Songs of absence
Put your sweet lips a little closer to the phone.
We’ll pretend that we’re together, all alone.
Jim Reeves
Put Your Sweet Lips a Little Closer to the Phone
Toen Jude in het vliegtuig naar huis haar rugzak opende, vond ze tussen de bladzijden van De kraaien zullen het zeggen een bloem uit Síle’s kleine tuintje. Het was een gigantische roomkleurige roos met een geel hart, die ze tijdens de vlucht telkens weer tevoorschijn haalde om haar neus in de koele zachtheid ervan te drukken. De roos rook naar limoensap, naar iets lichts. Tegen de tijd dat ze in Toronto landden bleef er niet veel meer van over dan een hoopje gekneusde en gekreukte blaadjes.
Aan de telefoon plaagde haar vader haar op licht verdrietige toon met het feit dat ze hem nog maar één keer bezocht had in de vijf jaar dat hij in Florida woonde: toen ze erheen was gereden voor zijn huwelijk. ‘Weet je, er zijn cursussen om over je vliegangst heen te komen.’ Ineens had Jude spijt van haar terughoudendheid. Als Ben Turner niets wist over het leven van zijn dochter, was dat dan niet háár schuld? ‘Eigenlijk,’ zei ze, ‘ben ik daar overheen. Ik ben net terug uit Ierland.’ ‘Wat bedoel je? Je wóónt in Ierland.’
‘Nee, Ierland, het land. Ik heb - ik heb iets met een vrouw, ze heet Síle.’
Ben floot tussen zijn tanden. ‘Ze moet heel wat voor je betekenen als je er zo ver voor wilt gaan.’
‘Eigenlijk wel ja.’ Ze pantserde zich: het zou kunnen dat hij geïrriteerd was dat ze hier niet eerder iets over had verteld, of gekwetst dat ze wel naar Dublin vloog maar niet naar Tampa.
‘Dat is geweldig, honey.’
Hoorde ze opluchting in zijn stem? Dankbaarheid dat zijn vreemde dochter, getrouwd en alweer gescheiden nog voor haar negentiende, eindelijk iemand had gevonden met wie het ernst was? Jude sprak zichzelf toe dat ze niet zulke verdorven dingen mocht denken.
Onderwerp: Toute seule
Je bent nog maar drie dagen weg, Jude, en ik mis je al vreselijk. Bel me alsjeblieft morgenvroeg zodra je wakker bent.
Jael stuurde me net het volgende sms’je: ‘meisje lijkt oké al is ze tijdelijk gestopt met roken en geboren in de jaren 80’ (grr, ik heb haar al twee keer gezegd dat je van ’79 bent!).
Onderwerp: Chez moi
Síle, ik zweer dat ik je handen nog kan voelen als ik mijn ogen sluit.
Over een halfuur moet ik mijn professionele zelf zijn op de Clinton Fair. Daar staan op het menu: kalvershow door de plaatselijke jeugd, schaaprodeo, strobaalrollen, kamelenrace en een feestelijke volksdansavond. Krijg je er al zin in?
Ik was net het volgende krantenknipsel uit de Irish Clarion (van 9 februari 1861) aan het classificeren en voeg het toe als hint…
Dringend!
Canada is op zoek naar duizenden leuke meisjes. Tienduizenden mannen zijn smachtend op zoek naar wat ze niet kunnen vinden: Vrouwen!
Zonde!
Aarzel niet - KOM NU!
Als je zelf niet kunt komen, stuur dan je zusters. De vraag is zo groot dat alles in een rok een kans maakt. Al deze mannen zijn verlegen maar bereidwillig. Altijd prijs!
Haast jullie, meisjes, en mis deze kans niet want sommigen van jullie zullen nooit een andere krijgen.
‘We vinden het gewoon allebei vanzelfsprekend,’ zei Síle tegen Jael. Ze stonden in de rij bij café Mother Redcap te wachten voor een optreden. Het stortregende en voor hen stond een groepje vrouwen uit Liverpool die een vrijgezellenavond vierden en veel te korte rokjes droegen met het opschrift “Kiss me arse”. Een van hen had net overgegeven op het voetpad.
‘Het is absurd,’ schimpte Jael. ‘Hoe vaak hebben jullie elkaar nu gezien: twee keer een weekend? Dus waarom zou je elkaar geen pleziertje meer gunnen?’
Síle stond te rillen in haar rode lamsleren jasje.
‘En zeg nou niet: “Ik heb alleen maar oog voor haar”.’ Jael boog zich over haar sigaret heen om die aan te steken in de vochtige wind.
‘Sorry, maar het is wel zo.’
‘Jij valt op zo weinig mensen!’ zei Jael afkeurend.
‘Maar het is niet alleen dat. Zelfs al zou ik iemand anders leuk vinden -’ ze stopte om de juiste woorden te zoeken. ‘Het gaat er gewoon om, als Jude en ik het engagement niet aangaan -’
‘Engagement! Je klinkt als een pastoor.’
‘Jij bent anders wel degene die getrouwd is!’ protesteerde Síle.
‘Precies. Met mijn neus tegen het raam gedrukt, zwaaiend naar jullie, roepend: “Laat je vrijheid niet afpakken!”’
‘Ik dacht dat je Jude leuk vond.’
‘Ik vind haar om op te eten.’
‘Ik bedoelde niet -’
‘Ik vind haar leuk als persoon én als wip. Maar ik vind dat jullie allebei van jullie vrijheid zouden moeten genieten.’
‘Dat woord betekent niets,’ wierp Síle tegen. ‘Kijk, als Jude gewoon een willekeurige geliefde is uit alle mogelijke geliefden, wat heeft het dan voor zin, gezien de afstand tussen ons en alle ongemakken?’
Jael liet een rookpluim uit haar neus ontsnappen, alsof ze een draak was. ‘Het klinkt alsof je alle nadelen van een relatie hebt en geen van de voordelen.’
‘Tja, het klopt dat langeafstandsrelaties gebaseerd zijn op masturberen,’ fluisterde Síle.
Jael giechelde terwijl de rij een klein eindje opschoof. Het begon harder te regenen; ze gingen dichter bij elkaar staan in de beschutting van het gebouw. Even kon Síle zich niet eens meer herinneren voor welke violist ze ook alweer in de rij stonden. De laatste tijd was ze voortdurend afgeleid van haar eigen leven. ‘Mag ik je iets vragen?’
‘Ik vrees van niet, nee,’ zei Jael. ‘Dat we toevallig al vijftien jaar vrienden zijn, geeft je nog niet het recht om zomaar vragen te stellen.’
Síle grijnsde. ‘Ik vroeg me gewoon af waarom je niet meer op vrouwen valt.’
Een korte stilte. ‘Is dat dan zo?’
‘Niet?’
Jael trapte haar sigaret uit met de punt van haar laars. ‘Ik kwam gewoon Anton tegen, denk ik. Het is wel ironisch dat ik juist begin jaren negentig een hasbian werd, net toen de situatie van de Ierse homo’s eindelijk begon te verbeteren.’ Ze stak een nieuwe sigaret op. ‘Misschien pik ik het later wel weer op, als hij gestorven is aan verstopte slagaders. En dan zal ik, als een echte Vita Sackville-West, een spoor van gebroken harten achterlaten in het bejaardentehuis.’
‘Dus je valt nog steeds op vrouwen?’ vroeg Síle.
‘Ik ben er nooit mee opgehouden,’ zei Jael. ‘De avond voor ons huwelijk heb ik tegen Anton gezegd dat ik monogamie had geprobeerd en dat het niets voor mij was. Hij dacht waarschijnlijk dat ik een grapje maakte. Het was geen grap maar het is wel anders gelopen: ik heb er gewoon geen tijd en geen fut voor. “Niet-monogamie” noemden we het,’ mijmerde ze, ‘alsof het een filosofisch principe was in plaats van simpele hoerigheid! Enfin, om terug te komen op de vrouwen: ik weet zeker dat ze dankbaar zijn dat mijn aandacht hen bespaard is gebleven.’
Síle knikte. ‘Je was een gemene pot,’ riskeerde ze te zeggen. ‘Je bent veel beter als echtgenote en moeder.’
Jael trok met haar mond. ‘Tja, vrouwen brengen het slechtste in me naar boven. Ze zijn zo verdomd overgevoelig. Anton daarentegen is net een rubberen bal: elke keer als ik probeer hem te vermorzelen, kaatst hij gewoon weer terug.’
Síle probeerde uit te slapen na een dienst van vier dagen, maar de postbode maakte haar wakker om een gewatteerde envelop af te geven met een cassettebandje erin. In het secure handschrift van Jude stond op het etiket: “Songs of absence”. Ze werd overspoeld door vreugde en ergernis.
‘Een cassette! Je loopt ongeveer drie generaties achter op het vlak van technologie,’ zei ze aan de telefoon tegen Jude.
‘Maar vind je de mix mooi?’
‘Heel erg. Ondanks de vreselijke geluidskwaliteit. Het lijkt iets uit een tijdscapsule. Ik moest bij mijn buurvrouw Deirdre een gettoblaster gaan lenen om het ding te kunnen afspelen.’
‘Welk liedje vind je het mooist?’
‘Ik kan niet goed kiezen tussen All by Myself en Walking after Midnight.’
‘Ik houd het meest van Ella’s uitvoering van Every Time We Say Goodbye,’ zei Jude.
Síle vroeg zich ineens iets af: ‘Denk je ook dat de beste liedjes altijd over de afwezigheid van de geliefde gaan?’
Jude lachte. ‘Er is in elk geval iets te zeggen voor afstand. Niet geeuwend voor de buis zitten of kibbelen over wie vergeten is melk te kopen.’
Ze belden elkaar op elk moment van de dag of de nacht als ze dachten dat de ander bereikbaar of wakker was. Ze spraken elkaar vanaf luchthavens, vanuit bed, vanuit het bad. (Síle nam nu af een toe een bad, omdat het haar aan Jude deed denken, en omdat ze zoveel meer tijd leek te hebben.) ‘Dit kost je handenvol geld, ik bel je wel terug,’ zei Síle dan, en Jude antwoordde: ‘Het maakt niet uit. Wat heb je aan?’ Jude kwam er maar niet achter welke telefoonmaatschappij de voordeligste tarieven aanbood. Ze had geen behoefte aan een “Familie en vrienden”-pakket, zei ze tegen Síle; ze had een speciale aanbieding nodig voor een “Obsessieve liefde”.
‘Jude, ik moet toegeven dat ik naar de telefoon heb zitten staren in de hoop dat hij zou gaan rinkelen - als een meisje in een film van de jaren vijftig. Maar ja, ik veronderstel dat je weg bent, aan het genieten van het schitterende uitgaansleven in het dorp misschien? Als je voor middernacht jouw tijd terug bent, kun je me nog proberen te bellen, maar misschien ben ik dan al vertrokken naar de Italiaanse les. Dikke kus…’
‘Síle, het spijt me echt! Als ik had geweten dat je zou bellen, was ik eerder naar huis gekomen. Ik was gewoon hiernaast bij de Petersons gaan eten…’
‘Verdomme! Ik dacht dat ik je vandaag wel tijdens het ontbijt zou kunnen strikken. Maar blijkbaar ben je voor dag en dauw al vertrokken naar het museum. Je werkt veel meer uren dan die waar je voor betaald wordt. Ik dien een klacht in…’
‘Oh liefje. Ik was net mijn haar aan het bijknippen. De telefoon ging een minuut later weer, dus rende ik de trap af. Maar jij was het niet. Het was iemand die me een net-echt-diploma boekhouden probeerde aan te smeren. Dus heb ik voor niets al dat haar over het hele huis verspreid. Ik zal de bezem maar halen. En ik moet nog een paar verkiezingsborden in de grond slaan in de voortuin. Dit hele telefoongedoe begint me een beetje de keel uit te hangen.’
‘Een béétje? Ik ben al terug. Ik was alleen maar naar de supermarkt om nieuwe groenten te halen. De andere waren allemaal aan het rotten. Je kunt me tot middernacht terugbellen… Nee, daarna mag ook eigenlijk, ik kan altijd weer gaan slapen…’
Soms planden ze vooraf wanneer ze zouden bellen. Maar dat deed wel af aan de spontaniteit. Op een keer probeerde Síle een hele zaterdag en zondag Jude te bereiken. Ze werd steeds ongeruster en raakte bijna in paniek, tot ze zich eindelijk herinnerde dat Jude dat weekend in Toronto zat, op een congres met de titel Het verleden van Zuid-West-Ontario: de weg voorwaarts.
Ze konden geen goedenacht of goedemorgen zeggen zonder te lachen om de ongerijmdheid ervan, de dissonantie. Het tijdsverschil was slopend: hun bioritmes waren nooit op elkaar afgestemd. Soms lag Síle al in bed en wilde ze slaperig flirten, maar was Jude net aan het koken of stond ze op het punt om te vertrekken naar een vergadering, of om te gaan poolen met Rizla. Soms belde Jude van boven haar bord havermout naar Síle en trof ze haar in een opgewekte bedrijvige stemming op een vliegveld. Op een keer, om vier uur ’s nachts toen ze niet kon slapen, belde ze en kreeg Síle aan de lijn terwijl ze thee stond te maken voor een vijfentachtigjarige buurvrouw die was komen aanwaaien om haar scanner te gebruiken.
Uit het oog, maar niet uit het hart, zei Síle tegen
zichzelf op eenzame momenten. Dit was net als bidden,
veronderstelde ze: in jezelf praten en blijven geloven in het
onzichtbare.