De hijger
Ik heb weer een hijger, mijn derde in vijf jaar. Het is geen hartstochtelijke hijger, deze nieuwe, hij klinkt nogal uitgeblust, net of zijn eigen oneerbare voorstellen hem maar matig opwinden.
‘Schatje, wil je lekker neuken?’ vraagt hij als
ik de telefoon aanneem.
‘Hoe kom jij aan mijn telefoonnummer?’ riep ik de eerste keer
verontwaardigd uit. Ik heb al jaren een geheim nummer, dat komt
door Playboy. Toen ik destijds in
Playboy begon te schrijven, werd ik af
en toe opgebeld. ‘Met Theo,’ kreunde een lezer, ‘is het waar wat u
allemaal schrijft? Over neuken, doet u dat echt?’ Theo belde nog
een keer of wat en hield het toen gelukkig voor gezien. De tweede
hijger meldde zich kort daarna, een student, die mij wekelijks
uitnodigde voor een stout feestje. Ik dook telefonisch
onder.
De nieuwe hijger moet op goed geluk hebben gedraaid, maar hij heeft
het nummer genoteerd, want de volgende dag had ik hem weer aan de
lijn.
‘Schatje, neuk je lekker?’ vroeg hij.
Ik had er zo gauw niet van terug. Ik was bezig met een brief naar
de Ontvanger der Directe Belastingen en ik ben toch al niet erg ad
rem.
Op straat word ik ook af en toe aangesproken. Als dat hardop zou
gebeuren, zou je met een gezicht van gewapend schokbeton door
kunnen lopen, maar zo gaat het niet. De mededeling wordt
gemompeld.
‘Pardon?’ zeg ik dan beleefd, want het kan een vreemde zijn, die
verdwaald is zeker, en die moet je natuurlijk helpen.
‘Ben je geil, schatje?’
Omdat alle hijgers en viezeriken ongeveer hetzelfde zinnetje
zeggen, had ik een antwoord bedacht, een mooie lange reeks
scheldwoorden. Ze liepen op van beledigingen omtrent zijn afkomst
tot ernstige ziektes die ik de man toewenste en als uitsmijter had
ik nog: ‘Je hebt vast maar een heel kleintje!’ Het was geen afdoend
verweer.
Zo’n zin moet je er in één zwierige adem uitgooien en dat kan ik
niet. Het duurt te lang voor ik genoeg van mijn verbazing ben
bekomen om boos te worden, en de zin was te lang.
Vroeger had ik nooit hijgers, wel exhibitionisten. Vooral in de
bosjes van de Scheveningseweg zaten ze. Ik heb lang in Scheveningen
gewoond en als ik naar Den Haag liep, gebeurde het vaak dat er één
tevoorschijn sprong. Toen het me de eerste keer gebeurde, schrok ik
en keek gauw voor me, maar later wende ik aan het verschijnsel en
riep ik aanmoedigingen. Ik heb zelfs eens geapplaudisseerd. Dat
kwam doordat de voorstelling net afliep toen ik passeerde. In die
tijd werden exhibitionisten niet serieus genomen, maar tegenwoordig
vreest men dat verkrachters eerst een tijdje oefenen als
exhibitionist. Dat vertelde een officier van justitie, die in een
inrichting voor tbr-patiënten heeft gewerkt.
Het lijkt mij onwaarschijnlijk.
Net zoals hijgers zich trouw aan één tekst houden, kennen
exhibitionisten weinig variatie. Alle vrouwen die ik vroeg naar hun
ontmoetingen met ontblote onbekenden, kwamen met dezelfde verhalen,
die ruwweg in twee categorieën in te delen zijn: de actieve en de
passieve vorm. Er zijn exhibitionisten die ijverig masturberend
langs de weg staan of die zich voor het raam van hun woning
aftrekken, wachtend op ontdekking. Ik heb er zelfs een in een
telefooncel aangetroffen, verbeten aan het werk, in de hoop dat er
een dame zou passeren die hem aan zijn gerief zou schrikken. De
andere soort is de klassieke potloodventer. Hij opent zijn jas om
zijn geslachtsdeel te laten zien. Verder doet hij niks.
‘Ik weet niet eens zeker of ik hem nou echt heb gezien of dat ik
het me verbeeldde,’ zei een vrouw, ‘het ging zo snel! Ik zat in de
tram en er stond een man naast me, een man met een regenjas. Hij
had zijn handen in de zakken van zijn jas en door een gebaar viel
die even open. Hé, een penis! dacht ik nog, maar ik weet het nog
steeds niet zeker.’
‘Vast wel,’ zei een andere vrouw, ‘ik heb er al twee keer een in
het openbaar vervoer gezien. Onder hun jas hadden ze hun broek
openstaan en het zaakje hing eruit.’
‘Wat heb je gezegd?’ vroeg ik.
‘Gefeliciteerd met de opening van uw nieuwe zaak,’ lachte ze. ‘Nee
hoor, zo gevat was ik niet. Ik zei niks.’
Niemand zegt wat tegen een exhibitionist, evenmin als tegen een
hijger. Ooit heeft de nvsh geprobeerd het hijgen in gezonde banen
te leiden. Er werd een hijglijn ingesteld. Mannen die er gebruik
van wensten te maken, konden het nummer draaien en werden verbonden
met een hulpverleenster, die toegeeflijke antwoorden gaf. ‘Ja
hoor,’ zei ze, ‘héél geil. Jij zeker ook. En natuurlijk wil jij
neuken, dat is niet anders dan menselijk.’
Het was de bedoeling dat de hijger geleidelijk gesocialiseerd zou
worden. Op den duur zou de hulpverleenster voorstellen dat hij eens
probeerde samen met een gelijkgestemde partner te hijgen om ten
slotte tot een goed gesprek en een zinvolle relatie te komen. Het
plan mislukte, de lijn werd opgeheven. Tegenwoordig bestaan er
sekslijnen.
Meisjes met zwoele stemmen en een salaris geven niet alleen
sensuele antwoorden aan de klanten die bellen, ze hijgen zelfs een
eindje mee op.
Voor exhibitionisten hebben we nog geen oplossing en ook niet voor
vieze mannen op straat. Die moeten nog onbezoldigd te woord gestaan
worden, maar daar zie ik sinds kort niet meer tegenop. Van een
vriend die reclameteksten schrijft, heb ik een zinnetje geleerd.
Het is kort, duidelijk en het helpt afdoende. Als iemand mij een
onwelkom voorstel doet, zeg ik: ‘Nee meneer, als ik wat snoep,
snoep ik wat lekkers.’