Ouder

Op het kampeerterrein stond een Frans echtpaar met twee jonge kinderen. Ze hadden vakantie, maar van uitrusten kwam niet veel, want de vader en moeder moesten opvoeden.

‘Michel! Arrête!’ klonk het de hele dag, ‘Marie-Claude! Reste ici!’
Vooral het ‘reste ici’ schalde steeds over de camping, want de ouders wilden niet dat hun kinderen er in hun eentje op uittrokken. Dat deden Michel en Marie-Claude ook niet, ze scharrelden braaf om de tent heen, maar zelfs dat ging de ouders te ver.
‘Reste ici!’ riepen ze en plantten de kinderen tussen hun knieën. Daar was ici.
Ik zat naast de tent ertegenover en sloeg de gebeurtenissen belangstellend gade. Ik kijk graag naar gezinnen. Kampeerterreinen bieden een schitterende blik op het intieme leven van het gezin. Je hoeft er niet voor te gluren. Op geen enkele manier hoef je de grenzen van de beleefdheid te overschrijden, gezinnen trekken zich nergens wat van aan. Alsof ze achter een bakstenen muur zitten, onzichtbaar voor de omgeving, gaan ze hun dagelijkse gang.
Vooral de Nederlanders leken zich volstrekt niet bewust van mijn belangstelling.
‘Waar is papa?’
‘Op de wc!’
‘Waar?’
‘Op de weecééhéé!’
Even later kwam de vader op zijn vakantieslippers het zandpad af. Inderdaad, die was naar de wc geweest. Hij jongleerde met de closetrol op zijn rechterwijsvinger terwijl hij zijn toilettas onder zijn linkerarm geklemd hield.
‘Jongens, waar is mama?’
Gezinsleden zijn elkaar altijd kwijt. Al wonen ze op twee vierkante meter zoals in een caravan of een tent, iedereen informeert de hele dag waar de anderen zijn.
De Nederlanders gunden me een onbelemmerde blik op alles wat ze deden en zelfs hun gedachten zeiden ze hardop, als gedachtewolkjes in een stripverhaal:
‘Ik wacht wel even met douchen. Het is nu zo druk in het washok,’ deelde de zoon mee, zonder dat iemand luisterde.
‘Ik vind het hier beter dan vorig jaar in Canobbio,’ praatte de moeder voor zich uit.
‘Mmm,’ bromde haar man zonder op te kijken uit zijn tijdschrift.
Even later rekte hij zich uit.
‘Nou, we zitten hier toch maar best,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder.
Misschien waren dergelijke opmerkingen niet bedoeld als boodschap en waren het gewoon geluiden die ze maakten, zoiets als knorren bij de trog. Af en toe vlogen ze elkaar in de haren. Meestal ging dat over de lompheid van iemand die opstond om wat te gaan halen. Die struikelde daarbij steevast over de scheerlijnen, wat dan geprikkeld commentaar opleverde: ‘Hè, kijk nou toch uit!’ Maar ze keken niet uit. Ze stootten zich talloze keren per dag aan de haringen, ze liepen de tentstokken onder de luifel omver, ze namen de bochten te kort zodat er hele stukken doek meegesleurd werden, en iedere keer scholden ze elkaar verontwaardigd uit.
In een caravan verderop woonde een Duitse familie. Ik had de indruk dat die niet gelukkig waren. De kinderen verveelden zich en hadden het te warm. De moeder was de hele dag in touw met plastic emmers voor de was en voor de vaat, en als ze even op een stoel ging zitten, zocht ze ruzie. De vader hing de schone was op. Dat deed hij nauwgezet, met een mond vol knijpers, zoals hij het misschien in een Italiaanse film had gezien of vroeger bij zijn oma. Hij leek me wel een aardige man, maar hij werd niet erg gewaardeerd. De dochter van een jaar of veertien sprak het woord ‘Vati’ uit op een toon alsof ze hem voortdurend moest vermanen en haar jongere zusje wimpelde al zijn vriendelijk bedoelde liefkozingen af.
Ik ben met de studie naar het gezinsleven begonnen toen ik het besluit nam geen kinderen te krijgen. Zo’n belangrijke beslissing neem je niet lichtvaardig en ik wilde mijzelf er goed van doordringen welke beker ik aan mij liet voorbijgaan.
Vrijwel iedereen vond het een bedenkelijke keus. Als je oud was, zou niemand naar je omzien en je miste het mooiste dat een mens kan overkomen: een kind van jezelf te zien opgroeien. Ik nam die waarschuwingen ernstig, al was ik het niet met alle argumenten eens. Ik denk niet dat kinderen vanzelfsprekend troost bieden voor een eenzame oude dag. Ik zou er niet aan moeten denken dat een kind of een kleinkind, door schuld en plichtsgevoel gedreven, bij mij langskomt in de verzorgingsflat om monter tegen me te doen.
Ouders beweren ook altijd dat ze jong blijven door hun kinderen. Ik neem aan dat ze bedoelen dat er thuis popmuziek schalt en cola in de ijskast ligt. Meer kan ik eigenlijk niet bedenken.
Ik vind vaders en moeders helemaal niet jong, integendeel.
Hun leven draait om de kinderen, zelf komen ze op de tweede plaats. Sommige moeders cijferen zichzelf zo doeltreffend weg, dat ze alleen nog tot leven te wekken zijn als het gesprek over kinderen gaat. Dat hebben ze met oma’s gemeen. Daardoor doen ze misschien zo ouwelijk aan.
De moeder van een achttienjarige vertelde vertederd dat haar dochter altijd met haar ging winkelen in de stad: ‘Ze is heel streng. Als ik een pakje aantrek dat ze niet mooi vindt, roept ze: “Hè bah, mam! Dat maakt oud!”’
Het leek warempel wel of ze een bejaarde was, die maar met moeite van de polyester bloemetjesjurken af gehouden kon worden. Ze is tweeënveertig!
In zomervakanties kan ik mijn ogen niet van ze af houden: echtparen van middelbare leeftijd die in een restaurant zitten te eten met hun bijna volwassen kinderen. De vader is afwezig zijn soep aan het lepelen, de zoon van negentien vertelt iets, terwijl zijn moeder aanbiddend naar hem opkijkt. Ze houdt zoveel van hem, daar kan geen vriendinnetje tegenop.
Op pa let niemand. Die zit vermoedelijk uit te rekenen of hij op de terugweg beter via Reims kan rijden of via Parijs.
’s Avonds op de camping, tegen de tijd dat de kleine kinderen in bed liggen en de grotere naar de discotheek zijn vertrokken, zitten de ouders bij hun gedempt verlichte tenten en caravans. Ze hebben al gewandeld en eigenlijk kunnen ze net zo goed naar bed. Verbazend, zoveel als je slaapt wanneer je met vakantie bent, zeggen ze tegen elkaar.
Op weg naar het washok sprak ik een Nederlandse man uit Franeker. Zijn kinderen waren volwassen, die gingen al jaren niet meer mee kamperen. Dat was jammer, vond hij.
Was het dan niet plezierig dat hij vrij was, vroeg ik; nu kon hij immers gaan en staan waar hij wilde? Hij haalde zijn schouders op en streek de handdoek die hij over zijn toilettas gevouwen meedroeg glad. Ach, zei hij, zo heel veel deed hij niet met die vrijheid. Toen de jongens nog meegingen naar de camping had hij zo zijn eigen pleziertjes. Zij gingen naar het dorp, daar was van alles te doen voor jonge mensen. Hij bleef op tot ze thuiskwamen. In de uren dat hij bij de tent op ze wachtte, dronk hij wijn en zat wat te mijmeren. Nu niet meer. Er viel niets te wachten, dus ging hij maar naar bed. Hij haalde zijn schouders op en wenste me goedenacht. Ik keek hem na terwijl hij naar zijn tent slofte. De oude portier van een verlaten gebouw.