Bliksembezoek
Time, you old gypsy man,
will you not stay?
Ralph Hodgson
Time, You Old Gypsy Man
Elke keer dat Síle had gevraagd om de dienst Dublin-Heathrow-Detroit te krijgen - omdat die haar op een lange busrit afstand van Jude zou brengen - verloor ze hem aan iemand met nog meer anciënniteit die een zieke zus had in Michigan. Maar eindelijk was er iemand geweest die voor één keer wel met haar wilde ruilen en in Detroit nam ze een propellervliegtuigje voor een middagje Toronto.
De stad lag als een glinsterende jurk om het meer heen. Jude nam een halve dag vrij en reed in haar rammelende Mustang de snelweg op. Ze spraken af in een - door Síle gekozen - tweedehands kledingzaak op Kensington Market. ‘Wow, wat een gewaagd kapsel,’ zei Síle toen ze Jude lang genoeg gekust had en er eens goed naar kon kijken.
Jude wreef door haar ongelijk geknipte haren en lachte. ‘Gisteren begaf mijn oude kappersschaar het toen ik nog maar op de helft was.’
‘Ik vind het leuk,’ zei Síle, en trok haar tegen zich aan.
Toronto was vol met gezichten van Indiërs, Sri Lankanen en Bangladeshi; het was de eerste keer in jaren dat ze zich zo visueel onopvallend voelde. Het had een bijzonder ontspannend effect op haar. Nadat ze een halfuur hadden rondgelopen tussen de tattooshops en Chinese groentewinkels, zei Síle: ‘Laten we naar bed gaan.’
‘Kon dat maar,’ zei Jude.
‘Ik heb een kamer gereserveerd voor vanmiddag.’
‘Nee!’ Judes heldere ogen zagen er erg jong uit.
In de Honeysuckle Arms, een hotel in de homobuurt, hing Síle het kaartje met Niet storen, aub aan de deur. De wereld vernauwde zich tot een witte rechthoek. Ze waren allebei uitgehongerd, verhit, afgemat in de felle herfstzon die door de broderieanglaise-draperieën van het antieke hemelbed viel.
‘Ik moet gaan.’
Jude kuste de naakte binnenkant van Síle’s linkerelleboog. ‘Maar je bent nog maar net gekomen.’
‘Laat me los, slechterik. Echt!’
‘Serieus!’ imiteerde Jude haar zachtjes. ‘Wees maar niet bang. Zo-dadelijk houden we een taxi aan; die brengt je in een kwartiertje, hooguit twintig minuten naar de luchthaven.’
‘En als het druk is onderweg? Schat, ik méén het, als ik dat vliegtuigje mis dan ben ik nooit een uur voor vertrek in Detroit.’
‘Het duurt toch geen uur om die karretjes met eten het vliegtuig in te rollen.’
‘Ik doe nog wel wat meer dan karretjes voortduwen…’ Maar Síle was al verloren en dwaalde weer af naar de verrukking, haar knieën begaven het en ze viel neer op de sprei.
Naderhand, toen ze met haar gezicht tegen Judes delicate sleutelbeen aan lag, hield ze haar adem in en bleef heel stil liggen, alsof ze verstoppertje speelde met de tijd.
Jude zei dat ze nog een broodje zou gaan eten en een kapper zoeken die haar haar kon fatsoeneren, nadat ze Síle - die haar smaragdgroene uniform nog aan het dichtknopen was - in een taxi had gezet. Jude werd een wuivend figuurtje in de achterruit. Síle zette meteen haar muziek op en drukte op shuffle, maar ze hoorde er niet veel van. Ze werd te veel in beslag genomen door haar angst om te laat te komen enerzijds en de aangename herinneringen aan het plezier dat ze had beleefd anderzijds.
Het was inderdaad druk, heel druk; drie auto’s waren op elkaar gebotst en alles stond stil. Ze deed er een uur en tien minuten over om Pearson Airport te bereiken. Terwijl ze langs een spiegelende wand liep ving Síle een glimp van zichzelf op, haar wangen gloeiden. Het vliegtuigje dat haar naar Detroit had moeten brengen was weg.
Toen ze eindelijk de vluchtcoördinator kon bereiken, bleek hij een man uit Cork te zijn die ze nog nooit had ontmoet. Hij blafte haar af alsof ze een ontsnapte gevangene was. ‘Je hebt de dag verpest voor driehonderd passagiers, en dan reken ik de gevolgen voor de volgende vluchten van je dienst nog niet mee.’
Ze beet op haar lip en proefde lippenstift. Síle, verman je!
‘Morgenvroeg zit je op vlucht 592, als het je tenminste lukt om uit bed te komen.’
Het was de eerste keer in de twintig jaar dat ze dit werk deed dat Síle een vlucht miste. Wat had haar bezield? Jude. Ze vroeg zich af wat er in het rapport zou staan dat naar personeelszaken in Dublin zou worden gestuurd: “onverantwoordelijk, onprofessioneel, onaanvaardbaar”? Het was allemaal waar.
Terwijl ze verder liep sloot ze even haar ogen. Ze was ook nog andere dingen: ze was geliefd; ze was vervuld.
En als ze snel genoeg was, besefte Síle ineens, kon ze Jude misschien nog te pakken krijgen bij de kapper - dan konden ze een hele nacht samen doorbrengen. Misschien was hun kamer in de Honeysuckle nog vrij, misschien waren de lakens nog niet eens ververst…
Als Jude niet zo’n verdomde Luddiet was geweest, dan had ze haar natuurlijk gewoon kunnen bellen op haar mobiel. Die gedachte vervulde Síle met een plotselinge razernij. Toch moest ze Jude kunnen vinden, geen enkele homobuurt was zó groot. ‘Church and Wellesley,’ zei ze tegen de chauffeur. De taxi schoot de weg op die als een lus tussen de stad en het donkerblauwe meer lag. Síle liet haar hoofd achteroverleunen en dacht aan alle dingen die ze nog niet met Jude had kunnen doen. Als ze dan toch onverantwoordelijk was, kon ze zich maar beter vermaken.
Er waren twee herenkappers en een kapsalon in de straat waar Jude haar had uitgezwaaid. Síle liep binnen in de eerste zaak en zei: ‘Excuseer, ik ben op zoek naar iemand die hier het afgelopen uur misschien haar haar heeft laten knippen - een jonge vrouw, blank, tenger, kort haar?’
De Italiaan lachte vreugdeloos en Síle realiseerde zich dat ze waarschijnlijk net de helft van zijn clientèle had beschreven. Even overwoog ze om te beschrijven wat Judes smalle gezicht zo bijzonder maakte, maar ze besefte op tijd dat geliefden met andere ogen kijken.
Jude moest toch ergens zijn blijven hangen om koffie te drinken voor ze aan de lange rit naar huis begon? Ze praatte hardop in haar hoofd: Hou vol, schoonheid, ik kom eraan. Hoewel de etalages al vol stonden met pompoenen en maïsstengels die herfst suggereerden, was het een warme middag. De jongens (en af en toe een meisje) die in korte broek op de stoep enorme glazen ijskoffie zaten te drinken, leken allemaal te blaken van gezondheid. Ze kwam langs een café waar bubble tea werd verkocht. Zou Jude hier kunnen zitten? Nee, te hedendaags.
Ze had een zendertje moeten plaatsen op haar geliefde, ze had een chip in het bijna dichtgegroeide gaatje in haar oorlel moeten schuiven zodat ze haar overal had kunnen terugvinden. Welk recht had het meisje om zich zomaar buiten haar bereik te begeven? Dit was belachelijk, ze konden elkaar toch niet gewoon mislopen, niet nadat ze een uitbrander had gekregen omdat ze voor één laatste vluggertje haar vlucht had gemist. Ineens herinnerde ze zich dat Judes auto achter de Honeysuckle Arms geparkeerd stond. Toen ze daar helemaal buiten adem aankwam, stond het parkeerterrein vol auto’s, maar geen daarvan was de roestige witte Mustang.
Toen zag Síle haar. Daar liep ze, spijkerbroek, blik naar de grond gericht. ‘Jude,’ schreeuwde Síle. ‘Daar ben je!’ Ze rende de straat af. Maar het hoofd ging omhoog en de kaak was te zwaar; het kapsel behoorde toe aan een humeurige jongen wiens lip en wenkbrauw met een dunne ketting aan elkaar verbonden waren. ‘Sorry,’ zei Síle, lachend, bijna huilend. ‘Het spijt me.’
Ze ging ergens zitten, bestelde een zure appelmartini en keek naar de mensen die voorbijliepen. De frisse oktoberavond was grauw geworden.
Later op de avond at ze gnocchi met salie. Ze proefde er niets van. Even overwoog ze om terug te gaan naar de Honeysuckle en aan de vriendelijke eigenaars te vragen of ze dezelfde kamer kon krijgen, maar toen besefte ze dat het haar waarschijnlijk geen goed zou doen om daar de hele nacht huilend in haar kussen door te brengen. Bovendien zou de kamer ondertussen al wel verhuurd zijn aan een stel dermatologen uit Minnesota die hun dertigjarig huwelijk vierden.
Dus nam Síle opnieuw een taxi naar het vliegveld, voorbij de donker wordende schijf van het meer. Ze schuimde de boekenrekken af op zoek naar iets om te lezen, maar ze zag niets anders dan boeken met “tijd” in de titel: De tijdval, Recepten in een mum van tijd, Hoe win ik tijd. In het Hilton bekeek ze drie afleveringen van South Park achter elkaar, toen zette ze de televisie uit en liet zich op de kussens vallen. Al probeerde ze deze nacht te zien als een offer op het altaar van de liefde, ze kon zichzelf niet overtuigen. Zou ze dit tegen Jude vertellen als ze haar vanuit Dublin belde? (Vanavond bellen mocht ze niet van zichzelf. Stel dat Jude erop zou staan om weer in de auto te stappen, en in haar vermoeidheid op een vrachtwagen zou inrijden.) Er was geen goede reden om het te vertellen; het zou alleen maar frustrerend zijn voor Jude om te weten dat ze een hele nacht samen hadden gemist (en wie weet wanneer de volgende zou zijn?). Maar het zou haar wellicht toch ontglippen morgen, zodra Jude de telefoon opnam.
In de tas waarin haar met fluweel afgewerkte oogmasker zat, vond ze een klein in krantenpapier gewikkeld pakje. Ze scheurde het open en vond een eigenaardig menselijk figuurtje dat gemaakt was van aan elkaar gelijmde platte stenen. Op het briefje dat erbij zat, stond:
Deze Inukshuk heb ik voor je gemaakt op een nacht dat ik niet kon slapen. Het is iets van de Inuit, een baken voor reizigers. Het betekent: ‘hier ligt vlees begraven’ of ‘ga deze kant op’ of ‘verdwijn, boze geesten’ of misschien gewoon ‘hou vol’.
De jouwe, blijf geloven, Jude