Genii loci
To live in one land, is captivity.
To run all countries, a wild roguery.
John Donne
Elegy 3: Change
Síle en Kathleen zaten in een pub op Smithfield Market. Door het raam zagen ze de gigantische palen met de metershoog vlammende gastoortsen; het licht reflecteerde op de gepolijste kinderkopjes. ‘De architect heeft er een prijs mee gewonnen, toch?’ zei Kathleen terwijl ze aan haar wijn nipte.
‘Echt? Het is net Colditz. Ik vond het leuker toen het nog een échte markt was en ik hier op zaterdag heen kon wandelen om mijn groenten te kopen,’ zei Síle.
Kathleen veegde een blonde lok achter haar oor. ‘Ik begrijp niet waarom je de moeite doet, ze zijn altijd rot tegen de tijd dat ik langskom om ze klaar te maken.’
‘Ze zijn decoratief,’ zei Síle met een glimlach. ‘En vervolgens heeft dat verdomde stadsbestuur er ook nog eens voor gezorgd dat de paardenmarkt bijna helemaal verdwenen is. Ik mis het surrealistische effect van kerels die zonder zadel door mijn straat klepperen. Het is allemaal goed en wel dat de buurt verbetert, zolang dat komt doordat mensen als ik in het centrum komen wonen,’ voegde ze er met milde zelfspot aan toe, ‘maar niet als vervolgens alle couleur locale wordt weggevaagd.’
‘Nou, voor mij is er nog genoeg couleur locale in Stoneybatter,’ zei Kathleen huiverend.
Hoewel ze al - hoe lang ook alweer? - bijna vijf jaar samen waren, had Kathleen nooit te kennen gegeven dat ze bij haar wilde intrekken; ze hield haar appartement met de hoge plafonds in Ballsbridge aan, vlakbij haar tennisclub. Op die manier had Síle zowel een partner als een eigen huis, wat haar meestal het beste van twee werelden leek, ondanks de rottende spinazie.
Uit haar gizmo klonk Leaving on a Jet Plane. Na een kort gesprek verbrak ze de verbinding en zei: ‘Huiselijk drama, nog een kwartiertje.’
‘Dat is nu het échte verschil tussen het nieuwe en het oude Ierland,’ zei Kathleen. ‘Je vrienden laten je nu via gsm weten hoevéél ze te laat zullen zijn, alsof ze er dan mee weg komen.’
‘Gisteren praatte ik met een passagier die me wou laten meespelen in een stuk over Ierland sinds de Keltische Tijger *[3 .’
‘Oh ja? Zat hij niet gewoon te flirten?’
‘Zij,’ verbeterde Síle haar; ze vond het leuk dat Kathleen zich nog steeds bezitterig gedroeg. ‘Stel je voor: “Senior bemanningslid Síle O’Shaughnessy, negenendertig en elegant, schudt met de vlechten die tot op haar heupen hangen en die ze te danken heeft aan de Kerala-afkomst van haar moeder”,’ improviseerde ze.
Kathleen nam over: ‘“Vanbinnen zijn we tenslotte allemaal mensen,” lacht de Iers-Indiase Síle terwijl ze haar hippe groene koffertje voortrolt door de drukke vertrekhal van de Dublinse luchthaven”.’
‘Gónzende vertrekhal.’
‘Overvolle en gonzende.’
‘“Haar charmante blonde levenspartner, Kathleen Neville”,’ ging Síle verder, ‘“is senior executive in een van de florerende topziekenhuizen in de Keltische hoofdstad…”’
Dat ontlokte Kathleen een grijns. ‘Goh, wat zijn we toch ondankbare honden. Zaten we in onze studententijd niet te klagen dat Ierland in de negentiende eeuw was blijven steken? Maar toen het geld binnen begon te stromen en we plotseling naar de eenentwintigste eeuw flitsten -’
‘We hebben veel om ondankbaar voor te zijn, vooral in Dublin,’ wierp Síle tegen. ‘Je betaalt je blauw aan een stukje zeebaars, iedereen is overspannen en onbeleefd en onze agenda’s zijn al een maand van tevoren volgeboekt…’
‘Je bent tenminste niet meer het enige bruine gezicht,’ zei Kathleen.
‘Dat is waar. In vergelijking met de vrouwen in chador zie ik er nauwelijks uit als een buitenlander. Hé, heb ik je al verteld wat Brigid is overkomen?’
‘Welke Brigid?’
‘Je hebt haar vast wel eens ontmoet op een feestje, ze is grondpersoneel. Zwart haar, bruint makkelijk, maar verder een volbloed Ierse. Onlangs riep iemand in de bus haar toe: “Ga terug naar huis, kut-Paki!”’
Kathleen keek geschokt.
‘We hebben er samen om gelachen,’ zei Síle, en voegde er een moment later aan toe: ‘Je moet erom lachen.’
Kathleen geeuwde en sloeg haar hand met de korte roomkleurige nagels voor haar mond. Ze dronk haar laatste restje wijn op. ‘Ik moet naar bed. Als Anton en Jael ooit nog komen -’
‘Ze zullen er zo wel zijn.’
‘Schat, ik wacht op niemand een uur. Doe ze de groeten.’
‘Oké,’ zei Síle een beetje nors. ‘Ik zal het niet te laat maken.’
‘Ik denk niet dat je me wakker krijgt.’ Kathleen boog zich voorover om haar een zoen te geven.
‘Morgen gezellig samen ontbijten?’
‘Sorry, maar ik heb morgen een vroege budgetmeeting. Koffie in bed in elk geval,’ beloofde Kathleen. Ze draaide zich weer om en vroeg: ‘Moet de kat nog zo’n pil?’
‘Oh ja, goed dat je eraan denkt. Je bent een schat.’
Síle keek door het hoge raam hoe Kathleen met haar blonde haren en haar keurige camel coat in de menigte verdween op weg naar de taxistandplaats. Ook al had ze een goede conditie, Kathleen zag niet in waarom je tien minuten door donkere vuile straten zou lopen. Síle voelde zich een beetje schuldig dat ze niet met haar mee naar huis ging. Anderzijds had Kathleen toch op z’n minst nog even kunnen blijven voor één drankje met hun vrienden - jóúw vrienden, zou ze waarschijnlijk zeggen.
Er kwam een sms van Orla binnen. Die nodigde haar uit voor de toneelopvoering van De koning en ik in de school van John en Paul. Gelukkig was Síle die dag wél vrij in tegenstelling tot de laatste drie keren dat ze haar plichten als tante had moeten verzaken. Reserveer een plaats voor me, sms’te ze terug. Ze voelde een pijnscheut in haar duim van teveel te sms’en maar negeerde die. Iemand die ze niet kende maar die een vriend van een vriend van een vriend bleek te zijn zat op een congres over “culturele hybriditeit” in Warschau en vroeg het adres van een goed restaurant. Síle keek in een van haar mapjes en stuurde snel een paar tips.
Wat zouden mensen toch zonder taal moeten, bedacht ze. Niet alleen wilden ze zingen en preken, roddelen en vreemden opbellen om hen de kans van hun leven aan te bieden, ze moesten ook nog eens schrijven. Wat een toren van Babel! Ze krabbelden teksten op verjaardagskaarten en memo’s, schreven heldendichten en elegieën, liedteksten en lemma’s, boeken vol lofzangen of vunzigheden - en waartoe allemaal? Om elkaar te bereiken, te overtuigen, te smeken, te sussen, gerust te stellen. Om erbij te horen.
Die keer, toen Síle’s vorige palmtop gecrasht was en ze haar hele adresboek was kwijtgeraakt… alleen al bij de herinnering schoten haar nekspieren in een kramp. Ze had zich gevoeld als een duiker met een zuurstofslangetje dat in de knoop zit.
Het sms’je van Marcus bewaarde ze tot het laatst, want deze voormalige collega was haar meest favoriete man ter wereld (nou ja, na haar vader dan). Zal proberen even langs te komen, heb groot nieuws! Síle staarde naar de woorden. Had hij een geweldige baan gevonden? Maar Marcus hield van zijn werk als freelance technisch tekenaar. Ze wist dat de eigenaar van zijn huis hem graag weg wilde hebben uit zijn appartement in Dun Laoghaire - misschien had hij iets gevonden dat min of meer betaalbaar was? Voor zover dat nog mogelijk was in Dublin.
Nog steeds geen spoor van Jael en Anton. Ze haalde de elektronische synopsis van de Irish Times op en bekeek het artikel van hun verslaggeefster in Bagdad. Wat een eigenaardig leven hadden die buitenlandcorrespondenten toch: granaatscherven ontwijken, notities neerkrabbelen in de supermarkt. Het was niet de bedoeling dat ze zich ooit ergens thuis gingen voelen, veronderstelde Síle: als ze eenmaal gewend waren aan hun nieuwe omgeving, vergaten ze misschien hoe ze de dingen moesten uitleggen aan hun lezers ver weg.
Het deed haar om een of andere reden aan Jude Turner denken. Verrassend veel dingen deden haar aan Jude Turner denken. Deze hele maand had Síle af en toe de neiging gehad om dat kleine museum op internet op te zoeken en een berichtje te sturen - bijvoorbeeld een verzonnen informatievraag over haar stamboom. Maar nee, het was beter om het erbij te laten en het te zien als een op zichzelf staande korte ontmoeting op een vliegveld, als een van de serendipiteiten die het reizen met zich meebracht.
Síle zat er een beetje mee dat ze tijdens dat ontbijt op Heathrow niet haar standaardzinnetje had laten vallen over “mijn partner Kathleen”. Maar ja, ze was toch niet verplicht om met iedereen die ze ontmoette haar huiselijke (of niet zo huiselijke) situatie te bespreken? Ze zou het meisje nooit terugzien, dus wat deed het ertoe?
Jael kwam met haar lange ledematen tevoorschijn uit de menigte. ‘Muchos apologos,’ riep ze terwijl ze Síle’s wang kuste. ‘De oppas probeerde indruk te maken op Yseult met een wheelie en is van zijn fiets gevallen. Vertel eens, wat is het nieuws?’
‘Daar ben je eindelijk,’ zei Síle. Jaels rode krulhaar dat haar sproetige gezicht omkranste, was korter dan anders, en lange zilveren staafjes bungelden aan haar oren. Toen ze haar aansteker pakte, knipte Síle met haar vingers.
Jael smakte hem neer op tafel en kreunde. ‘Ik blijf dat stomme rookverbod vergeten. We leven verdomme in een politiestaat.’
‘Heb je al overwogen om gewoon te stoppen?’
‘Ik denk er niet aan om me door de Staat ergens toe te laten dwingen,’ zei Jael verbolgen. ‘Nee, het is wel even bij me opgekomen toen ik veertig werd, maar uiteindelijk leek het me toch te laat om me er nog druk over te maken.’
Anton glipte bij hen in de zithoek met drie volle glazen. ‘Sorry, sorry, sorry. Ben je helemaal in je uppie?’
‘Hé ja, is Kathleen naar de wc?’ Jael keek nu pas om zich heen in de kroeg.
‘Ze vond het jammer maar ze voelde zich niet zo goed,’ zei Síle, zich ervan bewust dat ze de waarheid geweld aandeed.
‘Is het die griep die heerst?’ vroeg Anton.
Ze schudde haar hoofd. ‘Het is ontzettend druk in het ziekenhuis, zoals altijd. Trouwens, heb je die jongen naar de dokter gebracht?’
‘Nee,’ zei Jael schamper. ‘We hebben er een paar pleisters op geplakt en gezegd dat hij ons niet mag bellen tenzij het bloed erdoorheen sijpelt.’
Anton trok zijn das recht. ‘Ik ben nog niet helemaal overtuigd van een man als babysitter.’
Zijn vrouw gaf hem een klap op zijn dij. ‘Ik wil het hier niet meer over hebben. Het zijn niet de tienerjongens die kinderen misbruiken, het zijn priesters en heteromannen als jij.’
‘Wat? Ik persoonlijk?’ Hij keek met rollende ogen naar Síle. ‘Alsof ik daar de tijd en de fut voor heb. Eens in de veertien dagen ruk ik me af onder de douche, als het er al van komt.’
‘Conor is een schatje,’ zei Jael. ‘Ik durf te wedden dat Yseult hem de halve nacht wakker houdt om Demon Quest te spelen.’
‘Dat is trouwens jouw schuld,’ zei Anton tegen Síle.
Síle knikte. ‘Ik had het nooit voor haar gedownload als ik geweten had dat mijn petekind zo vatbaar is voor verslavingen.’
‘De appel valt niet ver van de boom,’ zei Jael zelfvoldaan.
‘Marcus, mijn vriend.’ Anton stond op om hun vriend een knuffel te geven.
‘Leuk jasje,’ mompelde Jael, ‘hoewel dat hemd er absoluut niet bij past.’
‘Leuk kapsel, alleen jammer van het gezicht,’ kaatste de Engelsman terug terwijl hij zich tussen het tafeltje en de bank perste.
Síle maakte plaats voor hem en kuste hem op zijn oor. ‘Vertel, vertel! Naar het schijnt heeft hij groot nieuws.’
‘Je hebt geneukt,’ gokte Jael. ‘Er hangt een waas van zonde om je heen.’ Marcus glimlachte en krabde op zijn geschoren hoofd.
‘Dat zou geen gróót nieuws zijn,’ wierp Síle tegen.
‘Dat hangt ervan af met wie. Wat als het een beroemdheid was? Misschien is hij wel in bed gedoken met een of andere zanger van een boyband.’
Marcus trok een vies gezicht. ‘Ik heb nooit van baby’s gehouden. Misschien als ik wat ouder ben; ze zeggen dat je tegen je veertigste steeds meer zin krijgt in een groen blaadje.’
‘Wat een vreselijk vooruitzicht,’ zei Síle, die in oktober die mijlpaal zou passeren. Haar gedachten dwaalden weer af naar Jude Turner. Die had eruitgezien alsof ze begin twintig was, maar op die leeftijd kon je toch onmogelijk al ergens conservator van zijn?
‘Een wip zou geen groot nieuws zijn,’ merkte Anton op, ‘een echt vriendje vinden daarentegen…’
‘Ophouden, jongens,’ zei Marcus. ‘Ik vind het fijn om vrijgezel te zijn.’
‘Weet je nog, toen in de Stag’s Head, toen dat meisje van nog geen negentien beweerde dat ze celibatair was?’ vroeg Síle hem. Ze richtte zich tot de anderen en ging verder: ‘Marcus vroeg haar of ze wortel of prei was.’
‘Ze stond zeker met haar mond vol tanden,’ zei Jael en schaterde het uit.
‘Wat is -’
Zijn vrouw onderbrak Anton. ‘Oh, die moet je vast al eens gehoord hebben.’
‘Wortel is als je tegen iedereen nee zegt,’ legde Marcus uit, ‘en prei is als niemand je wil.’
‘En jij bent nog steeds wortel,’ verzekerde Síle hem.
‘Fris en knapperig.’
‘Je hebt ons nog steeds het grote nieuws niet verteld,’ klaagde Anton.
‘Oké, hier komt het: ik ben de trotse eigenaar geworden van een pittoreske bouwval in het Noordwesten.’
Er viel een stilte. ‘Het noordwesten van wat? Dublin? In de buurt van Stoneybatter?’ vroeg Síle zonder veel hoop.
‘Hét Noordwesten. In de wildernis van het graafschap Leitrim.’
Ze liet haar hoofd in haar handen vallen.
‘Het spijt me, schatjes.’
‘Je klinkt helemaal niet alsof het je spijt,’ zei Jael.
‘Ik kan er niets aan doen, maar ik ben helemaal opgewonden,’ protesteerde Marcus. ‘Een heel huis voor mij alleen! Dat zou ik me in Dublin nooit kunnen veroorloven.’
‘Kom bij mij wonen,’ bood Síle wanhopig aan.
Hij kneep in haar schouder. ‘Ik denk niet dat Kathleen het leuk zou vinden om elke keer over een logé heen te moeten stappen als ze langskomt om haar huwelijkse plichten te vervullen. Nee, het werd sowieso tijd om hier weg te gaan. Deze stad is een gat aan het worden.’
‘Maar het is niet eerlijk. Ik heb al de helft van mijn vrienden aan de rimboe verloren,’ protesteerde Síle. ‘Trish die shiatsu geeft in West Cork, Barra die telewerkt in Gweedore… Ik weet dat Dublin waanzin is geworden tenzij je geld hebt, maar moeten jullie nu echt zo ver weg kruipen en er dan ook nog zo blij bij kijken?’
‘Je raakt me niet kwijt, liefje. Ik kom ieder weekend hierheen.’ Marcus vervlocht zijn vingers met de hare. ‘Het was omdat ik vijfendertig werd.’
‘Wat is daar bijzonder aan?’ vroeg Jael.
‘Nou, het is de helft van de gemiddelde zeventig. De dag na mijn feestje was ik in mijn miezerige flat de planten aan het sproeien en ineens dacht ik: fuck this, ik zou een boomgaard kunnen hebben!’
Wat kon Síle daarop zeggen? Ze schudde haar zware paardenstaart van haar schouder en leegde haar glas, maar haar drankje smaakte naar ammoniak.
‘Je hebt helemaal gelijk, kerel,’ zei Anton.
‘Toen ik thuis de deur werd uitgezet en ging rondtrekken,’ herinnerde Jael zich, ‘zei ik tegen iedereen dat ik me voorgoed had losgemaakt uit de benige klauwen van Moeder Ierland. Ik dacht dat ik in Berlijn of Athene zou gaan wonen, of me nooit ergens zou vestigen.’
‘Zo zie je maar dat je nooit weet wat er komt,’ zei Marcus.
‘Ik heb er nooit voor gekozen om terug te keren naar Dublin,’ ging ze verder met een frons op haar gezicht. ‘Ik denk dat ik gewoon een keertje naar huis kwam met kerst en toen ben blijven hangen. En kijk mij nou: de carrière, het huis, de echtgenoot, het kind, allemaal ketens die me vastklinken aan deze plek.’
‘Je zou het het noodlot kunnen noemen,’ suggereerde Síle, ‘kismet.’
‘Ach, bespaar me die Hindoe-bullshit,’ zei Jael. ‘Het is gewoon een ongelukje op lange termijn.’
Anton gaf haar een kus op haar wang.
‘Wel, dat is precies de reden waarom ik zelf wil kiezen waar ik woon,’ zei Marcus, ‘in plaats van dat te laten bepalen door een of andere baan of door een man.’
‘Heb je foto’s?’ vroeg Jael.
Hij aarzelde. ‘Die zouden alleen maar een verkeerd beeld geven.’
‘Je bedoelt dat het eruitziet als een ruïne.’
‘Laten we zeggen dat het nog wat liefde nodig heeft.’
Terwijl Jael hem uithoorde over de prijs en andere details, fluisterde Anton in Síle’s oor: ‘Ik heb mijn laptop weer naar de kloten geholpen. Ik kan hem alleen nog maar afsluiten door met een verbogen paperclip in dat gaatje te peuteren.’
‘Ik zal er binnenkort eens naar kijken,’ beloofde ze.
‘Je zou geld moeten vragen voor het pamperen van die rijke nitwits,’ kwam Jael tussenbeide. ‘Als je ooit de Mile High Club beu wordt, kun je altijd nog een zaak beginnen als techno-nanny.’
‘Ik vergat je nog te vragen naar het onderzoek,’ riep Marcus uit. ‘Dus ze hebben je niet op straat gezet veronderstel ik?’
‘Een officiële berisping,’ zuchtte Síle.
‘Klootzakken.’
‘Niet alleen aanvaardde het bestuur dat de heer Jackson al dood was toen ik werd verwittigd, maar ook dat de dokter aan boord vervolgens bevestigde dat het al uren te laat was om hem nog te kunnen reanimeren. Maar ze wezen er wel op dat ik tóch de richtlijnen had moeten volgen en hem met rigor mortis en al in het middenpad had moeten leggen om hem te defibrilleren.’
‘Dat zou zó Fawlty Towers zijn,’ mompelde Jael.
Síle kreeg nog een kleur als ze eraan terugdacht; ondanks haar an-ciënniteit, haar smetteloze staat van dienst, hadden ze haar een standje gegeven alsof ze een kind was. Haar gedachten dwaalden even af naar het smalle gezicht van Jude Turner. (“Ik heb de passagier wel een andere zitplaats aangeboden,” had ze tijdens het onderzoek gezegd. “Maar het was nog maar een halfuur tot we gingen landen, en dus sloeg ze het aanbod af. De dokter vond niet dat het lichaam van meneer Jackson een gevaar voor haar gezondheid vormde.”) Ze had Kathleen wel over het meisje verteld natuurlijk; ze had vermeld dat de Canadese die in de stoel naast de dode man zat een beetje van slag was geweest, en dat Síle haar daarom op een kop koffie had getrakteerd.
‘Ach, het is gewoon typisch voor de sector tegenwoordig,’ zei Marcus ondertussen, ‘allemaal onbenullige regeltjes en de angst voor rechtszaken.’
‘De nieuwste regel is dat we moeten voorkomen dat de passagiers bij de wc in de rij gaan staan, voor het geval ze van plan zouden zijn om de cockpit te bestormen,’ vertelde Síle. ‘Oh ja, en we moeten opletten of er niemand in de Koran of een almanak zit te lezen! Soms lijken die negentien jaar dat ik er werk er negentien teveel.’
‘Die immense personeelskortingen maken het toch zeker wel de moeite om te blijven?’ vroeg Anton.
‘Ja, ik ken niemand anders die zich op een regenachtige ochtend kan afvragen: “Waar zal ik nu eens naartoe vliegen?”,’ gromde Jael.
‘Hoewel dat vroeger een groter voordeel was, in de tijd vóór de goedkope vluchten,’ zei Marcus.
‘Jij moet niet klagen,’ zei Anton tegen zijn vrouw, ‘jij was vorig weekend nog in Triëst.’
‘Dat was voor mijn werk. We hebben dat EuroJoyce-Festival binnen, Síle. Het is een campagne van twee maanden, gigantisch budget.’
‘Fijn voor je!’
‘Werk! Champagne bij het ontbijt zul je bedoelen,’ zei Anton, ‘terwijl Ys en pappie thuis op muffe muesli zaten te kauwen.’
Síle baande zich een weg naar de bar voor het volgende rondje. Ze keek over haar schouder naar de geanimeerde gezichten van haar vrienden. Jael hield een klein handspiegeltje vast en stiftte haar lippen terwijl ze tegelijkertijd Anton met haar elleboog aanporde. Hij werd al wat grijs bij zijn slapen. Ze wist toevallig dat Jael allang grijs zou zijn als ze haar haar niet elke maand rood liet verven. Met haar grijsgestreepte jasje zag ze er zo… mondain - was dat het woord? - uit. Haar vriendin had zich zoveel wilder gekleed in de tijd dat Síle haar nog maar net kende, als de eeuwige student die leefde van het geld van de stoeterij van haar ouders. Jael was toen natuurlijk lesbisch geweest, gehuld in versleten leer en Oxfamsjaaltjes.
Dat was in het begin van de jaren negentig, voor de Ierse boom, voor alles snel en duur werd, voor Jael zich een weg naar boven had geluld in de zakenwereld en Primadonna Publicity had opgericht. En vóór Anton. Síle dacht terug aan het telefoontje in het midden van de nacht: “Ik heb gezegd dat ik met hem trouw, die kerel van kantoor met zijn dikke kont. Denk je dat ik gek geworden ben?” Al zo lang Síle hen kende, hadden Anton en Jael op elkaar gevit. Vooral na de geboorte van Yseult - het moederschap had Jael doen duizelen. (“Dat creatuur pist door alles heen wat ik haar aantrek!”) Maar hun huwelijk leek goed stand te houden.
Anderzijds, hoe kon je als buitenstaander beoordelen of iets was gebouwd op rotsen of op drijfzand? Je kon iemand je hele leven kennen en toch niet begrijpen waarom hij of zij van precies die bepaalde persoon hield. Wat fluisterden die twee elkaar toe onder de dekens? Nam een van hen de leiding of hadden ze een geheime overeenkomst om de macht te verdelen? Je wist nooit of een relatie zou standhouden - je kon net zo goed kop of munt gooien. Síle had de meest lieflijke romances zien stuklopen op de kleinste klippen, en de meest beklemmende koppels bij elkaar zien blijven tot de dood hen scheidde. Stellen die perfect tevreden leken, waren uit elkaar gegaan en hadden toegegeven dat ze zich al jaren miserabel voelden. Relaties werden omgeven met een waas van geheimzinnigheid, zelfs in deze tijden van extreme openheid waarin iedereen alles maar op tv kwam vertellen.
Haar gizmo piepte. Geen fluorvrije tandpasta meer. Slaap lekker.
Síle prentte zich in dat ze op weg naar huis langs de avondwinkel moest.
In de eerste jaren van hun relatie had ze zich er vaak op betrapt dat ze er prat op ging dat zij en Kathleen niet samenwoonden: “Wij houden niet van huiselijkheid”. Maar ze hadden zichzelf voor de gek gehouden, besefte ze nu. Na vijf jaar sloop in elke relatie de huiselijkheid binnen, zelfs al was het op twee adressen. De prettige banaliteiten bekropen je ongemerkt, en ook de geneugten en de irritaties werden een gewoonte.
‘Drie martini’s en een pint,’ schreeuwde ze in de
richting van de barman terwijl ze met haar briefje van vijftig
zwaaide. Hij knikte zo minimaal dat ze niet zeker wist of het naar
haar was.