Thuisbasis

 

Een ieder heeft het recht welk land ook,

met inbegrip van het zijne, te verlaten

en naar zijn land terug te keren.

 

Universele verklaring van de rechten van de mens, Artikel 13 (2)

 

Het was een avond in april. Boven Toronto kondigde de kapitein zwaar weer aan. Síle had gedurende de vlucht al drie Baileys gedronken en voelde zich geweldig. Tijdens het landen sloeg de wind tegen de dunne metalen wand van het vliegtuig; door haar raampje ving ze een glimp op van de invallende duisternis en sneeuwvlagen als spuug van een woeste reus. Het vliegtuig ging op en neer en de man naast Síle siste angstig. Dit zou leuk worden, besloot ze, vooral omdat er in Dublin nog geen vlokje sneeuw was gevallen dit jaar.

Landen, landen: de extatische siddering bij het raken van de grond.

Telkens als ze door een vreemde luchthaven liep had Síle het gevoel dat ze meespeelde in de openingsscène van Jackie Brown, een van haar meest favoriete films. (Nou ja, hoeveel andere films waren er waarin een rijpe, aantrekkelijke en intelligente stewardess met een donkere huid de hoofdrol speelde?) Ze liep snel door, genietend van het feit dat ze zich eindelijk kon uitrekken, zich bewust van de beweging van haar heupen in haar halflange paarse rok. Haar rolkoffer gleed achter haar aan. Ze had haar haren opgestoken in een Franse rol en haar lippen gestift met een kleur die “Gekneusd fruit” heette. Overal in de Toronto Pearson luchthaven lag grijs tapijt en stonden te grote kunstwerken opgesteld. Door de glazen buitenwanden zag ze niets dan wervelend wit.

‘Op bezoek bij vrienden, familie?’

‘Mm,’ zei Síle glimlachend tegen de vrouw van de immigratie. De gedachte dat ze zou moeten uitleggen wat haar hier had gebracht, deed haar naar adem snakken.

‘Hoe lang blijft u?’

‘Alleen dit weekend.’ Haar paspoort werd gescand en afgestempeld (een van de vele merktekens in het uit elkaar vallende boekje) en ze werd weggewuifd. Ze zeilde langs de douane, dacht: houd me niet tegen, laat niemand me ook maar een minuut langer ophouden of ik ontplof…

Daar, voorbij de versperring, zag ze een klein hoofdje boven een enorme gewatteerde jas uitsteken. Síle bleef staan en knipperde met haar ogen. Jude riep geen begroeting; ze stak alleen even haar vingers in de lucht en liep naar de opening tussen de hekken. Haar haar zag er erg kort uit en onnoemelijk zacht. Síle was van plan geweest om Jude brutaal te kussen, met tong en lippen, temidden van de drukte, maar nu het zover was voelde ze zich zelfs nauwelijks in staat om haar de hand te drukken.

Jude omhelsde haar. Síle werd omgeven door dons, alsof ze omhelsd werd door een dekbed. Maar op haar rug voelde ze de stevige druk van Judes handen, en in haar hals haar warme adem. Ze blokkeerden de stroom passagiers uit de bagagehal. ‘Hoi,’ zei Síle, terwijl ze een stap opzij zette. ‘Hallo daar.’

‘Hoi.’

‘Oeps, mijn lippenstift zit op je wang.’

‘Oh ja?’ zei Jude grijnzend. Ze haalde de veeg er niet af.

Síle herinnerde zich weer waar het over ging, waarom ze helemaal hierheen was gekomen. Haar hart sloeg over. ‘Hier ben je dan. Op een armlengte van mij!’

‘Minder,’ zei Jude en zette een stap dichterbij voor een echte kus. ‘Het spijt me van het weer,’ zei ze even later, ‘de lente is blijkbaar van gedachten veranderd. Waar is je jas?’

‘Het is oké. Deze is gevoerd,’ zei Síle terwijl ze haar regenjas dichtritste.

Met een twijfelende blik keek Jude naar Síle’s schoenen met hoge hakken. ‘Er woedt een sneeuwstorm buiten en er is nog niet gestrooid op de wegen. We kunnen ook altijd nog naar de Holiday Inn gaan.’

Síle fronste afkeurend bij het vooruitzicht om hun eerste nacht samen in een hotel door te brengen. Ze greep Jude bij een van haar dunne, warme polsen en fluisterde: ‘Ik vertrouw op je rijkunst.’

Jude grijnsde, tilde Síle’s koffer op en wankelde.

‘Let op, hij is nogal zwaar.’

‘Zeg dat wel.’

‘Er zitten wieltjes onder, kijk -’ maar Jude droeg hem al mee. Síle volgde haar door de menigte. Ze probeerde zich te herinneren waar ze haar rode leren handschoenen had gelaten. Toen ze door de schuifdeuren stapte, sloeg een ijskoude wind de sneeuw in haar gezicht. Het was alsof een wolk van naalden haar oren en haar ogen binnendrong. Waar was Jude gebleven? Ze kon toch niet verwachten dat zij hier doorheen zou wandelen? De avondlucht was als gebroken glas in haar keel. Haar handen deden pijn. De kreunende wind sloeg haar regenjas tegen haar aan; ze had net zo goed naakt kunnen zijn. Laat het ophouden! dacht ze.

Iemand greep haar bij haar schouder. Het gezicht van Jude verscheen, in een enorme met bont afgezette capuchon. ‘Waar wás je?’

‘Waar was jíj?’ vroeg Síle kinderachtig.

‘Heb je geen muts?’

‘Ik wist niet dat ik er een nodig zou hebben. Het is bijna mei!’ Ze stak haar handen onder haar oksels, ging met haar rug naar de wind staan en riep: ‘Hé, laten we binnen wachten tot dit geluwd is.’

Jude schudde haar hoofd. ‘Dat gebeurt niet.’ Ze draaide zich om - einde gesprek.

Dus moest Síle haar volgen en zich door het pak sneeuw een weg banen naar het parkeerterrein. Jude dróég de koffer nog steeds in plaats van hem te rollen; dit was butch op het belachelijke af. Ze liepen naar een witte Mustang met roestplekken aan de onderkant en aan de randen van de portieren. Terwijl Jude de koffer achter in de auto laadde, liep Síle zonder nadenken naar het linkerportier - en voelde toen een golf van ergernis over zichzelf: het leek wel of ze nog nooit de Oceaan was overgestoken!

De verwarming gonsde wanhopig. ‘Sorry voor dit oude wrak,’ mompelde Jude terwijl ze uit de parkeerplaats reed, ‘maar er zit tenminste een versnellingspook in, dus ik kom meestal overal wel uit.’

Terwijl ze in het schemerdonker stapvoets over de snelweg reden, achter honderden andere reizigers aan, hield Síle haar handen over haar bonzende oren. Haar enkels waren nat. ‘Ik ben gewoon niet gemaakt voor deze kou,’ merkte ze op en rilde overdreven.

Jude gaf geen antwoord. Ze zat over het stuur gebogen en staarde voorbij het licht van de koplampen naar de verlichte verkeersborden. Síle probeerde zich te herinneren of het meisje echt zo onmededeelzaam was geweest. Of was haar stemming alleen maar te wijten aan de gierende sneeuwstorm daarbuiten? Maar ach, wat waren mensen anders dan een willekeurige opeenvolging van stemmingen?

‘Dit klimaat is wel spannend,’ zei ze zo opgewekt mogelijk. ‘Ik had kunnen sterven daar voor de aankomsthal, niet? Als ik de verkeerde kant op was gegaan en ergens over was gestruikeld, of als ik daar te lang op je had staan wachten? Bij mij thuis kun je twee weken in een greppel liggen en kom je er nog vanaf met een verkoudheid.’

Jude hield haar blik op de vage achterlichten van de jeep voor hen gericht. Niets anders wees erop dat ze zich op een weg bevonden, realiseerde Síle zich. Ze moesten de snelweg verlaten hebben zonder dat zij het had gemerkt. De borden waren onleesbaar geworden door de sneeuw. ‘Eigenlijk,’ zei Jude schor, en schraapte toen haar keel. ‘Eigenlijk is het nu nog niet eens zo koud, omdat het sneeuwt.’

Síle dacht daarover na. ‘Hoezo?’

‘Als het écht heel koud is kan de sneeuw niet vallen.’

Ze nam die bemoedigende informatie in zich op terwijl het duister zich om hen heen sloot. Achteraf bekeken leek het Holiday Inn-plan haar steeds aantrekkelijker. Ze had nu al vier auto’s aan de kant van de weg zien staan, een daarvan op zijn kop. Ze reikhalsde om te zien of alle inzittenden er veilig uit waren gekomen, maar al wat ze zag was sneeuw en duisternis. De file kroop langzaam verder. Síle vroeg zich af of zich onder de wielen wel een weg bevond. Misschien was de auto vooraan in de rij de weg afgegaan en was de rest er als lemmingen achteraan gereden, de verlaten velden in.

Jude zette de radio aan en ging op zoek naar een weerbericht. Een halfuur lang schakelde ze heen en weer tussen krakende zenders met soul, klassieke muziek, een panelgesprek over bendes, en christelijke rockmuziek. Het viel Síle op dat ze haar nog geen sigaret had zien roken, maar misschien rookte Jude niet als ze reed. ‘Hoe gaat het met je benen?’ vroeg Jude opeens.

‘Gevoelloos tot op het bot, om eerlijk te zijn.’

Jude friemelde wat aan het verwarmingspaneel. ‘Is dit beter?’

‘Niet echt.’

Ze draaide zich om en trok een deken van de achterbank.

Síle probeerde dankbaarheid te voelen voor deze hoffelijkheid en sloeg het kriebelige klamme ding om haar benen. Op een bepaald moment haalde ze haar gizmo tevoorschijn en liet het scherm oplichten. 20:39, ingesneeuwd ergens in de goddeloze wildernis. Afstand tot thuisbasis Dublin: 3285 mijl. Het was nu twee uur ’s nachts in Stoneybatter. Síle zou daar nu opgerold in haar bed met koperen spijlen kunnen liggen, lekker warm tussen haar lakens van Egyptisch katoen.

Ze had niet gemerkt dat de jeep die voor hen had gereden de weg had verlaten, maar hij was nergens meer te bekennen. De Mustang was alleen. Vóór hen was niets anders meer dan het dreigende wit in het licht van hun koplampen en de vage spikkels van de vallende sneeuw. ‘Het is niet ver meer nu,’ mompelde Jude.

Dat waren haar enige woorden in een hele tijd. Síle had nog nooit meegemaakt dat ze de stilte niet kon opvullen, maar vanavond had ze het te koud en was ze te teleurgesteld. Zij hoefde verdomme toch niet al het werk te doen. Hoe heb ik ooit kunnen denken dat ik verliefd was op deze stugge plattelandsgriet die niets te vertellen heeft en niets tegen me zegt?

In de buurt van een verlaten kruispunt, in het flauwe schijnsel van een straatlantaarn, zette Jude de auto aan de kant. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat we zonder benzine zitten?’ vroeg Síle.

‘Nee, we zijn thuis,’ zei Jude buiten in de nacht, net voor ze het portier achter zich dichtsloeg.

Síle was alleen. De huid van haar hals, haar polsen en knieën trok samen in de ijzige lucht. In theorie had ze op voorhand natuurlijk wel geweten dat er geen bergen en rivieren zouden zijn, maar voor het eerst drong tot haar door dat het gehucht Ierland niet meer was dan een paar stille straten. Een populatie van zeshonderd mensen - maar waar waren ze allemaal? Ze hadden er bijna vier uur over gedaan om dit godvergeten gat te bereiken.

Jude opende het portier opnieuw om meer uitleg te geven: ‘Ik kan niet op de oprijlaan staan zolang de sneeuw niet geruimd is.’

Toen Síle uitstapte zakte ze tot aan haar knieën in de witte massa die meteen ijskoud en nat door haar panty’s heendrong. Ze strompelde achter het donkere silhouet van Jude aan. Sneeuwvlokken bleven aan haar wimpers kleven. Ze verloor een van haar pumps in een hoop sneeuw, maar bracht zichzelf in herinnering hoeveel die schoen haar gekost had en klampte zich eraan vast.

Jude stond met haar handen onder haar armen voor een van de huizen op haar te wachten. ‘Het wordt snel warm,’ zei ze. Síle hield haar kaken stijf op elkaar.

In de badkamer op de bovenverdieping stootte ze haar hoofd pijnlijk hard tegen het schuine dak. Alles was zowel in het Frans als in het Engels, merkte ze: de shampoo, de tandpasta.

Langzame voetstappen op de trap. Jude verscheen in de deuropening. ‘Je zult me wel haten nu.’

‘Inderdaad,’ zei Síle. Ze bleef met de ruwe handdoek over haar naakte benen wrijven, zich ervan bewust dat Jude ernaar keek.

‘Wat jij nodig hebt is een warm bad.’

‘Oh, ik neem altijd een douche,’ zei Síle, ‘dat gaat veel sneller.’

Daar was hij, die kleine scheve grijns die Síle sinds nieuwjaar telkens weer in gedachten had opgeroepen. ‘Heb je haast dan?’ vroeg Jude. Ze liet het bad vollopen tot bijna aan de rand en voelde hoe warm het water was. Síle zat op het toiletdeksel te wachten en voelde zich plotseling doodmoe. Ten slotte opende Jude een blikken doos en gooide iets in het water dat op een handvol gruis leek.

‘Wat is dat?’ vroeg Síle.

‘Havervlokken.’ Jude draaide de kranen dicht. Die maakten een ouderwets knarsend geluid.

Havervlokken? Ik ben teruggeflitst in de tijd, dacht Síle. Ik ben verdomme bij de Amish beland, net als Harrison Ford in Witness.

Jude ging weg en Síle liet zich in het zijdeachtige water zakken tot het haar buik, haar tepels en haar kin bedekte. Het bloed klopte in haar armen en benen van de hitte. Ze had het gevoel dat ze ver- dronk.

Toen ze eruit kwam en zich in haar handdoek wikkelde, was ze weer in staat om de dingen om zich heen op te merken. Er was veel blank hout en door een ingewikkeld gietijzeren rooster in de vloer kwam warme lucht omhoog. Bij een prachtige houten boekenkast bleef ze staan. Ze liet haar vinger langs de titels glijden: Sisters in the Wilderness, The Donnellys Trilogy, Who Has Seen the Wind, Wisconsin Death Trip, en een hele plank met boeken van een zekere Pierre Berton. De eerste kamer waarin ze naar binnen keek zag er ongebruikt uit. Naast het bed stond een vaas met judaspenningen; dit moest de kamer van haar moeder geweest zijn. De volgende deur stond wijd open. Daar stond haar enorme koffer hopeloos uit de toon te vallen op het lappenkleedje naast een schommelstoel. Op het bed lag een blauwe gestreepte pyjama, netjes opgevouwen. Síle had weliswaar haar zijden nachthemd meegebracht, maar in een opwelling trok ze de pyjama aan en kroop onder het enorme bobbelige dekbed. Ze vroeg zich af waar Jude gebleven was. Misschien eindelijk een sigaret gaan roken.

Het was nu twee uur ’s nachts in Ierland, of was het drie uur? Haar ogen vielen bijna dicht tegen de tijd dat Jude in de deuropening verscheen met een dampende mok. ‘Kamillethee.’

‘Sorry,’ zei Síle, ‘maar dat vind ik vies.’

Het meisje zette de mok op de tafel en ging op het uiterste randje van het bed zitten. ‘Hoe gaat het met je?’

‘Beter.’

Jude nam een slokje van de kamillethee.

Er viel een ongemakkelijke stilte dus zei Síle: ‘Ik heb iets kleins voor je meegebracht,’ en wees naar het taxfreetasje op tafel.

Jude haalde twee grote sloffen sigaretten tevoorschijn.

‘Ik heb altijd geweigerd om kankerstokken te kopen voor mijn vrienden, maar deze ene keer besloot ik om een groots gebaar te maken, ter compensatie voor die keer dat ik je zo afsnauwde op Heathrow toen je een sigaret opstak bij de bagageband.’

Jude begon te lachen.

‘Wat?’ vroeg Síle. ‘Heb ik het verkeerde merk gekocht?’

Jude leunde naar haar over en kuste haar.

Síle keek naar haar op. ‘Je smaakt niet als een roker.’

‘Precies.’

‘Je bent toch niet…!’

‘Gisteren om middernacht, en sindsdien heb ik al honderd keer mijn tanden gepoetst, gewoon om iets om handen te hebben.’

‘Voor mij?’ vroeg Síle verbaasd. ‘Ben je gestopt met roken voor mij?’

Jude haalde haar schouders op. ‘Jij was gewoon… een goede aanleiding.’

Síle glimlachte verleidelijk als een kat. ‘Dáárom was je zo’n nurk vanavond. Je hebt ontwenningsverschijnselen!’

‘Een nurk?’

‘Je weet precies wat ik bedoel. In ijzig stilzwijgen gehuld achter het stuur zitten alsof je een gevangene escorteerde…’

‘Ik moest me op de weg concentreren. Het was een heel moeilijke rit,’ zei Jude bars, maar haar mond was vertrokken in een grijns. ‘En jij dan: komen opdagen op naaldhakken en in een nauwsluitend regenjasje terwijl er buiten een sneeuwstorm woedt -’

‘Van wie is de pyjama?’ vroeg Síle om van onderwerp te veranderen.

‘Van mij,’ zei Jude terwijl ze haar met haar doorschijnende blauwe ogen aankeek.

‘Hij is heel zacht. Kom je erbij liggen?’ vroeg Síle en klopte op het dekbed.

Jude knipte het licht uit. ‘Puriteins bloed, hè,’ mompelde ze.

Síle luisterde naar het geluid van kleren die werden uitgetrokken en op een stoel werden gelegd. Het bed kraakte toen Jude erin klom. Síle kronkelde achterwaarts tot haar rug Judes warme borst raakte. Het meisje was helemaal naakt; toch niet zo puriteins dus. Het was vreemd, bedacht Síle. Tot vanavond hadden ze nog niet eens geknuffeld, ze wisten nog niets van elkaars lichaam - en toch lagen ze hier. Als lepeltjes tegen elkaar aan was dan ook de enige manier om te liggen in deze winterse aprilnacht.

Ineens was ze blij dat ze al zo lang geen seks meer had gehad met iemand anders dan zichzelf. Het was te lang geleden om nog gehinderd te worden door herinneringen. Ik moet die pyjama uittrekken, dacht ze slaperig. De eerste keer is cruciaal. Ik kan maar beter geen pyjama aanhebben als ik haar de seks van haar leven bezorg. ‘Mijn god,’ mompelde ze, ‘bij deze kou ga je een ander lichaam pas echt waarderen.’

‘Daarover staat zelfs iets in de bijbel.’

‘Waarover niet?’ kreunde ze.

Jude citeerde in haar oor: ‘Ook indien er twee nederliggen, zullen zij warm worden, maar hoe zal één alleen warm worden?’

Síle bleef stil liggen en probeerde een gevatte reactie te bedenken, te beslissen hoe ze het zou aanpakken.

Maar het volgende dat tot haar doordrong was dat het ochtend was en schel geel zonlicht hun bed in brand zette.

 

De zon in haar ogen, meloengeel licht in de plooien van hun knieën en ellebogen. Jude had zich geen zorgen hoeven maken. Zij en Síle wisten precies wat ze moesten doen, alsof de informatie in hun genen geprogrammeerd zat. Er was schokkend ademhalen en gekreun. De twee raakten zo verstrikt in het haar van Síle dat die het achter zich over het hoofdeinde van het bed moest draperen. Dit was een grabbelton, een feestmaal met tien gangen, een fruitautomaat waaruit - ching, ching! - munten uit allerlei openingen rolden.

Ze lagen op adem te komen, hun vingers verstrengeld. ‘Het eerste sap is het zoetst,’ citeerde Síle.

Judes lach ging over in een zwoegend gehoest. Het was zo oneerlijk dat je longen het pas begaven als je stópte met roken. Ze speelde met de dunne gouden ketting rond Síle’s middel.

‘Het is raar,’ zei Síle, ‘het is al zo lang geleden dat iemand die heeft aangeraakt. Hij was van mijn moeder. Het heet een Aranjanam.’

Jude herhaalde de lettergrepen en Síle verbeterde haar tot ze het goed zei. ‘Raakte Kathleen hem niet aan?’ vroeg ze. Er waarden altijd geesten om een bed heen. Je kon ze maar beter meteen uitnodigen en proberen er vrede mee te sluiten.

Síle keek haar aan. ‘Al een paar jaar niet meer.’

Prachtig! dacht Jude maar zei het niet hardop. Ze slaagde erin om haar gezicht in de plooi te houden. Ze wilde iets cynisch zeggen als “Wat erg”, maar het zou stijlloos zijn om te jubelen over een verslagen vijand. ‘Doe je hem ooit af?’

Síle schudde haar hoofd. ‘Hoewel ik hem een van de komende jaren misschien wel moet laten verlengen! Mijn familie in Kerala zegt dat ik wel een reïncarnatie van Sunita lijk,’ ging ze verder, ‘maar als ik daar ben voel ik me nog steeds een buitenstaander. Als onze Amma was blijven leven en Orla en mij had opgevoed, denk ik dat we bicultureel zouden zijn. Maar zoals het nu is gegaan zijn we gewoon bruine Ieren. Ik ben zelfs nooit naar bed geweest met iemand die niet zo wit was als papier. Jij?’

‘Nou, Rizla is half Mohawk -’

‘Oh ja. Ik vergat de kerels mee te tellen,’ zei Síle met een grijns. ‘Er is één ding dat me dwarszit: dat je zegt dat je nog geen seriéúze relatie met een vrouw hebt gehad -’

Jude haalde haar schouders op. ‘Meestal begint het heftig maar mondt het algauw uit in vriendschap, of in niets. Ik denk niet dat ik bang ben om me te binden of zo -’

‘Duidelijk niet nee! Je werk, je kneuterige dorp…’

‘Ik ben pragmatisch, denk ik,’ zei Jude. ‘Als het niet de grote liefde is, dan zie ik niet in waarom ik zou doen alsof.’ Even was het stil. ‘En het is nog nooit de grote liefde geweest - tot ik jou ontmoette.’

Síle’s ogen werden donker oranje.

‘O-ow, gaat dat te ver voor een eerste date?’

Als antwoord ging Síle bovenop haar liggen en duwde haar tong achter Judes oorlelletje. Alles werd weer zweterig en luidruchtig en Jude vergat hoe erg ze naar een sigaret had gesnakt. Op een bepaald moment voelde ze iets nats in haar hals en de waanzinnige gedachte kwam bij haar op dat een van haar adertjes was gesprongen. Maar toen tilde Síle haar hoofd op, haar gezicht was vlekkerig van het huilen. ‘Wat is er?’ vroeg Jude geschrokken. ‘Is er iets mis?’

‘Nee,’ snikte Síle. Ze likte haar eigen zoute vocht van Judes sleutelbeen. ‘Is het de eerste keer dat iemand bij jou in bed een huilbui krijgt?’ Jude knikte.

‘Wat ben je toch een jonkie.’ Síle liet zich achterover vallen. Haar haar viel als een zwarte waaier over Judes borstkas. ‘En wat vind je ervan, van de Grote Liefde?’ vroeg ze even later.

‘Ik zou niet zeggen dat ik het léúk vind,’ zei Jude. ‘Het is net als België zijn.’

‘België?’ herhaalde Síle.

‘Werd België niet telkens onder de voet gelopen door vreemde mogendheden?’

‘Ah. De geschiedenisfanaat spreekt.’

‘Mijn leven is niet meer van mij,’ zei Jude, speels strijdlustig.

‘Dat is niet mijn schuld.’

‘Jawel. Van jou en van die arme George L. Jackson.’

Ze ging half rechtop zitten en leunde op een elleboog. ‘Laatst heb ik in een gotische kerk in Wenen nog een kaarsje voor hem gebrand.’

‘Ik zal je nu altijd associëren met de dood… Op een goede manier,’ voegde Jude eraan toe toen Síle een gezicht trok. ‘Memento mori, en zo. Wist je dat ze vroeger een doodskop op de bodem van een bierkroes tekenden, zodat je er na de laatste slok aan herinnerd werd dat je op een dag zou sterven?’

‘Ik denk niet dat dat succes zou hebben bij IKEA.’

‘Dus elke keer als ik eraan denk hoe we elkaar ontmoet hebben, word ik eraan herinnerd dat ik van elk moment moet genieten.’

‘Of dat je van de Ierse vrouw moet genieten.’

‘Precies.’ Jude liet haar handen om Síle’s middel glijden en verstrakte haar greep als een slang.

‘Je beseft toch dat dit gedoemd is om te mislukken?’ zei Síle op ongepast hoopvolle toon.

‘Wat? Je bedoelt omdat we vijfduizend kilometer uit elkaar wonen?’

‘Oh jee, dat klinkt nog erger dan drieduizend mijl.’

‘Ik dacht dat Ierland het metrieke stelsel gebruikte.’

‘In theorie wel. Maar we hebben het nog steeds over mijlen en pinten,’ legde Síle uit. ‘Maar inderdaad, ik bedoel de afstand - en die luttele veertien jaar leeftijdsverschil…’

‘Dát zou geen probleem mogen zijn,’ zei Jude. ‘Veel mensen zeggen dat ik een oud hoofd op jonge schouders heb.’

Síle grijnsde. ‘Het is een verschil van twee generaties, zowel op muzikaal als op demografisch vlak: ik ben van het einde van de babyboom en jij behoort tot Generatie Y.’

‘Ik zou ter verdediging willen aandragen dat ik Scarborough Fair kan spelen. Kunnen we niet net doen alsof ik in de jaren zestig geboren ben?’

‘Spelen? Waarop?’

‘Gitaar,’ zei Jude. ‘Als dat niet jaren zestig is, wat dan wel?’

Síle zuchtte geïrriteerd. ‘Waarom heb je me niet verteld dat je gitaar speelt?’

‘Zo goed kan ik het niet.’

‘Goed genoeg om Scarborough Fair te kunnen spelen. Dit is achterhouden van informatie!’ Ze greep Judes vingertoppen en voelde eraan. ‘Eelt, natuurlijk, ik had het kunnen weten,’ zei ze binnens- monds.

‘Sorry, was het -’

‘Ik houd ervan,’ zei Síle met een grijns. ‘Zeg op, wat weet ik nog meer niet van je?’

‘Nog zo’n kwarteeuw aan informatie.’

Veel later, toen Síle onder de douche stond, liet Jude haar hoofd over het matras hangen. Haar hele lichaam voelde gezwollen en doorweekt aan. Ze was licht in haar hoofd en voelde zich zo stoned als een garnaal. Ze had een beetje hoofdpijn, van de nicotine-ontwenning veronderstelde ze. (Gwen had haar aangeraden om nicotinepleisters te gebruiken, maar Jude deed dit soort dingen liever op eigen kracht.) Ze rolde zich op haar buik en keek onder het bed. Stofvlokken, een potlood, en een paar fijne suède laarzen met hakken. Er zaten witte zoutranden op.

Beneden depte ze het ergste eraf met een vloeistof om zout te verwijderen. Ze was halverwege de trap, met de laarzen in haar hand, toen Síle gewikkeld in een handdoek in het trapgat verscheen.

‘Kom hier, schoonheid,’ zei Síle terwijl ze de trap afliep.

Jude schudde haar hoofd en stapte achteruit. ‘Het brengt ongeluk als je elkaar kruist op de trap.’

‘Niet weer een!’

‘Je kunt het bijgeloof noemen, of gezond verstand.’

‘En ik die dacht dat je gewoon je ogen niet van me af kon houden.’

‘Ook dat,’ zei Jude. Ze zocht en kuste Síle’s donkere tepels een voor een.

Síle trok een bruine suède rok aan, een zijden sweater en een mohairen bolero - een woord dat Jude nog nooit had gehoord en waarvan ze zich niet kon voorstellen dat ze het ooit in een gesprek zou laten vallen. De koffer leek wel een grot van Aladdin. Síle haalde er onder meer een grote hoeveelheid gouden sieraden uit; bij ieder ander zou het een overdaad geweest zijn. Ze voelde Judes blik op zich rusten en zei: ‘Nomaden dragen hun rijkdom altijd op hun lichaam. Heb jij eigenlijk juwelen? Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo weinig dingen aan heeft: overhemd, jeans, onderbroek…’

Jude keek omlaag naar zichzelf. ‘Riem, sokken… Meer heb ik niet nodig.’

‘Jij zou zeker verliezen bij een spelletje strippoker.’ Síle bestudeerde het padvindersmes dat aan een lus van de riem hing. ‘Wist je dat de gemiddelde koper van zo’n ding het binnen drie dagen verliest?’

Ze lachte. ‘Ik heb het mijne op mijn achtste verjaardag van mijn oom Frank gekregen.’

De volgende kus duurde zo lang dat Jude dacht dat ze zou omvallen van de honger.

‘Geef me te eten!’ gromde Síle in haar oor, als een beer.

 

Ze namen de Hungryman’s Breakfast in de Garage en Jude stelde Síle voor aan Lynda de serveerster, Johan de tandarts en Marcy de plaatselijke reisagente en dtp’ster - ‘Ze heeft zich laten omscholen toen haar bakkerij failliet ging,’ mompelde Jude in Síle’s oor. Lucian en Hugo van pension Het Oude Station hadden hun fret Daphne aan de lijn bij zich en wilden weten of Síle het naar haar zin had op het landgoed van Hare Majesteit.

‘Wat fijn dat je niet de enige gay in town bent,’ fluisterde ze over de tafel heen tegen Jude. ‘Al dat handen schudden en het informeren naar je gezondheid en algemeen welbevinden is zó Old World! Je doet er vast een halve dag over om gewoon de straat uit te lopen. In Dublin knikken we gewoon en mompelen “hoegaatet”. Oh kijk, een vrome paapse,’ merkte ze op toen een zwanger meisje het café binnenkwam met een Our Lady Peace-T-shirt over een uitpuilende sweater.

‘Dat is eigenlijk een bandje,’ zei Jude geamuseerd. En iets harder: ‘Hé, Tasmin. Síle, dit is de nicht van mijn vriendin Gwen…’ Toen het meisje weer weg was met haar koffie en donuts, voegde Jude eraan toe: ‘Werkloos, boulimisch, en uitgerekend in juli. Haar ouders gaan door het lint.’

Aan het tafeltje naast hen waren boeren aan het overleggen of laat voederen kon voorkomen dat er ’s nachts gelammerd werd. Síle luisterde met open mond.

Jude betaalde aan de bar. ‘Okidoki, ik zie je,’ zei de kleine gerimpelde mevrouw Leung.

‘Dat is een leuke uitdrukking,’ merkte Síle op toen ze weer buiten stonden. ‘Het klinkt alsof iedereen nog eens bij elkaar zal komen voor de dag om is. Komt ze uit China?’

‘Hong Kong.’

‘Ik weet nog hoe het voelde om de enige kleurlingen in de stad te zijn,’ zei Síle en rilde even. ‘Je kon in het openbaar niet eens in je neus peuteren want dan zouden de buren meteen denken dat “jouw soort mensen allemaal uit hun neus vreten”.’

Ze liep op een sexy manier, dacht Jude, zelfs op de oude sneeuwlaarzen van Rachel Turner die op een of andere manier aan de grote schoonmaak waren ontsnapt. Síle O’Shaughnessy is hier in Main Street, zei ze tegen zichzelf, hier en nu. Ze kon het nauwelijks geloven.

De randen van de sneeuwhopen lieten het zonlicht door en de afvoerputjes en dakgoten drupten ritmisch. ‘Dit was de spreekkamer van de Petersons voor ze met pensioen gingen,’ zei Jude en stopte bij een kalkstenen huis van twee verdiepingen. ‘Toen de meubelzaak van pap failliet ging, namen ze mam aan als receptioniste, ook al had ze geen ervaring. Na schooltijd zat ik vaak in de wachtkamer te lezen.’

‘Ik kan me je zo voorstellen, wiebelend met je kleine beentjes,’ zei Síle. ‘In een tuinbroek?’

‘Altijd.’

Allereerst nam ze Síle mee naar het kantoor van het Museum. ‘Archivarissen hanteren een principe dat respect des fonds heet, het herkomstbeginsel,’ zei ze vanaf de bovenste trede van een wiebelig bibliotheektrapje. ‘Het betekent dat je respect moet hebben voor de herkomst van een object - waar iets vandaan komt.’

Síle fronste haar wenkbrauwen. ‘Zoals?’

‘Dit bijvoorbeeld.’ Jude klom van het trapje af met een kartonnen doos in haar handen en maakte het touwtje los. ‘Het dagboek van juffrouw Anabella Gurd. Dit is een van mijn favoriete stukken uit de collectie.’

‘Wow,’ mompelde Síle terwijl ze zich over de broze pagina’s boog.

‘Zie je dit knipsel over de crinoline-rage?’ Het was onzorgvuldig ingeplakt en het papier was gerimpeld. ‘Respect voor de herkomst betekent dat je dit knipsel er niet uit scheurt om het in een mapje over mode te stoppen. Je laat het hier zitten omdat het je iets vertelt over het feit dat juffrouw Gurd uit Ierland, Ontario zich op 13 december 1857 zorgen maakte over haar onderkleding.’

‘Context is alles,’ zei Síle.

‘Precies!’

Bij het schoolgebouwtje worstelde Jude met het hangslot. ‘De eerste keer dat ik het vanbinnen zag, was toen ik er in de zevende klas samen met een paar jongens had ingebroken. Het was helemaal vervallen en het rook naar verrotting.’

‘Nu is het in elk geval prachtig,’ zei Síle. Ze stapte naar binnen en keek omhoog naar de gepolijste dakbalken en naar de uitvergrote foto’s die aan de witgekalkte muren hingen. Haar vingers liet ze langs de rand van een lessenaar glijden. ‘Op de plaats waar je nu staat lag een half miljoen hectare onbegaanbare wildernis. De eerste bewoners van deze streek waren waarschijnlijk de Fluted Point People (9500-8200 BP),’ las ze hardop voor van een wandpaneel. ‘BP?’

‘De politiek correcte versie van “voor Christus”.’

Ze bestudeerde het landbouwmateriaal en het keukengerei. Aan de dakspanten hingen kleren aan onzichtbare draden. ‘Ik was al bang dat er van die gruwelijke etalagepoppen zouden staan.’

‘Bah! De pest van kleine musea. Nee, ik geef de voorkeur aan échte dingen. Zoals dit - raad eens wat dit is.’ Jude hield een ijzeren tang omhoog.

‘Een marteltuig?’

Ze grijnsde. ‘Katholiek! Nee, het is een nijptang om stukken van een suikerkegel te breken. Maar hé, ik kan je geen volledige rondleiding geven want dan verspillen we je laatste dag.’ Al vanaf het moment dat ze het huis verlaten hadden, hoorde ze de uren wegtikken.

Ze reden naar een natuurgebied in de buurt van Stratford. Toen ze Ierland uit reden, kruisten ze een vuile rode pick-uptruck en Síle vroeg: ‘Wat doe je?’

‘Wat?’

‘Je knikte naar ze en tilde twee vingers op van je stuur.’

Jude had het niet eens gemerkt. ‘Oh, dat is de plaatselijke begroeting.’

‘En wat als ze niet hier vandaan komen of als je de auto niet herkent?’

‘Dan kijken we alleen maar, met een moorddadige blik,’ zei Jude met een uitgestreken gezicht.

Ze keek naar het landschap met de ogen van een buitenstaander: wat zou Síle zien? Ze reden langs boomgaarden met lage verwrongen appelbomen die gespannen stonden te wachten op de bloesem, langs grote huizen met statige veranda’s in de beschutting van rijen ceders die minachtend neerkeken op de aarde. Een instortende schuur, overdekt met een zilvergrijze massa; en een schuur met een dak waarop stond: CROWLEY BOERDERIJ VIERT 150-JARIG BESTAAN. Op een andere stond, nogal ongewoon: VAN HOPPER & DOCHTER.

‘Het is hier zo plat,’ stelde Síle vast. ‘Geen wonder dat ze fantasieloze namen hebben gekozen als 13 Mile Road of -’ ze reikhalsde om het volgende straatbordje te kunnen lezen - ‘Line 28!

‘De weg waarop we nu rijden werd aangelegd door een van mijn helden: kolonel Van Egmond. Hij moest zich een weg banen door de wildernis, helemaal tot aan Lake Huron,’ zei Jude. ‘Hij spoorde de bewoners aan om herbergen te beginnen zodat de reizigers onderweg overal hun beef tallow en crust coffee konden nuttigen, en hij rapporteerde alle klachten van de kolonisten aan zijn bazen.’

‘Die werd waarschijnlijk niet bevorderd.’

‘Inderdaad niet. Hij nam deel aan de opstand van 1837 en stierf in de gevangenis.’ Ze liet haar hand in de waterval van Síle’s haar glijden en hield hem daar.

Ze passeerden een silo met een kap in rood-witgestreept zuurstokdessin. Síle las Judes gedachten en mompelde: ‘Ziedaar het reuzencondoom.’ Ze bleef zich maar verbazen over de Ierse namen op de kaart: Dungannon, Birr, Mount Carmel, Clandeboye, Listowel, Donegal, Newry, Ballymote…

‘Immigranten met heimwee…’ legde Jude uit. ‘Je hebt ook nog Zurich, Hanover, Heidelberg…’

Maar het meest onderhoudend vond Síle de borden langs de kant van de weg. In haar land was het blijkbaar niet de gewoonte om de gevels van winkels en kerken te verfraaien met spreuken in grote ongelijkmatige belettering.

‘Waarom niet? Is het verboden?’ vroeg Jude.

‘Ik denk dat de Ieren te cynisch zijn, dat het gewoon niet bij ze opkomt. We plaatsen reclameborden om dingen te verkopen, maar we gaan geen waardeloze levensadviezen geven. Neem die nou…’ Ze graaide naar haar gizmo terwijl ze langs een bord reden waarop de waarschuwing stond: VAN LOSSE HANDJES KOMEN LOSSE TANDJES.

‘Verzamel je ze?’

Síle knikte terwijl ze ijverig op haar mini-toetsenbordje tikte. ‘Ik ga een hele lijst doormailen aan al mijn vrienden.’

‘Ze zullen denken dat Canada stom is,’ zei Jude een beetje kinderachtig.

‘Nee, nee. Elk land heeft zo z’n eigenaardigheden.’

Síle draaide snel haar hoofd om toen ze een spierwitte kerk passeerden waar een bord voor stond met de tekst GOD HOUDT VAN JE OF JE NU WIL OF NIET. ‘Angstaanjagend!’ Op het volgende bord stond: ZON EREDIENST 11U IEDEREEN WEL KOM. ‘Ze bedoelen waarschijnlijk “Zondag Eredienst”,’ zei ze, snel alles overtypend, ‘tenzij ze allemaal - hoe zeg jij dat - moedernaakt zijn?’

‘Poedelnaakt,’ zei Jude met een grijns.

‘- en halleluja zingen naar de opkomende zon. Zonaanbidding zou erg begrijpelijk zijn in een streek waar het zo lang winter is.’

‘Kijk, daar bij die perzikmarkt, dat is een grappige,’ zei Jude. ‘ZELFS DE NOSTALGIE IS NIET MEER WAT ZE GEWEEST IS.’

‘Perziken? Laten we er een paar gaan kopen,’ zei Síle, terwijl ze omkeek. ‘Kom dan maar terug in augustus.’

‘Oh ja, dat zijn natuurlijk streekproducten.’

‘Jij bent zo’n wereldburger dat je niet weet wanneer je waar bent,’ spotte Jude.

Op het parkeerterrein van het natuurreservaat stapte Síle uit de auto op haar damesachtige manier, met haar voeten bij elkaar. Jude zag dat de sneeuw blauw gespikkeld was: gebroken glas lag verspreid in het hermelijnwit. Ze liep voorop met de slee onder haar arm; ze stapte in de gebarsten voetsporen van wandelaars die hen waren voorgegaan of waadde door verse poedersneeuw en gleed af en toe uit. Het licht was te fel om goed te kunnen zien, maar in de verte hingen slierten mist; het was verwarrend voor de ogen. Ze draaide zich om en Síle keek haar met een stralende grijns aan.

‘Het is moeilijk om elegant te blijven in de sneeuw!’ zei Síle. ‘Je kunt alleen maar rondstampen als een driejarige. Mijn neus blijft ook maar lopen en ik kan je nauwelijks verstaan door al die lagen mutsen en sjaals heen. Maar de lucht voelt geweldig. De sneeuwvlakte! Als kind noemde ik dat zo: als het vliegtuig door de wolken brak en je alleen nog maar wit om je heen zag.’

Jude sloeg een klein weggetje in dat door het bos leidde. De sneeuw kraakte onder hun voeten.

‘Het is zalig om ver weg van alle mensen te zijn, vind je niet?’ vroeg Síle. ‘Normaal heb ik mijn koptelefoon op als ik wandel. Het is vreemd om geen soundtrack te hebben. Het is zo ongelooflijk stil.’

Jude wilde lachen.

‘Is dat een roodborstje? Oh nee, natuurlijk niet. Amerikaanse roodborstjes zijn veel groter. Ik bedoel: Canadese roodborstjes. Ik geloof dat ze een nogal sterke territoriumdrift hebben. Tenminste, de kleine Ierse roodborstjes.’

Jude bleef staan tot Síle haar inhaalde en legde toen zachtjes haar handschoen over haar mond.

‘Wat?’ zei Síle gedempt.

‘Sst, even stil zijn.’

‘Waarom hebben we een tong meegekregen? Om te praten toch?’

‘Om te zoenen bijvoorbeeld.’ Jude voegde de daad bij het woord. Een kraai kraste schor.

Nog geen minuut later zette Síle een stap achteruit, opstandig. ‘Op school won ik elke wedstrijd “Spreken in het openbaar”. Dan kreeg je een woord - bijvoorbeeld “mode” of “appel” - en daar moest je dan vijf minuten over praten zonder in herhaling te vallen.’

‘Dat verklaart veel,’ zei Jude lachend.

Ze was vergeten hoe verkwikkend de kou kon zijn, de kleine tintelingen aan de binnenkant van haar polsen en in haar nekvel. Ze kwamen uit bij een meertje waarvan de witte randen omzoomd waren met oranje rietstengels. Jude staarde naar de sneeuw op het grijsgroene ijs en vroeg zich af of het, na de recente dooi, een dun laagje was of nog steeds een stevig blok tot op de bodem.

Een hand gleed in Judes jaszak. ‘Mis je je sigaretten?’

Jude ademde uit. ‘Nu je het zegt - ik zou mijn hele bankrekening geven voor een sigaret!’

‘Ach, schatje.’ Jude schrok van die uiting van genegenheid maar het klonk heel natuurlijk. ‘Hoeveel is dat?’

‘Nou, eigenlijk maar zo’n vijfenzeventig dollar,’ gaf Jude toe.

Síle lachte. ‘En onze telefoonrekeningen maken het er niet beter op.’

‘Ik heb mijn geld nog nooit zo goed besteed. Trouwens, nu ik gestopt ben met roken bespaar ik een kapitaal.’

‘Was het echt omdat ik op bezoek kwam?’ vroeg Síle koket. ‘Je had ook gewoon twee dagen op de veranda kunnen gaan roken.’

Jude haalde haar schouders op. ‘Ik had me altijd voorgenomen om voor mijn vijfentwintigste te stoppen, dus ik was al aan de late kant. En mam zou er blij mee zijn. Ze noemde het altijd “jouw smerige gewoonte”.’ Het gevoel overrompelde haar en de tranen liepen over haar wangen.

‘Pas op, straks bevriezen je ogen,’ fluisterde Síle. Ze trok een handschoen uit om met haar blote hand Judes tranen weg te vegen. ‘Ik weet zeker dat ze blij zou zijn. Blij ís,’ verbeterde ze zichzelf, ‘als ze naar beneden kijkt en hoopt dat je honderd wordt.’

Jude begroef haar gezicht in de donkere massa haar die uit Síle’s capuchon gleed. ‘Tijd om te sleeën,’ kondigde ze aan.

Weer thuis opende Jude de garage om Síle haar motor te laten zien.

‘Ooh.’ Síle knielde neer om de glimmende uitlaatpijpen te bewonderen. ‘Die heeft vast vijf keer zoveel gekost als je auto.’

‘Ongeveer. Het is een Triumph uit 1979: mijn geboortejaar.’ Jude liet haar hand over het ijskoude lakwerk glijden. ‘Mijn oom Frank heeft hem zelf gecustomized. Hij reed er elke dag op, van mei tot oktober, tot zijn artritis te erg werd en hij naar Florida verhuisde, in de buurt van waar pap woont. Hij liet zijn lieveling bij mij achter. Je bent een paar weken te vroeg voor een ritje,’ voegde ze er spijtig aan toe.

‘Volgende keer,’ zei Síle, en Jude voelde haar hart een sprongetje maken.

Jude warmde een pastinaakgratin op en de geur van ui en salie vulde de keuken. ‘Wil je graag naar het nieuws luisteren?’

Síle schudde lui haar hoofd. ‘Niet dit weekend. Heb je al gemerkt dat ik nog niet eens mijn berichten heb gecheckt?’

‘Dat had ik niet gemerkt, nee. Maar nu je het zegt, ik ben onder de indruk.’

‘Nou, als jij cold turkey kunt afkicken, dan ik ook!’ Ze legde haar mes en vork naast elkaar op haar bord.

‘Ik kan nog steeds niet geloven dat dit allemaal echt is.’

‘Ik wel,’ zei Síle. Gedecideerd legde ze haar handen op Judes heupen en trok haar naar zich toe. ‘Jij bent geen verzinsel. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo in het hier en nu is als jij.’

Terwijl ze in bed lagen werd het ongemerkt donker. Ze lagen uitgeput en beurs tussen de gekreukte lakens. Jude ontdekte een klein groefje in de knokkel van Síle’s wijsvinger. ‘Aha,’ zei ze, ‘nu kan ik je overal herkennen.’

 

Jude voelde zich belachelijk nerveus toen ze hand in hand over de knerpende hoofdstraat naar het kruispunt liepen.

‘Het is net Narnia,’ fluisterde Síle, ‘één straatlantaarn en heel veel sneeuw.’

Er waren een stuk of tien klanten in de Dive. ‘Jeetje,’ schreeuwde Rizla, ‘de tortelduifjes zijn erin geslaagd om even hun bed uit te komen.’

Jude fluisterde in zijn oor: ‘Denk eraan: ik had beloofd dat je haar mocht ontmoeten op voorwaarde dat je je niet als een zak zou gedragen.’

Hij ontsnapte aan haar greep om Síle’s hand in de zijne te nemen. Galant hielp hij haar uit haar jas en hij stond erop dat ze zijn barkruk nam. ‘Neem maar, ik heb al genoeg op mijn dikke reet geze- ten.’

Síle sloeg - ondanks de geleende sneeuwlaarzen - verleidelijk haar benen over elkaar en glimlachte naar hem. Haar fleurige rok en haar Rajasthani-jasje met kralen vielen erg uit de toon tussen de comfortabele vrijetijdskleding van de plaatselijke bewoners. En dan was ze ook nog het enige Zuid-Aziatische gezicht.

‘Dave,’ zei Rizla, ‘mag ik je voorstellen: Síle O’Shaughnessy uit Dublin, Ierland.’

De barman glimlachte behoedzaam. ‘Als jij het zegt, Riz. Wat wil je drinken, dame? Sleeman’s, Upper Canada…’

‘Eigenlijk, Dave,’ zei Síle, leunde over de bar en voegde er met een zwaar accent aan toe, ‘heb ik geen zin in een pint. Geef mij maar een chocolademartini - als dat niet te veel gevraagd is.’

‘Een chocolademartini?’

Rizla trok zijn wenkbrauwen op naar Jude.

‘Je weet wel, met crème de cacao,’ zei Síle.

‘Ik zal eens achter kijken,’ antwoordde Dave vaag.

Terwijl hij weg was zei Jude dat Síle zich wellicht tevreden zou moeten stellen met een pure martini.

Síle sperde haar ogen open. ‘Een beetje meer vertrouwen in de globalisering. Mijn buurtsuper heeft zelfs ahornsiroop uit Ontario.’

En inderdaad, vijf minuten later kwam Dave weer tevoorschijn, zwaaiend met een stoffige fles cacaolikeur. Rizla en Síle onderbraken hun gesprek over hun favoriete afleveringen van de Simpsons om te applaudisseren. Deze vrouw is net een toverstokje, dacht Jude.

Dave leunde op zijn ellebogen om de vreemde gast beter te bestuderen. ‘Je hebt een leuk accent. Ik dacht dat Rizla me in de maling nam want je ziet er helemaal niet uit als een Ierse.’

Jude verstijfde.

Síle keek hem stralend aan en zei: ‘Het grappige is, Dave, er is me ook wel eens gezegd dat ik er helemaal niet uitzie als een lesbo.’

Dave knipperde met zijn ogen, één keer, en nog eens. ‘Nou, het was leuk om kennis te maken,’ zei hij botweg en haalde zijn vaatdoek over de bar voor hij naar achter liep.

Rizla roffelde uitgelaten op de bar. ‘Twee-nul voor de Ieren! Je hebt die lul mooi de mond gesnoerd.’

‘Arme Dave,’ mompelde Síle, ‘en dat nadat hij een perfecte chocolademartini voor me heeft gemaakt…’

‘Ik durf te wedden dat je van je passagiers ook niet alles pikt.’

‘Oh, van hen laat ik oneindig veel over me heen komen,’ verbeterde Síle hem. ‘Daarom zeg ik wat ik denk als ik níét aan het werk ben.’

Jude voelde zich alsof alle snaren in haar lichaam trilden.

‘Ja, deze hele streek was het jachtgebied van de Mohawk,’ hoorde ze Rizla tegen Síle vertellen toen ze weer bij haar positieven was, ‘tot we het land in het begin van de achttiende eeuw aan het vorstenhuis verkochten.’

‘Je bedoelt in de vroege jaren 1800,’ bracht Jude hem in herinnering.

Hij negeerde haar. ‘Maar ik heb eigenlijk geen status.’

‘Sorry, dat begrijp ik niet,’ zei Síle.

‘Mijn moeder verloor haar status als indiaan vanaf het moment dat ze met een Nederlander trouwde. Ze moest het reservaat verlaten,’ legde hij uit. ‘Dus hebben ze ons alle elf opgevoed op een boerderij in de buurt van Brantford.’

‘Elf!’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Nou, het is dat of uitsterven, weet je.’

‘Maar je hebt zelf geen kinderen?’ vroeg Síle.

‘Neej,’ zei hij, ‘wel veel neefjes en nichtjes. Het is net als met sport: ik kijk liever hoe de Leafs elkaar de kop inslaan op tv dan dat ik zelf een wedstrijd meespeel. Fokken de Ieren ook niet als konijnen?’

‘Minder tegenwoordig, nu we de kerk niet meer zo slaafs gehoorzamen,’ zei ze. ‘Ik denk dat het gemiddelde gezin nu nog maar drie komma negen kinderen heeft. En mijn ouders hadden er maar twee.’

‘Hadden ze genoeg van het krikken?’ vroeg Rizla. ‘Of legden ze een gelofte van kuisheid af?’

‘Mijn moeder ging dood toen ik drie was.’ Síle wachtte even en grijnsde toen. ‘Voel je je nu geen onbehouwen lul?’

‘Niet voor het eerst. En het zal ook niet voor het laatst zijn,’ zei hij en stond erop om het volgende rondje te betalen.

Dave was nog steeds zwijgzaam en hield zijn blik afgewend. ‘Hij zal wel de halve nacht wakker liggen en zich afvragen waar hij je moet plaatsen,’ fluisterde Jude in Síle’s oor. ‘Waarschijnlijk gooit hij het in de groep op de volgende Bijbelbijeenkomst.’ ‘Oeps, heb ik je reputatie geschaad?’

‘Daar is het al lang te laat voor,’ zei ze lachend.

Síle keek vorsend om zich heen. ‘Wat is nou de plaatselijke demografie? Vooral boeren? Die achter ons hebben het al een halfuur over hun alfalfa-oogst,’ fluisterde ze.

‘Ja, zuivel en marktgewassen,’ zei Rizla. ‘Die kerels die daar zitten te kaarten, werken voor Dudovick’s Kalkoenfabriek.’

‘Luke Randall -’ Jude wees met een knikje van haar hoofd naar de man die de Globe and Mail zat te lezen - ‘is manager bij een bank in Stratford. Achter ons zit Greg Devall, staflid bij de televisie - die klootzak heeft met zijn SUV mijn Ierse setter Trip doodgereden,’ voegde ze er fluisterend aan toe.

Síle’s ogen vernauwden zich tot spleetjes alsof ze een gangster was die zijn gezicht in haar geheugen prentte.

‘Maar weet je, ze beschouwen je alleen als een local als je afstamt van een familie die hier al minstens honderd jaar woont,’ zei Jude. ‘Pap was van de derde generatie aan de kant van zijn vader, maar zijn moeder kwam uit een kindertehuis in Engeland en werd hier pas op negenjarige leeftijd naartoe gestuurd.’

‘Wat had ze misdaan?’ vroeg Síle.

‘Het werd toen niet gezien als straf, hoewel het daar in sommige gevallen wel op neerkwam,’ legde Jude uit. ‘In theorie betekende het voor de wezen uit het thuisland een nieuwe start als landarbeider.’

‘Je hebt geweldige armspieren voor een femme, Síle,’ merkte Rizla op en kneep in haar blote arm. Jude dacht dat Síle misschien bezwaar zou maken, maar in plaats daarvan spande ze haar spieren aan voor hem. ‘Doe je aan sport?’

‘Nee, ze stapelt dienbladen op tienduizend meter hoogte,’ bracht Jude hem in herinnering.

‘Oh ja. Ik ben Síle, geef me vleugels!’ zei hij met een wellustige falsetstem. ‘Hé, toen ik rond de wereld vloog, heb ik gemerkt dat jullie, trolleypoppen, soms urenlang verdwijnen. Wat doen jullie dan? Achterin zitten roddelen?’

‘Ja hoor, en we laten de belastingvrije wodka rondgaan,’ zei Síle. ‘Zo houden we die permanente gepolijste glimlach vol. Eigenlijk zit het echte geld hem in de seks. Het is vijftig dollar voor rukken en honderd dollar voor neuken op het toilet.’

Rizla knipperde even met zijn ogen en begon toen zo hard te lachen dat de kaartspelers opkeken. Hij likte aan zijn vinger en zette een streepje in de lucht voor Síle.

Ze gingen een potje poolen. ‘Jude heeft alles van mij geleerd,’ verklaarde Rizla.

‘Hoe komt het dan dat ik je negen van de tien keer versla?’ vroeg Jude terwijl ze hen inmaakte.

Síle schoot er voortdurend naast. ‘Alles heeft hier het verkeerde formaat! Ik word er draaierig van,’ klaagde ze lachend. ‘De tafel is te laag, de ballen zijn te groot en gespikkeld in plaats van rood of geel…’

‘Als je nog een week langer bleef, zou je er wel aan wennen,’ zei Rizla tegen haar. ‘Ik kan je een snelcursus geven in hoe je een Canuck wordt.’

‘Ik ben vandaag al twee keer van een slee gevallen.’

‘Dat is een begin, maar je moet ook kunnen schaatsen en met de motorslee rijden, en op dingen kunnen schieten -’

‘Luister maar niet naar hem,’ zei Jude.

‘- en je moet grappen kunnen vertellen over Newfoundlanders. Ken je die van de Newfie die zo lui is dat hij trouwt met een zwangere vrouw?’ ‘Die ken ik,’ protesteerde Síle, ‘maar die gaat over een man uit Kerry.’

‘Ja,’ zei Jude, ‘en de Spanjaarden vertellen waarschijnlijk dezelfde grap over de Portugezen.’

‘Die andere Newfie, die gaat naar het ziekenhuis in St John en zegt: “Ik wil een castratie.”’ Rizla’s wenkbrauwen gingen omhoog. ‘“Weet je dat zeker?” zegt de dokter. “Ja man,” zegt de Newfie, “ik zeg het je: ik wil gecastreerd worden.” Na de operatie wordt hij wakker in een kamer naast een andere patiënt. Hij zegt: “Hé man, wat heb jij laten doen?” De ander zegt dat hij een circumcisie heeft gehad. “Verdomme,” zegt de Newfie, “dá’s het woord waar ik naar zocht!”’

Jude kreunde, maar Síle en Rizla lachten zich te pletter.

Ze ademde in en dacht: Al zesenveertig uur niet gerookt - nu nog maar een heel leven volhouden. Haar geliefde was Síle O’Shaughnessy. Haar hoofd was een geschudde caleidoscoop. Alles was mogelijk.

Maar toen Jude terugkwam van de wc (waar - zoals dat om de paar maanden wel een keer gebeurde - een onbekende haar geschrokken had aangekeken alsof ze wilde zeggen: “Dit zijn de damestoiletten, hoor!”) kreeg ze het gevoel dat de stemming bekoeld was.

‘Nog eentje?’ vroeg Rizla.

‘Ik denk van niet,’ zei Síle en verborg een geeuw.

Buiten op straat gaf hij hen allebei een stevige knuffel en wandelde toen weg in de richting van zijn stacaravan. De hemel was helder en vol sterren. ‘Vond je het leuk?’ vroeg Jude.

Geen antwoord. Síle keek omlaag naar de laarzen van Rachel Turner die de platgetrapte sneeuw deden kraken. ‘Rizla denkt dat je me echt helemaal ziet zitten, als je voor mij al stopt met roken.’

‘Je weet dat ik gek op je ben,’ zei Jude achterdochtig.

‘Hij zei, en ik citeer: “Ze is stiekem best een romanticus, mijn vrouw”.’

Klootzak, dacht Jude. Had hij zich de hele avond voorbereid op deze meesterlijke zet? De stilte werd alleen doorbroken door het gekraak van de sneeuw onder hun voeten.

‘Is dat zijn koosnaampje voor jou? “Mijn vrouw”?’

‘Nou,’ zei Jude met toegeknepen keel. ‘Technisch gesproken is het waar -’

‘Technisch gesproken?’ Síle bleef abrupt staan en gleed bijna uit op het ijs.

Jude stak haar hand uit om haar te ondersteunen maar Síle schudde hem van zich af.

‘We zijn al bijna zeven jaar uit elkaar.’

‘Maar je zegt dus dat jullie tweeën werkelijk getrouwd waren?’

‘Minder dan een jaar.’ Haar stem klonk onvast.

‘Waarom heb je dat niet eerder verteld?’

Jude haalde haar schouders op. ‘Er zijn wel meer details die we nog niet hebben kunnen uitwisselen.’

‘Detáils?’

‘Trouwen op mijn achttiende was een grote vergissing. Ik mocht nog niet eens drinken van de wet. Ik zou het liever vergeten.’

‘Toch had je het me kunnen vertellen. Mijn mond viel zowat open daarbinnen. Ik voelde me een volslagen idioot.’

‘Het spijt me.’

Síle liep weer verder. Ze sloeg haar handschoenen tegen elkaar om haar handen te warmen en Jude dacht dat het gesprek misschien afgelopen was. Dat vond ze prima.

‘Natuurlijk ken ik massa’s Ierse vrouwen die trouwden voor ze beter wisten,’ zei Síle. Haar stem klonk zachter nu, maar geërgerd. ‘Dus je bent gescheiden toen je negentien was, of wat?’

‘Nou ja, toen ben ik weggegaan.’ Jude dwong zichzelf eraan toe te voegen: ‘We zijn er nog niet toe gekomen om de hele papierwinkel in orde te brengen omdat Rizla blut is en ik het niet allemaal in mijn eentje wilde betalen.’

Síle draaide zich om. Haar geelbruine ogen leken op die van een havik in het vale licht van de straatlantaarns. Krent, dacht Jude. Ik had geld moeten lenen bij de bank. ‘Je vroeg nauwelijks iets over hem,’ ging ze in de aanval. ‘Mannen lijken voor jou niet mee te tellen.’

Een gespannen stilte. ‘Dat is inderdaad mijn blinde vlek.’

‘Kom mee naar huis voor we bevriezen,’ zei ze en stak haar arm door die van Síle terwijl ze Main Street afliepen.

Na een korte stilte zei Síle: ‘Met andere woorden - sorry dat ik er zo over blijf doordrammen, maar even voor de duidelijkheid - wettelijk ben je nog steeds met hem getrouwd maar jullie hebben al zes jaar niets meer met elkaar?’

Jude slikte moeizaam. “Iets met elkaar hebben” wat betekende dat? Een sigaret, dát had ze nodig nu. ‘Precies, we zijn geen stel meer.’

Maar natuurlijk hoorde Síle haar aarzeling en ze keek Jude onderzoekend aan. ‘De laatste keer dat je met hem naar bed bent geweest,’ zei ze, alsof ze iets uitlegde aan een kind, ‘was dus meer dan zes jaar geleden?’

Puinhoop, puinhoop. ‘Nou, nee,’ zei Jude, en ademde een lange wolk stoom uit.

Síle had haar arm losgelaten. ‘Wanneer?’

‘Begin maart.’

‘Van welk jaar?’

‘Dit jaar.’

‘Vorige maand?’ Síle stond stil en staarde omhoog naar de aardedonkere lucht. Ze ademde in en uit als een paard. ‘Wat doe ik hier dan verdomme?’

Ze was een van die vrouwen die er prachtig uitzien als ze kwaad zijn, bedacht Jude. Haar haar stak af tegen de lucht als een knetterend halo. Jude wachtte tot de juiste woorden uit haar mond zouden rollen, maar -

‘Wat was precies de bedoeling van deze waanzinnige reis naar dit bevroren gat?’ vroeg Síle. Ze rukte zich los en ging aan de andere kant van de straat lopen. ‘Ik dacht dat je een pot was. Dus je bent nog bi? Zeg je dat?’

‘Dat zijn jouw woorden,’ zei Jude moeizaam.

‘Oké, kies dan een ander woord uit.’ Síle wachtte. ‘In elk geval heb je me laten geloven dat je single was.’

‘Omdat ik dat ook ben. Wás, tot nu, bedoel ik,’ verbeterde ze zichzelf wanhopig. ‘Je begrijpt het niet.’

‘Wat begrijp ik niet? De erotische aantrekkingskracht van een nog-niet-helemaal-ex-man met smeerolie onder zijn vingernagels? Wat zijn jullie voor mensen?’

Jude greep haar bij haar mouw. ‘Zwijg nou eens even.’

‘Oh, nu wil jij dus praten.’ Síle schreeuwde bijna. ‘Doe maar. Doe me een lol. Vertel me nog een paar kleine “details”. Straks ga je me ook nog vertellen dat er een kind is! Oh, ik kan niet geloven dat ik voor jou ben weggegaan bij Kathleen!’

Die was laag-bij-de-gronds. ‘Het was je eigen beslissing.’

‘Beslissing?’ herhaalde Síle kwaadaardig. ‘Het was verdomme een sprong in het duister!’

Jude ademde diep in. ‘Waarom doe je dit, Síle?’

‘Wat? Wat doe ik?’

‘Van een mug een olifant maken,’ zei Jude. ‘Er is geen kind. Er is geen geheime samenzwering. Ja, ik ben een paar keer in bed beland met mijn ex. Nou? Heb jij dat nooit gedaan?’

‘Zo wanhopig ben ik nooit geweest,’ zei Síle minachtend.

‘We waren niet wanhopig,’ zei Jude. ‘Het gebeurde gewoon een paar keer per jaar. Het ging om… gezelschap. Om troost.’ Ze had het idee dat al haar woorden het alleen maar erger maakten. Haar prille geluk leek te wankelen als een ijspegel in de dooi. Ze zette een stap in Síle’s richting. ‘De laatste keer dat het gebeurde was begin maart, en toen heb ik tegen Riz gezegd dat het voorbij was, over en uit, omdat het fout voelde, omdat ik alleen maar aan jou kon denken.’

Síle blies in haar handschoenen. ‘Jij bent degene die het niet begrijpt,’ zei ze ernstig. ‘Dit gaat niet over seks. Het kan me niet schelen met wie je vorige maand naar bed bent geweest, hoewel het me vanaf nu wel degelijk kan schelen. Waar ik niet tegen kan is als ik voor de gek gehouden word.’

‘Ik -’

‘“Geen statements maken en geen leugens vertellen”, was dat niet je motto? Nou, het achterhouden van de waarheid is ook liegen! Je had me moeten vertellen waar ik aan begon, dat weet je net zo goed als ik. Ik ben een vreemdeling hier in dit rare wereldje van jou.’ Ze ademde haperend. ‘Ik heb mijn hele leven op zijn kop gezet omdat jij zei dat je van me hield.’

‘Ik hóú ook van je,’ kreunde Jude.

‘Ik wil niet alleen maar met je neuken, ik wil weten wie je bént.’

‘Ik was altijd al van plan je het hele verhaal over mij en Riz te vertellen,’ zei Jude zwakjes. ‘Er zijn dingen die gewoon moeilijk uit te leggen zijn via mail of telefoon. Soms is het beter om het juiste moment af te wachten.’

‘Wat? Een moment zoals dit?’ vroeg Síle en gebaarde met haar arm naar de verlaten straat en de donkere gespikkelde hemel.