Breken
Henk en Annemarie zijn uit elkaar en dat verbaast me niets, want ze zijn pas verhuisd. Dat hadden ze nooit moeten doen. Verhuizingen zijn niet goed voor liefdesrelaties. De boeken, de lampen, de oude theemuts, de inhoud van een keukenla, de fles badschuim die niemand ooit gebruikt, alles moet in dozen worden gepakt en bij ieder voorwerp dat door de handen gaat, rijst de vraag: moet dit ook mee naar het nieuwe huis? Annemarie vertelde dat ze naar een mand stond te kijken met allemaal losse spulletjes die haar nooit in de weg hadden gezeten maar nu alle bestaansrecht leken te hebben verloren. Haar man riep iets uit de slaapkamer wat ze niet verstond, maar aan de prikkelbare toon kon ze horen dat hij vond dat het haar schuld was en ineens dacht ze: moet Henk wel mee naar het nieuwe huis?
Verhuizingen zijn een grote aanslag op het liefdesgeluk, alle veranderingen aan de woning trouwens. Dat weten de mensen niet, anders zouden ze er niet zo lichtvaardig aan beginnen. Ze denken dat ze een feestelijk besluit hebben genomen: ze gaan de badkamer verbouwen, hun huis zal een paleis worden en hun leven nog gelukkiger. Maar bij de eerste hamerslagen begint de relatie al in haar voegen te kraken.
‘Het was niet eens een grote verbouwing,’ klaagde een kennis van me, ‘ik wilde alleen de slaapkamer wat opknappen. Er moest nieuw behang komen en de sponningen konden een verfje gebruiken. Mijn vrouw zou nieuwe gordijnen naaien. Maar toen ik eenmaal begon, vielen er steeds meer dingen op die niet deugden: het plafond bladderde, het bed was eigenlijk te smal, de linnenkasten te klein en ineens vond ik mijn vrouw ook niet meer zo mooi. Je kunt beter niet te kritisch kijken als je wilt verbouwen, want voor je het weet ben je je huwelijk aan het doormeten in plaats van de betimmering.’
‘Het lag aan hém dat we ruzie kregen,’ zei zijn vrouw, ‘hij wil altijd zoveel. Dat bed kon best blijven zoals het was en de kasten ook. Het plafond had bijgewerkt kunnen worden, maar hij wilde het helemaal gaan afsteken. De stukken kalk vlogen in het rond en toen besloot hij dat het er helemaal uit moest. Hij had zichzelf weer eens overschat, want toen hij de hele boel had gesloopt, wist hij niet hoe het verder moest. We hebben wekenlang op de overloop geslapen.’
Dat viel me nog mee. Ik ken mensen die al dertig jaar in een bouwput leven. Meestal zijn dat gezinnen van bouwvakkers. Ik heb zelf drie jaar samengewoond met een stukadoor. In ons huis zat een gat in de keukenvloer. Daar moest een balk worden vervangen, maar hij kwam er nooit aan toe. Er was altijd een ander klusje dat eerst moest.
Onder onze woning was een souterrain waar een drukkerijtje gevestigd was. Als ik koffie zette, kreeg de drukker ook een kopje en ik hoefde niet naar beneden te lopen om hem te laten weten dat het koffietijd was. Ik stak mijn hoofd in de vloer en riep: ‘Koffie!!’ Even later kwam de drukker tevoorschijn en stak zijn hand door het gat om het kopje aan te nemen. In het begin klaagde ik nog wel dat het zo koud optrok vanuit het souterrain, maar later legde ik me bij de situatie neer. Van andere bouwvakkersvrouwen hoorde ik dat het bij hen net zo ging. Zij zaten ook altijd tussen de houtkrullen en de cementbrokken. Daar bleven ze onverstoorbaar onder, want het hielp toch niks als je zeurde.
Bij beunhazen en doe-het-zelvers gaat dat anders. Die lopen het risico dat ze met hun koevoet hun hele huwelijk ontwrichten. Mijn zuster had destijds een verloofde die voortdurend wat op haar keuken aan te merken had. Het aanrecht was te laag, de kranen ouderwets, de keukenkastjes vond hij ondoelmatig en waarom had ze maar één gootsteen? In een modern huishouden hoorden er twee, een voor de afwas en een om te spoelen. Bij het schoonmaken van de groente was het ook handig om twee gootsteenbakken te hebben. Als ze hem nu eens zijn gang liet gaan, drong hij aan, dan zou ze een droomkeuken krijgen, keukens waren zijn specialiteit. Mijn zuster trapte erin. De man ging aan het werk en sloeg haar hele aanrecht eruit.
‘Wat heb je nou gedaan!’ riep mijn zuster geschrokken.
Dat had ze niet moeten zeggen.
‘Als je geen vertrouwen in mij hebt, zoek je het zelf
maar uit,’ zei de man, ‘zo kan ik niet werken.’
Hij liep kwaad weg en kwam de eerste vijf weken niet
terug.
Uiteindelijk heeft hij het karwei toch nog min of meer voltooid.
Het werd alleen geen droomkeuken. De kranen zaten verkeerd
gemonteerd. Je moest ze naar rechts draaien om ze open te doen
en naar links om ze dicht te krijgen en ze loosden hun water niet
in de gootsteen, maar er net naast, op het aanrecht. Dat was
niet helemaal zoals het hoorde, gaf de verloofde toe, maar hij was
evengoed diep beledigd toen mijn zuster een loodgieter
bestelde om de ergste schade ongedaan te maken.
Achteraf denk ik dat hij het expres zo heeft gedaan. Je
hebt mannen die drinken, je hebt mannen die slaan en je
hebt mannen die verbouwen. Ze leven in onvrede en in plaats
van een goed gesprek aan te kaarten, kijken ze peinzend naar
een muur en vragen zich hardop af of dat nou een
dragend muurtje is.
Een vrouw die met een verbouwingsman getrouwd is, begrijpt hem
doorgaans niet. Ze ziet aan zijn zorgelijke gezicht dat er wat is,
ze voelt dat er iets aan zijn ziel vreet, maar ze weet niet
wat er nou precies aan schort, dus wil ze praten. ‘Is er iets?’
vraagt ze.
‘Grmpf,’ antwoordt de man.
‘Wat is er?’
‘Nihiks!’ roept hij korzelig.
‘Jawel, er is wat, ik zie het aan je gezicht,’ zegt de
vrouw, ‘zeg het maar. Ligt het aan mij?’
‘Welnee mens, wat zeur je nou?’
‘Waarom zeg je nou nooit wat!’ klaagt zijn vrouw. ‘Ik zei net wat,’
zegt de man verwonderd, ‘ik vroeg me af of dat nou een
dragend…’
‘Dat is niet iets zeggen, dat is onzin!’ schreeuwt zijn vrouw.
Ze is wanhopig. Ze wil een goed gesprek. Hij niet.
Hij heeft slechte ervaringen met goede gesprekken. Wat
een vrouw een goed gesprek noemt, vindt hij gezeur, want
het gaat over hem. Over zijn tekortkomingen welteverstaan,
en daar heeft hij het liever niet over. Als hij het gevoel
heeft dat
hij iets verkeerd doet, wil hij niet praten. Hij gaat het
goedmaken, hij gaat naar de badkamer om dat raampje dat
al maandenlang kiert eindelijk sluitend te maken, hij hangt
een boekenplank op in de kinderkamer. Ik ken iemand die op
die
manier een heel nieuw wandmeubel in de woonkamer
heeft gekregen. Haar man is handig met hout. Telkens wanneer
ze ruzie hebben, gaat hij iets moois voor haar timmeren.
Zij ziet dat niet. Zij denkt dat hij zich terugtrekt op zijn
hobbyzolder om haar te ontlopen. Daarom loopt ze hem schreeuwend
achterna met haar argumenten. Daar gaat de goeie man alleen
maar harder van timmeren. Vrouwen vertonen nog wel eens een
gebrekkig psychologisch inzicht. ‘Waarom wil je toch met jouw man
praten?’ heb ik haar gevraagd.
‘Omdat het goed voor hem is,’ zei ze, ‘en hij kan het
best.
Als hij maar wil.’
Ik zuchtte. Mannen verbouwen hun huis, vrouwen verbouwen hun man.
Kort na de kennismaking maken ze een inventaris op, een lijst van
eigenschappen die ze willen veranderen. Dat zouden ze beter kunnen
laten. De meeste mannen knappen er niet van op. Je kunt een man een
kunstje leren. Dan doet hij min of meer wat zijn vrouw van hem
verwacht. Hij doet bijvoorbeeld beleefd tegen de vriendinnen van
zijn vrouw of hij pakt niet onmiddellijk de krant als er bezoek is,
maar het gaat niet van harte. Als hij van nature niet mededeelzaam
is, leert hij nooit vaardig communiceren. Met zo’n man praten lijkt
op fietsen op een bromfiets. Het kan wel, maar het trapt erg
zwaar.
Ik heb op de televisie een wetenschappelijk programma gezien dat
over moeilijk communicerende mannen ging. Ze werden vergeleken
met autisten. Een autist ziet geen uitdrukkingen op het menselijk
gelaat, hij kan geen emoties van gezichten aflezen. Daarom
begrijpt hij niet wat er in een ander omgaat. Sommige mannen
hebben een vergelijkbaar gebrek. Ze hebben geen idee waar
gevoelens vandaan komen, ze kunnen ze niet benoemen en er al
helemaal niet over bespiegelen. Vaak gaat hun onvermogen samen
met een groot technisch talent of een hang naar computerkunde.
Vrouwen die een verbouwingsman hebben, doen er goed aan niet
te veel druk op hem uit te oefenen. Zolang zij blijft
klagen over zijn gedrag, blijft hij verbouwen.
Hij breekt alle kamers door tot ze in een grote zaal wonen en
dan gaat hij bij het raam staan kijken of er geen erker aan de
woning kan worden gebouwd, of het balkon misschien geschikt is
als serre. En tegen de tijd dat alles is verbouwd en er
evengoed niets is veranderd, wil hij verhuizen. Niet naar het
huis dat zijn vrouw in haar hoofd heeft, met mooie nieuwe spullen,
voldoende kastruimte en een aparte ruimte voor de wasdroger.
Dit soort mannen wil helemaal geen huis dat af is. Ze willen
een bouwval waar ze lekker lang over kunnen doen, ze willen een
ruïne op een bergtop. In het diepst van hun gedachten zijn ze
indiaan, een Wilde Woudloper of Tarzan in het
oerwoud.
Zo’n man kun je beter niet zenuwachtig maken. Zodra hij die
blik weer in zijn ogen krijgt, moet een vrouw hem met zijn
gereedschapskist naar buiten sturen: bouw maar
een boomhut.