zou willen zijn, een voorbeeld voor alle anderen. Ze zou champagne meebrengen voor haar geliefde en bloemen, ze zou even helpen met de afwas. In bed was ze een en al dienstvaardigheid. Ik niet. Ik was nog net geen klootzak, maar ik was wel een beetje stug. Ik zou bang zijn dat vrouwen te veel van me verwachtten. Als vrouwen zich verlieven, vergalopperen ze zich nogal eens. Ze beginnen meteen te bellen, te e-mailen en sturen schattige kaartjes, waar een man leuk op moet reageren.
Ze willen dat hij betekenisvolle dingen tegen ze zegt. Als ik een man was, zou ik hard weglopen van zo’n enthousiaste molensteen.
In bed was ik ook niet de ideale minnaar, vrees ik. Voor een vrouw die ik lief en leuk vind, zou ik erg mijn best doen, maar het duurde misschien wel een poos voor ik haar had gevonden of zij mij. Intussen had ik dan al heel wat vrouwen in mijn armen gesloten van wie ik helemaal niet zeker wist of ik er wat aan vond. Je kunt maar beter niet zonder zitten, als man.
Mannen worden, meer dan vrouwen, gedreven door lust.
Ik heb wel een voorstelling van dat gevoel: een groot bord macaroni en een hoop honger. Dan ga je niet zitten wachten tot de chef-kok klaar is met het fijnproeversdiner. Als ik een man was, zou ik geen zin hebben om elke keer, met iedere vrouw, de geweldige minnaar uit te hangen. Ik was al blij als ik zonder al te veel poespas met iemand naar bed kon.
Het is maar goed dat ik geen vent ben, want ik was geen grote toevoeging aan het bestaande bestand. Van mij zou de wereld niet beter worden.
Van de meeste vrouwen niet, als ze als man door het leven zouden gaan.
De vriendin die een droomprins zou willen zijn, heeft eens navraag gedaan in haar kennissenkring, hoe die vrouwen zich voorstelden dat zij het ervan af zouden brengen. Hun antwoord was weinig opmerkelijk: ze zouden net zo zijn als hun eigen verloofde, dat was hun ideaal. Ze wilden dus met zichzelf naar bed. Dat willen wel meer mannen.
De enige die met een aardig idee kwam, was Annie M.G.
Schmidt. Toen haar werd gevraagd hoe ze zich het leven als man voorstelde, zei ze dat ze een ouwe nicht zou willen zijn.
Zij moest er niet aan denken dat ze met een vrouw naar bed zou moeten. De droomprins lijkt me daar trouwens ook niet zo geschikt voor, al denkt zij zelf van wel. Zij wil niet eens met een vrouw naar de bioscoop.
‘Een vrouw wordt meteen een soort blok aan je been,’ heb ik haar wel eens horen zeggen, ‘als ik een vriendin uitnodig voor het theater, verwacht ze dat ik de kaartjes haal. Ze wil dat ik de jassen naar de garderobe breng, dat ik in de pauze in de rij ga staan om een flesje Spa Blauw voor haar te halen en dat ik er dan mee in mijn handen blijf staan wachten, terwijl zij naar de wc gaat. En dan blijft ze ook nog eens heel lang weg omdat al die andere vrouwen ook naar de wc wilden.’
Misschien is het mannenleven toch niet zo leuk. Ik ben eens met twee vrouwen met vakantie gegaan, naar Frankrijk. We hadden een huisje in de bossen gehuurd. Het was een primitief onderkomen met een houtkachel, die geregeld bijgevuld moest worden. Dat was mijn werk. ‘Ga jij maar hout halen,’ zeiden de twee andere vrouwen.
Ik liep fluitend het bos in en toen ik terugkwam, bleek ik ineens geen vrouw meer te zijn. Het lag niet aan mij, ik was niet veranderd, maar mijn positie wel. Het gesprek viel stil toen ik met de takken binnenkwam. ‘Kijk nou wat je doet, ik heb net geveegd!’ zei de ene vrouw en de andere draaide zich zuchtend van mij af.
‘Moet je koffie?’ vroeg ze.
‘Ik wil wel een glas wijn,’ zei ik voorzichtig. Ze keken elkaar aan.
‘Daar hadden we het net over,’ zei de een, ‘we vinden eigenlijk dat je te veel drinkt.’
Veertien dagen duurde onze vakantie. Ik werd allengs zwijgzamer en houthaleriger, terwijl mijn reisgezellen, die tevoren nog vriendinnen van mij waren geweest, hun intieme gesprekken voerden. Pas toen ik thuis was, kon ik weer gewoon doen.
Ik was weer vrouw van lijf en leden. Dat laat ik voortaan zo.