Levende geschiedenis

 

I’ll go no more a roving with you, fair maid,

A roving, a roving, since roving’s been my ruin

I’ll go no more a roving with you, fair maid.

 

The Maid of Amsterdam (Anoniem volksliedje)

 

Op Allerzielen, 2 november, was het “1867-dag”, de dag waarop de inwoners van Ierland, Ontario bezeten waren door de geesten van hun voorouders. Tenminste, dat was de bedoeling. Met haar blik op oneindig staarde Jude naar de optocht. In haar hoofd speelde ze telkens opnieuw haar antwoordapparaat af.

 

‘Hier ben ik weer. Ik kan wachten terwijl je nadenkt, Jude. Ik wil gewoon weten hoe lang ongeveer. Bel me terug, laat een bericht achter, meer vraag ik niet.’

 

1867-dag was een idee geweest van Jude, hoewel ze zich had laten inspireren door andere “levende geschiedenis”-projecten die ze had bezocht, zoals Plymouth Plantation. Het jaar 1867 was het jaar dat Canada een federatie werd en Canada West de naam Ontario kreeg en een provincie werd van het nieuwe land. Alle deelnemers hadden van haar informatie gekregen over het leven van hun personage zoals dat er had uitgezien op 2 november 1867: “Patience Toofer, 41, ongehuwd, voedt de twee zonen van haar dode zus op, baat een wasserij uit, heeft littekens van roodvonk…” Van de moeder van de dominee die aan haar sofa gekluisterd zat tot de ruziemakers die met een bloedneus zaten af te koelen in de cel was alles wat er vandaag gebeurde wetenschappelijk onderbouwd. Alles was echt. Maar in de vier jaar dat Jude het evenement organiseerde, hadden de inwoners het zich alsmaar meer toegeëigend en het steeds luchtiger gemaakt. Ze zag nu dat het was verworden tot een leuk dagje uit met de kinderen. Marcy, de reisagente, liep zwaaiend voorbij. Haar vleermuismouwen waren op zijn minst twintig jaar te modern. Toen Jude haar daar ’s morgens op had gewezen, had Marcy op bijzonder onvictoriaanse wijze geantwoord: ‘Laten we niet mierenneuken.’ Hugo en Lucian van pension Het Oude Station hadden de juiste kleren aan maar droegen hun hooivork nonchalant over hun schouder alsof het een golfstick was. Er liep een jongen voorbij met een koptelefoon over zijn pet, en daarachter twee nonnen op roze scooters met wapperende glinsterfolie aan de handgrepen.

Hoe had Jude ooit kunnen denken dat een verkleedpartij mensen werkelijk inzicht zou geven in het ongrijpbare verleden? Deze eenentwintigste-eeuwse stedelingen met al hun comfort hadden geen idee hoe het was om zich in een uitgestrekte wildernis een weg te banen; om de bureaucratie zover te krijgen dat er wegen, scholen, kerken kwamen; om een van muskieten vergeven moeras bewoonbaar te maken. Jude zelf ook niet trouwens, bracht ze zichzelf meedogenloos in herinnering; ze had gewoon heel veel boeken gelezen.

 

‘Heb je de brief gekregen die ik per koerier heb verzonden? Wil je hem op z’n minst lezen? Ik heb er een halve nacht over gedaan om hem te schrijven. Neem nou op, Jude, dat ben je me verplicht.’

 

Gwen stond naast haar. ‘Heb je Tasmin gezien, bij de ciderkraam? Ze is helemaal in de stemming.’

Het meisje had de veters van haar lijfje losgemaakt om haar baby de borst te geven. ‘Ze ziet er meer uit als een zeventiende-eeuwse snol dan als een boerin uit de negentiende eeuw,’ mopperde Jude.

‘Je bent gewoon jaloers op die tieten,’ grapte Gwen. ‘Het gaat goed, hè? Erg feestelijk allemaal.’

‘Het is niet de bedoeling dat het feestelijk is. Het is de bedoeling dat het iets betekent.’

Gwen fronste haar wenkbrauwen.

‘Sorry. Let maar niet op mij.’

De voicemailberichten bleven zich in Judes hoofd herhalen tot ze er gek van werd. De ergste waren die waarin Síle zichzelf omlaaghaalde.

 

‘Ik weet dat ik onachtzaam ben geweest, ik had beter voor je moeten zorgen, misschien hield ik niet genoeg van je, ik zweer je dat ik het beter zal doen als je me nog een kans geeft. Alsjeblieft? Jude, alsjeblieft.’

 

‘Dit kan nog jaren duren, hoor,’ merkte Gwen op.

Jude keek naar de wanordelijke stoet versierde karren die over Main Street rolden. ‘Nee, ze zijn al bijna bij de kalkoenfabriek.’

‘Niet de optocht. Jij. In deze toestand van inertie. Als je het mij vraagt - en dat doe je niet,’ voegde Gwen er meteen aan toe. ‘Toch denk ik dat je had moeten volhouden.’

Jude hield haar mond stijf dicht.

‘Het is net zoals een kind baren, of wat ik erover gehoord heb: je kunt altijd meer verdragen dan je dacht,’ zei Gwen. Op gedempte toon ging ze verder: ‘Toen ik net iets met Luke had, de eerste zes weken, kon ik me niet voorstellen dat ik het lang zou volhouden: alles in het geniep doen, piekeren over zijn vrouw. Ik dacht echt dat ik ermee zou moeten kappen. Maar dat ging over.’

Jude draaide zich naar haar om. ‘Geweldig, en nu ben je al drie jaar ongelukkig.’

Gwen keek haar ijzig aan. Jude had haar nog nooit zien huilen, en misschien zou ze dat wel nooit zien. ‘Ik wil me niet opwerpen als het goede voorbeeld. Ik wil alleen maar zeggen: alles went.’

‘Dan zal ik ook wel weer wennen aan het alleen zijn.’

Een zucht van ergernis. ‘Weiger je zelfs nog steeds om met die arme vrouw te praten?’

Jude wist dat ze nog nooit eerder zoiets wreeds had gedaan. Síle leefde van praten: stilte verstikte haar. Haar zo in het ongewisse laten, weigeren om zelfs maar te laten merken dat ze haar berichten had gekregen, was onmenselijk. Maar Jude kon geen andere manier bedenken.

 

‘Godverdomme, Jude, hoe kun je je zo voor me afsluiten en doen of dit een afgedane zaak is?’

 

Joe Costelloe liep voorbij in een overall die veel te schoon was voor 1867 (“Eddie Bauer” vermeldde het grote label). Even later zei Jude: ‘Ik wil een ondubbelzinnige breuk, niet zoiets als bij Joe en Alma.’

‘Dat is toch niet te vergelijken,’ zei Gwen smalend. ‘Zij zijn gescheiden, maar delen nog steeds een toilet!’

 

‘Jude, dit is de laatste keer: neem op verdomme!’

 

Ze werd naar de informatiestand geroepen om een crisis te bezweren en Gwen zei dat ze een pomme d’amour ging kopen. Jude greep haar vriendin even bij de mouw. ‘Heb een beetje geduld met me.’

‘Alsof ik te kiezen heb,’ zei Gwen.

Toen Jude uren later thuiskwam stonden er twee nieuwe berichten op haar antwoordapparaat. Op het eerste klonk de stem hijgerig en kwaadaardig als van een nepbeller.

 

‘Ik begrijp het niet en ik vergeef het je niet. Hoe kunnen mensen denken dat je zo sterk bent? Wat een grap! Je hebt het nog geen jaar met me uitgehouden. Je had de ballen niet.’

 

De tweede boodschap was alleen maar een zacht gesnik.

Meteen nadat ze na New York uit de Greyhound-bus was gestapt, had ze alle juiste dingen gedaan - alsof ze een tentoonstelling weer opborg: ze had de ingelijste foto’s van de muur gehaald (Síle op de Triumph, Síle slapend op de bank, Síle en Jude op een gigantische pompoen), de doos met brieven en e-mails dichtgeplakt, de atlas weggestopt zodat ze niet in de verleiding zou komen om naar de Britse eilanden te bladeren. Telkens als iets haar aan Síle herinnerde - een espressopot, een fleskalebas - legde ze het in de kelder. Een jaar geleden had het huis nog zowel Jude als haar moeder geherbergd, evenals alle dingetjes die bij hun gemeenschappelijke leven hoorden - nu ademde het steeds meer een sfeer van verlatenheid. Voortdurend voelde Jude iets trekken, alsof er een haak tussen haar ribben zat. De vis kan niet binnengehaald worden. De duizenden kilometers die tussen haar en Síle lagen zouden toch een soort buffer moeten vormen, isolatie, opvulling, geluiddichtheid, maar dat was blijkbaar niet het geval. Was die vrouw maar nooit naar Ierland gekomen; was het dorp maar niet bezoedeld geraakt met herinneringen aan haar. Op de barkruk waarop ze in de Dive had gezeten (de derde vanaf de muur) zat nog steeds haar geest met ragfijne kousen aan.

Het is voorbij, het is voorbij, herhaalde Jude tegen zichzelf, als een mantra. Maar de woorden leken geen betekenis te hebben. Zoals tieners die pochten: ‘Ik heb het zaterdagavond uitgemaakt, maar maandagmiddag was het weer aan.’ Dat was niet iets dat echt plaatsvond, het waren gewoon woorden. Waarom waren mensen zo dom om te denken dat ze de complexe ingangen en willekeurige uitgangen van de liefde zomaar zelf in scène konden zetten? Het enige dat Jude te doen stond, was het allemaal ondergaan, haar mond houden, de dag doorkomen, en dan de volgende dag, en de volgende. En hopen dat ze op een dag haar leven weer terug zou hebben.

Ze had bombastische nachtmerries waarin ze zich een weg baande door dikke pakken sneeuw. De sneeuw veranderde in een dunne laag ijs die openscheurde onder haar voeten. Ze droomde over een wirwar van touwen, over blaffende husky’s en over haken die zich in haar huid boorden. Maar op een nacht, toen ze om drie uur ’s nachts eindelijk in slaap was gevallen, kreeg ze een heerlijke droom. Ze zaten samen op een vensterbank, op de honderdste verdieping. Síle kuste haar zacht op haar wang, - de hitte sloeg uit op die plek - pakte toen haar hand, en samen lieten ze zich naar beneden vallen. Zonder angst, zonder geluid. Jude werd met een schok wakker, alsof iemand het licht had aangeknipt en de deken met een ruk van haar af had getrokken.

 

Rizla had zich in het hoofd gehaald dat een uitstapje naar Detroit Jude zou opvrolijken. Om hem te laten ophouden met zeuren, stemde ze uiteindelijk toe om er één nacht te blijven. Hij reed. Jude zou in haar nevelige toestand toch maar van de weg af raken, beweerde hij. Het weer was uitzonderlijk zacht voor november; Jude wou dat ze niet zo’n dikke jas had aangetrokken.

In de buurt van Detroit raakten ze de weg kwijt op de wirwar van snelwegen. Ze hield de ramen van de pick-up dicht en staarde naar buiten. Ze herinnerde zich hun huwelijksreis. Wat was ze nog een kind toen; het had illegaal moeten zijn. Weliswaar was het al meer dan dertig jaar geleden dat de rellen hadden plaatsgevonden, maar sommige van de platgebrande straten in de binnenstad zagen er nog steeds uit alsof Godzilla net voorbij was komen stampen. Wolken stoom ontsnapten uit de roosters in de straat en benamen Jude het zicht. Ze dacht aan al die witte mensen die naar de buitenwijken waren gevlucht en nooit terug waren gekomen. Ze stelde zich Síle voor, haar donkere gezicht dat in een menigte van bleke gezichten voorbij gleed.

Ze reden voorbij hologige gebouwen waar bomen doorheen groeiden. ‘Wedden dat daar binnen fazanten zitten?’ mompelde Rizla. ‘Had ik m’n geweer maar meegenomen.’

‘Dat zou ons pas echt populair hebben gemaakt bij de douane.’

‘Ach, ze houden hier van geweren. Dit is het land van de vrijen!’

Ze wist niet of het puur geluk was of dat hij een bepaald instinct had overgehouden aan de tijd dat hij nog dronk, maar hij vond een bluescafé waar een goede band speelde. Hij kocht een cd van de band voor Jude, maar ze voelde alleen maar irritatie dat hij geld uitgaf dat hij niet had. Ze aten een gigantische berg kiptortilla’s. Na een paar uur waren ze hees van hun pogingen om boven de muziek uit te schreeuwen, dus stelde Jude voor om de straat over te steken naar een bar waar ze op de heenweg een regenboogvlag had zien hangen. De bar heette Lip Sink; ze bleven zitten voor de halve finale van de Best Chest in Detroit-competitie. Het lukte Jude vrij aardig om te doen alsof ze het naar haar zin had. Ze probeerde Rizla’s naam op de deelnemerslijst te zetten, maar hij ontworstelde haar het briefje.

‘Au!’ Ze wreef over haar pols.

‘Dat zal je leren.’

Hij haalde herinneringen op aan hun wilde dagen, de tochtjes over de landwegen, bruusk remmen om rond te tollen met de auto; hij vouwde haar oor om zodat hij naar het litteken kon kijken dat ze had overgehouden aan een van die wilde ritjes.

‘Hou op.’ Ze rukte zich los.

Aan het tafeltje naast hen kwam een groepje lesbiennes van rond de twintig zitten en Rizla grijnsde. ‘Dat is al beter. Weet je nog die keer dat je me meenam naar een fetisjparty in Montreal, met die meiden met levende slangen?’

‘Jij bent echt een vreemde kerel.’

‘Tien uur,’ mompelde hij, en ze keek naar de klok aan de muur waarop het vijf over twaalf was. ‘Tien uur,’ herhaalde hij, ‘schattig blondje!’

Jude keek over haar schouder en schudde toen haar hoofd.

‘Ik dacht dat je wel hield van echte meisjes?’

‘Er is meisjesachtig en er is eng, Riz. Deze heeft gelakte nagels met glittersterretjes!’

‘En die?’ Hij wees met zijn duim de andere kant op.

‘Die in de rode jurk? Jij haalt er alle meisjes uit die er het meest hetero uitzien.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik probeer alleen maar door jouw ogen te kijken, pop. Zelf verkies ik dat schattige ding met dat overhemd en die stropdas.’

‘Je bent pervers!’

Na nog een paar biertjes kostte het haar steeds meer moeite om te blijven doen alsof. ‘Zoals Marx zei: “Time wounds all heels”,’ opperde Rizla op een bepaald moment, en Jude snauwde: ‘Gróúcho Marx, oen.’

‘Weet je wat jouw probleem is, mopperkont?’ vroeg hij en nam nog een slokje van zijn bier.

‘Als ik ergens echt een hekel aan heb,’ zei Jude, ‘is het aan mensen die zeggen: “Weet je wat jouw probleem is?”’ Het drong tot haar door dat op de achtergrond Ierse muziek klonk. She went away from me, and she moved through the fair, and fondly I watched her move here and move there…

‘Deze moet je laten gaan,’ zei Rizla tegen haar.

‘Met “deze” bedoel je Síle?’ De naam was als een scherpe kiezel in haar keel.

Hij haalde zijn schouders op. ‘De afstand deed je de das om: einde verhaal. Jammer maar helaas.’

Hij dronk dan wel minder tegenwoordig, bedacht Jude, maar hij klonk nog net zo hoogdravend als een echte zuiplap. Sinéad O’Connor jammerde verder: And I smiled as she passed me with her goods and her gear, and that was the last that I saw of my dear.

‘Het feest moet doorgaan,’ zei Rizla. ‘Als het was voorbestemd, dan was het wel blijven duren. Zo gaat dat nou eenmaal: soms kom je elkaar tegen, en soms ga je uit elkaar, en de wereld draait gewoon door.’

Jude keek hem aan. Ineens ging haar een licht op. Hoe had ze zo naïef kunnen zijn? ‘Ach bespaar me die hippieshit. Je vindt het gewoon prima zo!’

Hij leunde achterover met een blik van “wie, ik?”.

‘Jij hebt er alles aan gedaan om mijn relatie met Síle te saboteren. De grapjes, plagerijen, wedden dat we nooit zouden samenwonen… Allemaal uit jaloezie, simpelweg jaloezie!’

‘Nee hoor,’ grinnikte hij. ‘Een vrouw hebben is hard werken. Ik zou je nog niet terug willen als ik je cadeau kreeg.’

‘Nee, je wilt me niet terug als je vrouw,’ zei ze, ‘daarom had ik het niet door. Je wilt dat ik single blijf. Is het niet? Ongebonden en beschikbaar voor de lange avonden voor de buis, om samen shit te roken of wat dan ook. Je beste maatje, binnen handbereik, zonder verplichtingen!’

‘Ach hou toch op,’ zei Rizla, en stond op. ‘Ik heb geen drie uur gereden om me hier op m’n kop te laten zitten.’

Jude volgde hem naar de deur, op een koele afstand. Buiten stortregende het. Diana Krall zong op trieste toon Danny Boy. Jude zette haar kraag recht en stapte de striemende regen in.

‘De auto staat die kant op,’ blafte Rizla en trok haar onder het leren jasje dat hij boven zijn hoofd hield. Ze liepen het parkeerterrein twee keer op en neer, wankelend door de plassen als een marionet met vier benen.

‘Weet je zeker dat het niet de andere kant op was?’ vroeg ze.

‘We gingen toch linksaf naar het café.’

‘Nee, oen, dat was het eerste café, aan de overkant.’

Een jeep gierde achteruit uit een parkeerplaats en scheurde op nog geen halve meter van Judes heup langs. ‘Godverdomme,’ brulde Rizla. Hij liet haar staan met zijn jas als een paraplu boven haar hoofd en stormde de auto achterna.

‘Riz,’ riep ze, ‘laat zitten.’

Met een harde bons liet hij zijn vuist op de motorkap terechtkomen.

Oh nee.

Door het gordijn van regen zag ze een hoofd uit het raam komen. ‘Hé klootzak, waar ben jij mee bezig?’ riep de chauffeur.

‘Nee, jíj bent de klootzak,’ zei Rizla, ‘je reed ons bijna omver. Zou je niet eerst even kijken waar je rijdt?’

Jude voelde een golf van haat. Waarom moest hij dit nou doen, net nu, net hier?

‘Nee, en waarom kruip jij niet terug in het hol van je moeder?’ De man stapte uit de jeep en sloeg het portier achter zich dicht.

Blank en rond de dertig, dat was alles wat Jude van onder Rizla’s jasje kon zien door het gordijn van regen. Ze wilde heel graag dat ze gewoon thuis was.

‘Ja, rot toch op, vuile flikker.’ Twee andere mannen stapten uit de auto. De kleinste van de twee zei tegen de chauffeur: ‘Ze kwamen uit die nichtentent verderop in de straat. Ik heb ze gezien, helemaal over elkaar heen.’

De chauffeur spuwde. ‘Is dat je kleine vriendje, vuile flikker?’

Voor Jude wist wat er gebeurde greep hij haar bij haar arm. Zijn vingers sloten zich er als een klem omheen. Ze wilde iets zeggen, zocht naar de juiste kalmerende woorden om hen duidelijk te maken dat ze een vrouw was, dat niemand moeilijkheden zocht, dat haar vriend er spijt van had dat hij hun auto had aangeraakt. Maar alles wat ze kon doen was naar adem happen want Rizla gaf de man een kopstoot.

Hij liet haar los, wankelde achteruit, zijn gezicht in zijn handen, en stootte een diepe keelklank uit. Het moment had eigenlijk iets wonderlijks, registreerde Jude, ook al explodeerde de ontzetting als een paddenstoelwolk in haar hoofd. Rizla en de kleinere man gromden en wisselden harde klappen uit. Ze wilde wegrennen om hulp te halen maar de derde man kwam op haar af. Hij nam haar in een wurggreep, zijn arm als een stalen klem op haar luchtpijp. Wat had ze ook alweer geleerd op die cursus zelfverdediging jaren geleden? Iets over je stilettohak in de voet van je aanvaller planten. Maar ze droeg gympen, ze had geen tijd, ineens lag ze op de natte grond, hoe was dat gebeurd? Als een vuilniszak in een plas gegooid, haar wang op het harde grind. Nog net op tijd rolde ze zich op als een bolletje vóór iets haar ribben liet kraken, en de ergste pijn die ze ooit had gevoeld explodeerde in haar hand.

Naderhand kon Jude zich niet meer herinneren hoe Rizla haar bij zijn pick-up had gekregen. Ze zat ineens op de vloer met haar hoofd op de bank en overal lag braaksel. ‘Hou je hoofd naar beneden, anders stik je erin,’ beval hij terwijl hij de hoek om scheurde. De pijn in haar hoofd kwam en ging in golven.

Het volgende dat tot haar doordrong was dat Rizla ruzie maakte met iemand. ‘Luister, we hebben alleen maar een cd gekocht. Nee, natuurlijk herinner ik me niet hoeveel ik ervoor betaald heb! Tien dollar of zo. Kijk dan, mijn vriendin ligt hier te bloeden, kan het niet wat sneller? Haar paspoort zit waarschijnlijk in haar broekzak - Ze is mijn vrouw. Ex-vrouw. Wat bedoel je, of ik haar geslagen heb? Ik heb je net gezegd dat die klootzakken ons zomaar aanvielen, ik denk dat mijn neus gebroken is. Nee, ik wil niet naar het politiebureau. Ik wil alleen maar de grens over. Nee man, we hebben geen ambulance nodig, laat ons er toch gewoon langs!’

 

Toen ze bijkwam zat Rizla naast haar op bed, een vaal grijs licht vulde de kamer. ‘Goeiemorgen.’ Na een korte stilte voegde hij eraan toe: ‘We zijn in het ziekenhuis - net over de grens in Windsor.’

‘Ja.’ Het kwam er schor uit, alsof ze had lopen schreeuwen - al kon ze zich niet herinneren dat ze dat gedaan had. Haar linkerhand zat in een soort grote witte want, waar haar vingers als roze stompjes uit staken.

‘Ik wilde je niet in de States naar de Eerste Hulp brengen. Ik was bang dat ze je daar alleen zouden opnemen als je eerst tienduizend dollar neertelde.’

Ze knikte en had daar meteen spijt van. Het voelde alsof haar hoofd eraf zou vallen.

‘Om de tijd te doden heb ik je ontbijt opgegeten,’ zei hij met een hoofdknikje naar een leeg dienblad. ‘Je hebt een paar gekneusde ribben, en je hebt een fractuur van Colles of zoiets aan je pols, waar die klootzak er zijn laars op heeft gezet.’

Ah, dat verklaarde het gipsverband.

‘Maar geen hersenschudding. Dat is tenminste iets,’ zei hij opgewekt. ‘Heb je toevallig hun kenteken gezien?’

Voorzichtig schudde ze haar hoofd.

‘Die nieuwe jeeps zien er allemaal hetzelfde uit,’ klaagde hij. ‘Het kan een Ford geweest zijn, maar ik weet het niet zeker. Denk je dat het de moeite is om naar Detroit terug te gaan en een verklaring af te leggen?’

‘Nee,’ snauwde ze. Ze ademde diep in en het deed pijn.

‘Ben je boos op me?’ Rizla wachtte op haar antwoord. ‘Wat kan ik zeggen? Soms word ik nijdig en dan storm ik erop af, zo zijn mannen nu eenmaal.’

Met een dikke tong zei Jude: ‘Andere mannen hebben net zoveel testosteron als jij, maar ze gedragen zich niet de hele tijd als stomme klojo’s.’

‘Ik gedraag me niet altijd zo.’ Hij klonk als een klein kind.

‘Maar wel héél vaak. Zoals op de avond van ons huwelijk, toen je die Australiër een dreun gaf. Of toen je de auto van je zus in de prak reed tegen een verkeersbord. En die keer dat je met je vuist bijna door de zijkant van je caravan sloeg.’

Rizla wreef in zijn ogen. ‘Toen had ik net gehoord dat mijn vrouw een pot was.’

De adrenaline deed Jude opleven. Ondanks de steken in haar ribben slaagde ze erin om half rechtop te komen. ‘Aha! Dus die vuist was wél voor mij bedoeld en niet voor de caravan.’

‘Ik zou nooit een vrouw slaan.’

Het was zijn toon die haar woest maakte. ‘Oh, het spijt me, meneer de perfecte gentleman! Maar je zou wél ruzie zoeken op een parkeerterrein en haar in elkaar laten slaan door ándere kerels?’

Hij kermde. ‘Het spijt me, oké? Het was niet de bedoeling dat het zo zou lopen.’

Al zolang je hem kent, heeft hij je alleen nog maar problemen bezorgd, klonk de kordate stem van haar moeder in Judes hoofd. Toch leek het haar alsof deze man - ondanks al zijn gebreken - het enige was dat haar nog restte. Ze waren allebei beschadigd; ze zouden nooit van elkaar loskomen.

‘Als het je een troost kan zijn: mijn neus is gebroken. De dokter moest ’m weer recht slaan.’

Een van haar mondhoeken kwam vanzelf omhoog. ‘Dat is alles?’

‘Een paar blauwe plekken en morgen waarschijnlijk een blauw oog.’

Ze maakte een smalend geluid. Haar leven was een kluwen, een touw dat in zichzelf verstrikt was geraakt - misschien belandde ze wel opnieuw in die caravan. Bij die gedachte kreeg Jude het ineens benauwd. Ik ben nog maar zesentwintig, dacht ze, hoe kan ik me zo óp voelen?

‘De vorige keer dat iemand me een blauw oog sloeg, was omdat ik een indiaan ben. Het is tenminste weer eens wat anders om in elkaar getimmerd te worden omdat iemand denkt dat ik homo ben,’ zei hij en ze glimlachte voorzichtig. ‘De volgende keer dat we uitgaan, moet je een rok en pumps aantrekken. Het is toch niet te geloven dat ze ons voor een stel nichten hielden!’

‘Ik moet stoppen met praten,’ zei Jude zwakjes, en wurmde zich een weg omlaag onder de lakens. Stilte: ze sloot haar ogen en liet alles los.

Toen ze haar ogen weer opende, stond Rizla bij het raam. Zijn gestalte leek een uitgeknipt silhouet. ‘Wat een hondenweer.’

Moeizaam probeerde ze met haar rechterhand het plastic bekertje met water te grijpen. Hij liep naar haar toe, drukte op een knopje zodat het hoofdeind omhoog kwam, en bracht het bekertje naar haar lippen. ‘Hoe gaat het?’ vroeg hij toen hij het weer had neergezet. Met zijn vingers depte hij de gemorste druppels op haar blauwe nachthemd.

‘Niet goed,’ fluisterde ze.

‘Je ribben? Of je hand?’

Tranen sprongen tevoorschijn van onder haar gesloten oogleden. ‘Mijn leven.’

‘Oh,’ zei Rizla.

Jude wist dat dit haar straf was. Ze had haar geliefde zomaar aan de kant gezet - en het stomme was: ze kon zich niet eens meer herinneren waarom. Ze had geen hoop meer, ze was gehavend en vermorzeld. Ze kon zich niet voorstellen dat ze ooit nog op zou staan en verder zou gaan met haar leven.

‘Het gaat prima met je leven,’ zei hij tegen haar. ‘Het heeft een goede basis. Het heeft alleen nog wat - hoe heet die plaat van Shawn Colvin ook alweer?’

Ze schraapte haar keel. ‘Een plaat van Shawn Colvin? Dat heeft mijn leven nodig?’

‘Dat bandje dat je de hele tijd draaide toen we naar Montreal reden. A Few Small Repairs! Dat was het: je leven moet hier en daar opgelapt worden.’

Jude slaagde er bijna in om te lachen.

Een verpleegster kwam geschrokken om het gordijn heen kijken. ‘Mag ik even?’

Rizla ging de kamer uit zodat de vrouw Judes temperatuur en bloeddruk kon meten. ‘Heb je veel pijn?’ vroeg ze.

Jude probeerde haar schouders op te halen.

‘Op een schaal van één tot tien.’

‘Vijf?’

‘Bijna iedereen zegt vijf,’ stelde de verpleegster vast. ‘Ik haal een pijnstiller voor je.’

‘Hoe lang -’

‘De dokter komt nog. Misschien kan je vriend je morgen thuisbrengen.’

Thuis: Jude dacht aan het huis in Main Street, zo hol als een eierschaal. Haar vrienden, haar buren, het Museum. Ze probeerde interesse te voelen. Wat kon een leven snel zijn inhoud verliezen! Als een ballon die leegliep.

Het licht sijpelde door de ramen. De novemberschemer kroop de kamer in. Jude luisterde naar de stilte alsof ze op een samenkomst in het bedehuis was. Hier ben ik. Help me. Hier ben ik.

Achter het gordijn ging de deur open. Een gele streep licht viel de kamer binnen. Iemand fluisterde: ‘Jude?’ Stilte. ‘Slaap je?’

Ze was vast aan het hallucineren door de medicijnen.

Door de opening in het gordijn verscheen een hoofd. Jude kon alleen een silhouet onderscheiden. Onhandig reikte ze naar de schakelaar en het licht sprong aan.

‘Hallo, vreemdeling.’ Síle leunde over het bed, blij als een kind.

Verblind knipperde Jude met haar ogen. ‘Hoe -’ bracht ze uiteindelijk moeizaam uit.

‘Rizla liet vanmorgen een bericht voor me achter op het kantoor in Dublin. Heeft hij dat niet gezegd? Ik kreeg het in New York, nam de eerste vlucht naar Toronto en huurde een auto om naar Windsor te rijden.’

Haar hoofd gonsde van al die namen van steden.

‘Ik zou gebeld hebben dat ik onderweg was,’ zei Síle, ‘als ik niet zo bang was geweest dat je nee zou zeggen.’

Jude schudde zo hard met haar hoofd dat het pijn deed.

Síle stak haar hand uit en streelde heel zachtjes over haar haren alsof ze een wild dier probeerde te aaien. ‘Rizla is naar huis. Hij verontschuldigde zich voor het feit dat de goederen onder zijn hoede beschadigd waren geraakt.’

Even dacht Jude dat ze weer zou gaan huilen.

‘Ik breng je morgen terug naar huis - als je fit genoeg bent tenminste. Je hebt er nog nooit zo slecht uitgezien.

‘En jij hebt er nog nooit zo mooi uitgezien.’

Síle boog zich voorover om haar te kussen. Haar mond was als een rijpe pruim. ‘Als je was doodgegaan zonder mij in de buurt, dan had ik je vermoord, ik zweer het je!’

De strenge toon toverde een glimlach op Judes lippen. ‘Ik weet niet wat me bezielde, waarom ik het wilde uitmaken.’

Een ernstig knikje.

‘Ik heb je zoveel pijn gedaan -’

‘Maak me blij vanaf nu, en ik vergeef het je.’ Síle haalde elegant haar schouders op.

‘Ik denk dat ik… de moed verloor.’

‘Ooit wilde ik leren rotsklimmen,’ zei Síle. ‘Ik vond het helemaal geweldig - tot ik geen houvast meer vond voor mijn voet en mijn hele lichaam ter plekke verstijfde. Ze riepen me toe wat ik moest doen, ze schreeuwden en tierden, maar ik was helemaal bevroren. Uiteindelijk moesten ze me als een schaap met touwen die steile rots af hijsen.’

Verbaasd stelde Jude vast dat ze toch nog in staat was om te lachen.