Reisziekte

 

REIS: het gaan van de ene plaats naar de andere

Engels: TRAVEL, op reis gaan

(van het Franse woord TRAVAIL: arbeid, karwei, prestatie)

 

 

Jude hing op tienduizend meter boven de grond met haar ogen stijf dichtgeknepen. Ze probeerde de indringende kotsgeur te negeren die uit het papieren zakje kwam dat de man links van haar zojuist in het opbergvak in de stoel voor hem had gepropt. Wellicht was hij te beschaamd geweest om aan het cabinepersoneel te vragen het mee te nemen; misschien had hij iets te vroeg Nieuwjaar gevierd en had hij een kater.

Nadat ze met veel lawaai en veel te langzaam waren opgestegen, -het is oké, het is oké, had Jude tegen zichzelf gezegd, zich schrap zettend tegen de zwaartekracht - had ze gedacht dat het ergste wel achter de rug zou zijn. Maar naarmate de uren voorbijgleden werd het gevoel opgesloten te zitten alleen maar erger. Alle bagagevakken zaten volgestouwd, elke centimeter van de vloer was bedekt met spullen, en drie rijen voor haar had een vrouw de volledige inhoud van haar handtas in het middenpad verloren. Het was ongelooflijk welke hoeveelheden troep mensen meesleepten naar het andere eind van de wereld. Jude begon te bidden dat de nacht voorbij zou zijn en zij veilig op Heathrow, waar het nu - volgens het scherm boven haar hoofd - 1 januari was en 4u29. Thuis was het nog vorig jaar; dat was best grappig, of zou grappig geweest zijn als ze op dit moment ook maar ergens de humor van had kunnen inzien. Golden tijdzones alleen op de grond of ook in de lucht? Hoe laat was het hier, in deze zwarte leegte waarin het vliegtuig stil leek te hangen?

In mei had Jude een dag en een nacht op een baby gepast, en die ervaring had haar geleerd dat tijd een uitvinding van de mens was. Natuurlijk had de planeet een ritme - licht en donker, winter en zomer - maar de mensen, met al hun ordeningen, hadden de aardetijd al lang achter zich gelaten. Lia, twee maanden oud, sliep en werd wakker zoals haar kleine lichaampje haar ingaf, en terwijl Jude om vier uur ’s morgens boven het heerlijk geurende hoofdje stond te geeuwen, was ze tot de conclusie gekomen dat dag en nacht, uren en weken allemaal verzinsels waren. (Hadden ze tijdens de Franse revolutie niet geprobeerd om een tiendaagse week in te voeren? herinnerde ze zich nu. Dat kon niet veel succes gehad hebben.) En wat een drukte maakten mensen niet met Oud en Nieuw - ‘Nee, ga nu niet roken! Nog drie minuten en het is zover. Straks mis je het!’ Alsof er echt “iets” was dat je zou kunnen mislopen.

Jude kromde haar rug om zich uit te rekken. In films leken vliegtuigen altijd zo ruim, maar in werkelijkheid hadden ze meer weg van een vrachtwagen vol varkens op weg naar het slachthuis. Ze was maar één meter zevenenzestig, toch kon ze haar benen nauwelijks kwijt; hoe deden grote mannen dat? Rechts van haar, aan de andere kant van het gangpad, zat een non. Haar lichaam puilde uit over de armsteunen en ze was verdiept in een boek met de titel De gifhouten bijbel. Links van haar zat de kotser, zijn hoofd achterover, zijn bleke oogleden gesloten. Zijn aktetas duwde tegen haar enkel. Een lagere manager bij een multinational, die al lang met pensioen had moeten zijn? Arme kerel. Toch wenste Jude dat hij om het even waar zou zijn, maar niet hier, stinkend en onderuitgezakt in de stoel naast haar.

Ellendig, uitgeput en stijf als een plank: wat een manier om het nieuwe jaar in te luiden. Jude probeerde zich te herinneren wanneer ze voor het laatst zo lang niet had gerookt, behalve in haar slaap. Op haar vijftiende verjaardag had ze haar eerste sigaret gebietst van een meisje met vlechten van wie de naam haar nu niet te binnen wilde schieten. Ze voelde het dunne pakje in haar borstzak zitten, verleidelijk tegen de huid onder haar sleutelbeen. Judes handpalmen waren vochtig. Ze probeerde haar benen over elkaar te slaan, maar er was niet genoeg plaats dus kruiste ze in plaats daarvan haar enkels.

“Niet zichzelf” - wat kon Louise daarmee bedoeld hebben? Rachel Turner was altijd zichzelf, ziek of gezond; ze maakte zich nooit ergens druk over en was over het algemeen gemakkelijk om mee samen te leven. (Judes vriendin Anneka vond het maar vreemd om een huis te delen met je moeder; ze beweerde dat ze veel beter met de hare in Stockholm kon opschieten sinds hun communicatie alleen nog maar via de webcam verliep.) Jude begon een lijst te maken van alle ziektes die Rachel mogelijkerwijs had kunnen krijgen tijdens de zes dagen sinds ze uit Ontario was vertrokken; de ziektes waarbij ze niet zou kunnen rondlopen en thee zetten schrapte ze. Toen beval ze zichzelf daarmee op te houden. Ze kon er niet tegen als mensen zichzelf gek maakten.

Jude rukte het boordmagazine uit het plastic hoesje: Irish Eyes heette het. (Thuis was ze The Scarlet Letter aan het lezen en ze was halverwege, maar in haar verwarring had ze het boek naast haar bed laten liggen, bedacht ze, rijkelijk laat.) Het hoofdartikel ging over “rebranding: het omschakelen naar een luchtvaartmaatschappij met lage kosten en lage prijzen om de uitdagingen van het huidige competitieve klimaat aan te kunnen”. Ze las vluchtig de artikelen over lichaamstaal, de Cajun-keuken en Overlevingsstrategieën voor globetrotters. Even werd ze afgeleid door de advertenties; ze vroeg zich af wat voor mensen een cd zouden kopen met het geluid van de branding, of een “opblaasbare zuurstofbel” om te ontsnappen uit een brandend hotel.

De vermoeidheid vertroebelde Judes blik. Ze sloot haar ogen en haalde een paar keer langzaam en diep adem. Ze stelde zich voor dat ze in het oude bedehuis in Coldstream was, waar ze iedere zondag heen reed. “Wacht. Richt je naar binnen. De weg zal zich openen.” Of, zoals zij het vertaalde toen ze elf en ongedurig was: “Zwijg en luister!” Maar luisteren naar wie of wat precies? Quakers waren beter in vragen stellen dan in antwoorden geven. Shit, ze was vergeten de Petersons te bellen. Wie zou hen nu naar de Stille Samenkomst brengen zondag?

Het raampje vormde een klein ovaal van duisternis. Er was werkelijk niks om je zorgen over te maken, hield Jude zichzelf voor, dit was gewoon een grote stalen autobus in de lucht. Gewoon een reusachtige, brommende en grommende Greyhound-bus met niets dan lucht onder zijn wielen. Eindeloze donkere luchten aan de buitenkant en nauwelijks iets binnenin. Jude slaakte een diepe zucht. ‘De schooiers achterin krijgen maar een vijfde van de zuurstof die de piloten krijgen. Dat heb ik op MTV gezien,’ had Rizla haar verteld terwijl ze op de snelweg reden. ‘Dat is de oorzaak van migraine en trombose en wiegendood en dat soort shit.’

Judes huid tintelde en haar hoofd bonkte. In plaats van gevulde kipfilet had ze whisky genomen, maar het had niet geholpen. Ze zou een vinger gegeven hebben voor een sigaret. Met een stijve nek keek ze om zich heen in de schemerige ruimte. De meeste andere passagiers sliepen, rechtop in hun stoel als poppen, de dunne groene dekens opgetrokken tot aan hun kin. Hoe deden ze het? Jude liet haar stoel naar achteren zakken, maar zodra ze voelde dat hij contact maakte met een knie liet ze de knop los en zat ze met een ruk weer rechtop. Nu voelde het alsof ze voorover geduwd werd. Het deed haar denken aan het verhaal van Edgar Allan Poe dat ze op een slapeloze nacht aan Rizla had voorgelezen, over het bed dat wachtte tot je sliep om zich dan als een mond om je heen te sluiten.

Het zakje met kots begon nu echt te stinken. Haar buurman zat te slapen met zijn mond open, hulpeloos als een baby. Jude overwoog om het zakje uit het opbergvakje te halen en zich er zelf van te ontdoen, maar ze was bang dat het ondertussen misschien doorweekt was; zij ging niet zo ongedwongen met de lichaamsfuncties om als haar vriendin Gwen. (Die hield ervan om mensen die ze net kende te doen huiveren met haar verhaal over hoe ze in Huize Avondrood met haar hand de stront had moeten verwijderen uit een 95-jarige bewoner met verstopping.)

Een stewardess huppelde voorbij als een gazelle. Het was een Zuid-Aziatische vrouw in een schokkend fleurig groen pakje. Jude slaagde er niet in haar aandacht te trekken. De man voor haar liet zijn stoel achterover zakken; het plastic tafeltje schoot los en klapte op haar knie. Ze beet op de zachte binnenkant van haar lip.

Het vliegtuig zakte lichtjes - Jude wist zeker dat een van de motoren was uitgevallen en dat ze op het punt stonden om naar beneden te duiken en tollend neer te storten in de ijzige Atlantische Oceaan. Er kwam iets op haar schouder terecht. Ze keek opzij, recht in het dunner wordende witte haar. Het hoofd van haar buurman lag op haar schouder, zwaar als een bowlingbal. Ze kon niet bedenken hoe ze zich ervan kon ontdoen, behalve door het bruusk van zich af te schudden. Aan de andere kant van het middenpad stond de non op, rekte zich uit en schonk Jude een minzaam glimlachje. Jude voelde zich op een absurde manier beschaamd. De non liep weg, alsof je ergens heen kon.

Vijf minuten later besloot Jude dat het genoeg geweest was; zijn tijd was om. Zelfs Canadese beleefdheid kende grenzen. Ze wiebelde met haar schouder. Ze probeerde over te hellen naar het gangpad, maar de man gleed gewoon mee in dezelfde richting; zijn hoofd rolde in de kromming van haar arm als bij een geliefde. Daarop greep ze hem met haar vrije hand bij de mouw van zijn grijze pak en schudde eraan. Zijn hand bewoog slapjes mee.

‘Pardon?’ Er kwam nauwelijks geluid uit haar mond; ze had al uren niet gesproken. Ze schraapte haar keel. Hij gaf geen kik. ‘Meneer? Word wakker alsjeblieft.’

En toen wist ze dat er iets mis was, want haar hart ging als een razende tekeer. Hij moest ziek zijn. Geen enkele volwassene, zelfs geen uitgeputte “globetrotter”, kon in deze houding slapen, terwijl zijn hoofd in de schoot van een vreemde gleed.

Ze proefde gal in haar mond. Ze zocht op de armsteun naar dat kleine knopje dat je kon indrukken als je hulp nodig had. Boven haar hoofd ging een lampje aan, het licht priemde in haar ogen. De non kwam terug maar zette haar koptelefoon op voor Jude iets tegen haar kon zeggen; vrolijke vioolklanken stroomden uit haar oren. Ten slotte kwam een stewardess haastig door het gangpad gelopen met een mandje in haar handen. Het was de Zuid-Aziatische vrouw die Jude eerder had opgemerkt. ‘Pardon?’ zei Jude terwijl ze haar vrije hand uitstak; ze raakte de heup van de vrouw aan.

Die draaide zich met een glimlach naar haar toe. ‘Alsjeblieft,’ zei ze en liet een heet wit ding uit een tang in Judes hand vallen. Jude slaakte een kreet en schudde het van zich af.

De vrouw staarde haar aan. ‘Sorry. Wilde u geen heet doekje?’ Boos? Nee, eerder geamuseerd. Haar ogen waren vreemd geelbruin; haar accent leek Brits.

‘Nee, het spijt me, ik wilde alleen -’ Jude keek met hulpeloze weerzin naar de man die tegen haar aan gezakt was. ‘Ik denk dat deze meneer zich mogelijk niet zo goed voelt,’ zei ze op belachelijk formele toon.

De gelaatsuitdrukking van de vrouw veranderde. Ze liet de mand met handdoekjes op haar heup rusten en boog voorover. Haar kronkelende zwarte vlecht was zo lang dat ze erop zou kunnen zitten. Judes gezicht was vlakbij de groene revers waarop een blinkend plaatje gespeld zat: “Síle O’Shaughnessy, Purser”. Dat zag er niet uit als een Zuid-Aziatische naam. Was een purser niet een soort van chef op een cruiseschip? Duur parfum, gouden halsketting. Haar knie raakte nu die van Jude. ‘Meneer?’ zei ze. ‘Meneer?’

‘Tijdens het eten leek hij nog in orde,’ zei Jude onbeholpen.

De vrouw hield enkele seconden de pols van de man vast, van haar gezicht viel niets af te lezen. Toen ging ze rechtop staan en duwde haar vingers in de kromming van haar rug alsof ze moe was.

‘Juffrouw! Handdoekjes, hier, alsjeblieft!’

‘Ik kom eraan,’ zei ze vriendelijk, en tegen Jude: ‘Blijf rustig zitten, ik ben zo terug.’

Jude staarde haar aan. “Blijf rustig zitten”?

Maar nog geen minuut later was Síle O’Shaugnessy al terug. Ze had een grijzende dame bij zich met een bril die aan een koordje om haar nek hing. Fluisterend overlegden ze. De stewardess boog zich opnieuw over Jude heen, haar groene rok spande om haar dij; ze greep de oude man bij zijn schouders en duwde hem voorzichtig rechtop. Bevrijd van zijn gewicht wurmde Jude zich uit haar stoel. Omdat ze niet in de weg wilde lopen, strompelde ze het vliegtuig door om bij de toiletten te gaan staan.

Toen ze een paar minuten later terugkwam, lag de oude man in de andere richting met een klein wit kussentje tussen zijn hoofd en de kleine patrijspoort. Wat? Geen zuurstofmasker, geen infibrillator - of hoe heette zo’n ding ook alweer? Dus hij was in orde; hij sliep gewoon heel vast.

Jude voelde zich een beetje onnozel dat ze zo’n drukte had gemaakt en ging weer in haar stoel zitten. Achter het profiel van de oude man was een overdadige zonsopkomst te zien; waar was die ineens vandaan gekomen? In Ontario was nooit zo’n lucht te zien: malachiet, frambozenrood en vlammend.

Toen drong het plotseling tot haar door. Ze voelde voorzichtig met één vinger aan de hand van de man. Die was zo koud als een appel. Zo, dat was nog iets dat Jude nooit eerder had meegemaakt: een dode zien. Ze zat er zelfs naast, naast een dode, op tienduizend meter hoogte.

Haar hand trilde. Ze stak hem onder haar andere arm. Het kon toch niet dat er in de stoel naast haar iemand gestorven was en dat zij het niet gemerkt had!

Hoe kón het dat ze het niet gemerkt had? Jude probeerde zich te herinneren welke woorden ze met hem had gewisseld toen ze in Detroit aan boord gingen. Een minimaal “Hallo”, hooguit. Ze had zich op zijn minst aan hem kunnen voorstellen. Ze was te veel in beslag genomen door haar eigen triviale angsten. Was dat het laatste gesprek dat deze man gevoerd had? Of misschien had hij nog met iemand van het cabinepersoneel gesproken. Hij had de kip genomen, herinnerde ze zich ineens; die had er zo flets en waterig uitgezien dat ze de folie er niet eens af had gehaald en alleen een beetje aan het broodje had geknabbeld. “Kip, alsjeblieft.” Zouden dat zijn laatste woorden zijn geweest? Mensen beweerden vaak dat ze het liefst zachtjes in hun slaap zouden vertrekken, maar ze beseften niet waar ze om vroegen. Onvoorbereid te zijn, gewoon zonder een woord van deze wereld in de andere over te gaan… “Je kent de dag noch het uur,” was dat niet wat er in het evangelie stond?

‘Gaat het?’ De purser was teruggekomen en stond naast Jude. Ze speelde met de sluiting van haar gouden horloge en trok haar boogvormige wenkbrauwen op.

‘Er is achteraan nog een plaatsje vrij als u wilt…’

‘Het gaat wel,’ zei Jude met neergeslagen blik, verward over het geheim dat ze deelden: de dood, onderuitgezakt in de stoel naast haar.

‘Het duurt niet lang meer voor we landen.’ Síle O’Shaughnessy boog zich voorover tot haar hoofd naast dat van Jude hing en zei zachtjes: ‘Bij de gate zal iemand klaarstaan om een paar vragen te stellen, als u het niet erg vindt.’

Waarom zou Jude dat erg vinden? Oh, vragen aan háár. Ze knikte sprakeloos.

Ze hoorde de kordate stem van de vrouw door het vliegtuig schallen. ‘Iemand een krant, een koptelefoon, plastic bekertjes?’

Nog geen kwartier later baadde de cabine plotseling in felgeel licht. Tijdens de landing voelde Jude de druk in haar oren steeds groter worden; het was net als onder water. Haar angst had plaatsgemaakt voor verdoving.

Landen, landen, met een luide knal weer op aarde komen. Ze had verwacht dat het vloeiend zou gaan, maar de motoren ronkten en de wielen grepen zich vast aan de landingsbaan, en als ze geen gordel had gedragen, was ze uit haar stoel geslingerd.

De non zette haar koptelefoon af en wreef over haar perkamentachtige oogleden. ‘Ik heb geen oog dichtgedaan,’ zei ze tegen Jude. ‘Jij?’

Jude schudde haar hoofd.

‘Nou ja, dat is de prijs die je betaalt als je de nachtvlucht neemt. Díé heeft een zuiver geweten.’

‘Pardon?’

‘Uw vriend,’ zei de non met een hoofdknikje naar de man die leek te slapen als een pasgeboren baby, zijn gezicht overgoten met licht.