Dat wat beweegt, dat wat verandert

 

Zoals een vogel die rondzwerft ver buiten zijn nest,

zo is een man die rondzwerft ver buiten zijn woonplaats.

 

Spreuken 27:8

 

Deze keer voelde Jude slechts af en toe paniek. Op advies van Síle had ze een dagvlucht genomen zodat ze geen nacht slapen zou overslaan. Voorbij Groenland zag ze ijsbergen: vers losgebroken alsof een of andere god een porseleinen bord op de grond had laten vallen.

Terwijl ze boven Dublin rondvlogen in wat de piloot een “wachtrij” noemde, staarde Jude naar beneden. Naar een grasgroen dat helderder was dan ze zich ooit had kunnen voorstellen, naar de kleine onregelmatige lapjes van lichte en donkere velden, en dan het grijs en zwart en bruin van de stad. Geen wolkenkrabbers, stelde ze tevreden vast. En toen waren ze er en rolde het vliegtuig met jankende motoren zo soepel als een schaatser over de landingsbaan.

Síle wachtte haar op bij de uitgang. Haar haar hing los op haar rug. ‘Ik kan niet geloven dat je hier bent,’ riep ze. ‘“Jude in het Grote Ierland”!’

De avondlucht was een strakgespannen grijze overkapping. Terwijl Síle in haar groene autootje de parking van de luchthaven uitreed liet Jude haar hand over de zilverkleurige leren bekleding glijden. De meeste voertuigen leken gloednieuw en piepklein: in plaats van stationcars en pick-uptrucks reden hier Mini Coopers en die kleine Smarts die eruit zagen alsof iemand er van achteren tegenaan gereden was. Síle loodste hen door het moeizaam vorderende verkeer, langs gigantische kunstwerken in rood metaal en steen. Ergens ging ze de grote weg af om werkzaamheden te omzeilen en Jude zag een rommelig groepje caravans aan de kant van de weg staan. ‘Wie gaat er nu op zo’n plek op vakantie?’

‘Wat? Oh, dat zijn Travellers, die trekken van hier naar daar. Ierse zigeuners.’

‘Geweldig,’ zei Jude.

‘Ja, maar ze worden wel als vuil behandeld.’

Jude stelde opgelucht vast dat Síle een goede chauffeur was. ‘Net een filmset,’ mompelde ze toen ze een straatje met kinderkopjes indraaiden en ze de rij huisjes zag met hun oude golfplaten daken.

Síle duwde op een knopje en alle deuren klikten in het slot. ‘Misschien voor een gevangenisdrama over de jaren veertig! Dit is een van de ergste achterbuurten die er nog zijn. Hier zouden ze je auto in de fik steken terwijl je erin zit.’

‘Ik voel me zo high dat alles er fantastisch uitziet,’ zei Jude. Ze reden langs een enorm nieuw kantoorgebouw, opgetrokken uit graniet en groen glas. ‘Er ligt wel veel afval overal,’ voegde ze eraan toe toen ze de plastic zakjes zag die in de bomen waren blijven hangen en de chipszakken tussen het ijzeren traliewerk.

‘Ik weet het. We zijn een vies volkje.’

Veel voetgangers - én chauffeurs - waren aan het bellen met hun mobiel. En de mensen zagen er allemaal hetzelfde uit - met uitzondering van een zwart gezicht hier en daar, en één vrouw met een hoofddoek die bij een zebra stond te wachten. De meeste gezichten waren bleek, de profielen doorsnee, het haar lichtbruin en soms rood.

Toen Síle een smalle straat inreed met kleine bakstenen rijtjeshuizen waarvan de deuren rood, geel of blauw waren geverfd, begon het te motregenen. Ze parkeerde de auto - bumper tegen bumper - op een plekje dat Jude onooglijk klein leek. Ze stak de sleutel in het slot van een kanariegele deur en gaf er met haar heup een duw tegen. Jude slalomde om de hondenpoep heen en volgde haar naar binnen.

Het was net een poppenhuis. Moderne met glanzend fluweel beklede meubels vulden een kamer waar je in drie stappen doorheen was; het raam was omlijst met feestverlichting. Achter de voordeur stond een grote ingelijste zeefdruk op zijn kant. ‘Amelia Earhart?’ vroeg Jude.

‘Goed geraden! Die heb ik vorig jaar in Berlijn gekocht. Ik had alleen niet bedacht waar ik hem zou kunnen hangen…’

Er was inderdaad op geen enkele muur nog een plekje vrij voor de lijst. Jude zag een oude gietijzeren kachel met reliëftekeningen van exotische vogels en bukte zich om er met haar vingertoppen overheen te gaan. In de hoek leidde een steile trap naar boven. Hij was nauwelijks breder dan een ladder. De piepkleine open keuken was opgetrokken uit een wervelende overdaad aan roestvrijstaal. Op de bar stond een fruitschaal met rimpelige appels. ‘Is dit een kunstwerk?’ vroeg ze met haar hand op een grote spin van roestvrij staal.

Síle wierp haar een vreemde blik toe. ‘Heeft niet iedereen een Alessi citroenpers tegenwoordig?

‘Niet in mijn wereld.’ Jude voelde zich ineens duizelig van vermoeidheid.

‘Petrushka?’ riep Síle. ‘Petrushka?’ Ze stommelde de trap op, langs een glanzend gaasachtig wandkleed. ‘Mijn familie heeft dit opgestuurd uit Mumbai. Eigenlijk is het een bruidssluier; ik heb hun gewaarschuwd dat ik het ding aan de muur zou spijkeren. Petrushka?’ Haar stem tuimelde de trap af. ‘Mijn buurvrouw Deirdre geeft haar te eten als ik weg ben, maar meestal verstopt ze zich mokkend in mijn kleerkast. De kat, bedoel ik, niet Deirdre.’

Jude zag een klein geel briefje op de bar liggen waarop stond: Geld achterlaten voor Neela zaterdag!!! en tapijt vragen. Ze leidde hieruit af dat Síle een schoonmaakster had, en ook - en dat vond ze nog amusanter - dat ze zich soms op ouderwets papier verliet om zichzelf aan dingen te herinneren. Jude liep terug naar de paarse bank en streelde de zachte pluizige stof. Ze bladerde een tijdschrift door met de titel Simplicity, waarin erg uitgebreide instructies stonden over hoe je je spullen moest aankopen, indelen en opbergen.

Ze schrok op van de deurbel die door het huis galmde. Buiten, op nog geen meter van haar, klonken stemmen. Ze ontdekte hoe het slot werkte en trok de voordeur open. Eerst dacht ze dat er niemand was, toen schoven er drie kleine kinderen in beeld. Ze droegen verrassend glimmende trainingsbroeken en twee van hen hadden rollerskates aan hun voeten. Een van de jongens zei iets. Zijn accent was onverstaanbaar.

‘Neem me niet kwalijk?’ zei Jude.

‘We hebben de kat!’ krijste het meisje.

‘Oh, dat is geweldig. Ik ben eigenlijk niet de, euh, eigenaar,’ legde Jude uit.

‘Ben jij een Amerikaan?’ vroeg de grotere jongen met half toegeknepen ogen.

‘Canadese,’ zei Jude afwezig. Ze voelde de jetlag als een mistvlaag over zich heen komen. ‘Canada is een groot land, net ten noorden van -’

Maar het meisje met het harde gezicht onderbrak haar. Ze was tot aan de drempel gerold. ‘Zeg maar tegen de mevrouw dat we haar klotekat hebben!’

Jude staarde haar aan en keek toen de straat in of ze ergens een volwassene zag.

Síle stond plotseling ook in het deurgat en duwde Jude een beetje opzij. ‘Breng haar onmiddellijk terug.’

Een andere voordeur ging knarsend open, vlakbij. Een vrouw met krulspelden in haar grijze haar leunde naar buiten. ‘Ben je terug?’

‘Dat tuig is weer bezig, Deirdre.’

‘Het is een kidnap,’ kraaide de kleinste jongen alsof het woord hem ineens weer te binnen schoot.

Yeah,’ zei zijn broer, ‘en we willen losgeld! Twintig euro!’

‘Een goei pak slaag is wat jullie willen,’ schreeuwde de buurvrouw.

‘We steken vuurwerk in zijn kont,’ zei het kleine meisje.

Síle greep haar bij de voorkant van haar truitje en gromde: ‘Ik steek vuurwerk in jóúw kont als je niet oplet.’

Jude deinsde geschokt achteruit.

Het meisje wrong zich los uit Síle’s greep en spuugde naar haar met een droge mond. Zij en de jongen schoten er vandoor op hun rollerskates, het kleinere kind in hun kielzog.

‘Breng Petrushka onmiddellijk terug,’ brulde Síle, ‘of ik stuur de politie achter jullie aan. Ik weet waar jullie wonen!’

‘Echt?’ vroeg Jude met gedempte stem.

‘Het is bij wijze van spreken.’

‘Denk je echt dat ze haar kwaad zullen doen?’

‘Dat durven ze toch niet,’ zei Deirdre.

‘Tuig,’ bromde Síle.

Om de stilte op te vullen stelde Jude zich voor aan de buurvrouw. Even duizelde het haar toen ze een beeld kreeg van hoe deze Ierse vrouw van middelbare leeftijd haar zag: een slonzige pot die “de mooie Kathleen” had verdreven.

‘Geef ze vijf minuten,’ adviseerde Deirdre, ‘en bel dan de politie.’

Binnen plofte Síle neer op de bank. Jude leunde voorover en gaf haar een kus op haar voorhoofd. Terwijl ze in de vreemde elektrische ketel water kookte voor thee, werd er op de deur geklopt. Síle wisselde een paar woorden op de drempel en kwam uiteindelijk weer naar binnen met een kleine grijze kat in haar armen.

‘Goed gedaan!’

‘Ik heb onderhandeld met die klootzakjes en afgedongen tot tien euro,’ zei Síle terwijl ze Petrushka’s kopje aaide, ‘maar het had minder moeten zijn. Ik kan het niet meer zo goed.’

‘Dat is de ondermijnende invloed van de liefde,’ zei Jude spottend.

‘Inderdaad,’ zei Síle en zette de kat neer op de smalle bar. Ze leunde voorover om Jude een lange kus te geven.

Tijdens de thee ontspande Síle zienderogen en Jude probeerde uit te vinden waar Petrushka graag gekrabd werd. ‘Deirdre lijkt me een leuke buurvrouw.’

‘Ja, ze is een schatje. Ze zet melk in mijn koelkast, laat de loodgieter binnen… En het enige wat ik ervoor in de plaats doe is haar af en toe een lift naar de stad geven. Maar zo gaat dat hier in Stoneybatter: de oude bewoners gaan zelfs elke dag bij elkaar langs.’

‘Een dorp zoals het mijne,’ grapte Jude.

‘Met uitzondering van het kidnappen van kleine dieren.’

‘Nou, bij ons werden vorig jaar een paar honden vergiftigd. Iedereen weet dat Madge Tyrrell het gedaan heeft, maar niemand kan het bewijzen.’

‘Vanavond gaan we bij Jael en Anton eten. Ze stonden erop. Vind je het erg? Ja, je vindt het erg.’

‘Nou, liever duik ik meteen met jou het bed in,’ antwoordde Jude, ‘maar ik ben overal voor in zolang ik maar naar je mag kijken.’

 

Jael en Anton woonden op de zuidelijke oever van de Liffey - de dure kant - in een burgerlijke wijk waar alle huizen verscholen zaten achter hoge schuttingen. De vloer van het huis was bedekt met hoogpolig tapijt en aan de muren hingen intimiderende abstracte olieverfschilderijen.

Het schriele meisje, Yseult, praatte bijna net zo snel als haar moeder. ‘Weet je hoe oud ik ben? Raad eens,’ droeg ze Jude op.

‘Euh, ik weet het niet.’

‘Natuurlijk weet je dat niet, stommerik: daarom zei ik ook dat je moest ráden.’

Jude besloot dat ze Ierse kinderen haatte. ‘Negen?’

Rollende ogen. ‘Ik ben zeven. Weet je hoe je mijn naam moet spellen? Ik durf te wedden van niet.’

Deze keer was Jude ingesteld op een mislukking. ‘Hm. I - S -’

‘Fout!’ zei het meisje. ‘Het is Y-S-E-U-L-T.’

Jael legde een hand met glimmend gelakte nagels op de mond van haar dochter. ‘Zit onze gast niet zo te treiteren. Ze komt net helemaal uit Canada.’

‘Je hebt tegen papa gezegd dat Canadezen saai zijn.’

Jaels gezicht betrok. ‘Dat heb ik niet gezegd. Ik zei dat dat een algemene misvatting was.’

Jude keek haar gastvrouw aan en schoot bijna in de lach.

‘Ik heb dringend behoefte aan een sigaret,’ kondigde Jael aan. ‘Jude?’ zei ze, en hield vragend haar hoofd schuin.

‘Sorry, ik ben gestopt.’

‘Dat heb ik gehoord. Maar de helft van de ex-rokers die ik ken komt er toch af en toe eentje bietsen.’

Jude schudde haar hoofd en de roodharige vrouw wierp haar een flirterige grijns toe.

Toen zijn vrouw buiten was, zei Anton: ‘Eén keer is ze gestopt: toen ze zwanger was. Het was niet uit te houden. Ze bleef maar snauwen: “Nooit meer!”’

Het was tien uur toen ze eindelijk aan tafel gingen: een Marokkaanse tajine met abrikozen. Jude verwachtte dat het kind wel naar bed zou moeten, maar Yseult werd alleen maar exhibitionistischer. Jude wachtte tot er eindelijk een stilte viel in de conversatie. Die ging vooral over de vreselijke toestanden in de gezondheidszorg (een vriend van een vriend van Anton had drie dagen liggen lijden op een brancard); over het non-proliferatieverdrag; of de nieuwe tramlijn veel verschil zou maken voor het verkeer in Dublin; over genetisch gemanipuleerde kippen zonder veren; en over de belachelijk hoge prijzen die ze betaald hadden voor een kopje thee of een broodje ham. Het gesprek ging net over de vraag of kinderen beter werden in wiskunde als ze ook muziekles kregen, toen Jude er eindelijk in slaagde om te zeggen: ‘Dit is heerlijk.’ Ze keken haar allemaal aan. ‘Het eten, bedoel ik. En de wijn,’ zei ze in Antons richting.

‘Wat had je dan verwacht? Spek en kool? Of gewoon een trog met aardappelen?’ zei Jael en lachte smakelijk.

‘Je moet het haar niet kwalijk nemen, ze is het niet gewend om complimenten te krijgen voor haar kookkunst,’ zei Anton en stond op om de borden weg te halen.

‘Tja, koken is een late roeping voor me,’ gaf Jael toe. ‘Vorig jaar in november was meneer dikzak hier weer eens op een of ander snoepreisje naar Praag. Hij had Yseult en mij achtergelaten met alleen maar tikka masala in de diepvries, en ineens dacht ik: Ik ben een intelligente vrouw, ik run mijn eigen PR-bedrijf, waarom trek ik voor een keer in mijn leven niet eens een kookboek uit de kast?’

Jude was net van plan om te vertellen over de eerste keer dat ze een zalmforel op de barbecue had gelegd, maar ze had haar kans gemist; het gesprek ging alweer over digitale televisie, tweetaligheid (Jude probeerde om iets te zeggen over de Franse “taalbadscholen” in Canada, maar liet alweer haar kans voorbij gaan), een bijzonder beestachtige moord/zelfmoord, en de vraag of mannen met veel lichaamsbeharing hun rug moesten epileren. Ze zakte langzaam weg in het koor van stemmen en liet het allemaal over zich heen komen.

Op een bepaald moment waren de gastheer en gastvrouw allebei in de keuken en Jude draaide zich glimlachend naar Síle. Maar de mond van haar geliefde stond strak. ‘Wat is er?’

‘Je hebt al bijna drie kwartier geen woord gezegd,’ fluisterde Síle.

‘Ik krijg er geen speld tussen! Jullie praten de hele tijd door elkaar heen.’

‘De Ieren zijn hoog ontwikkeld,’ zei Síle kortaf, ‘wij kunnen luisteren en praten tegelijk.’

‘Nou, ik niet.’

Síle beet op haar lip. ‘Ik wil gewoon dat ze je leuk vinden.’

‘Ik ben geen zeehond die kunstjes doet,’ mopperde Jude, en toen werd de mango brûlée naar binnen gedragen, onder begeleiding van Yseult die op een papieren trompet blies.

Jael ging na het dessert opnieuw naar buiten om een sigaret te roken en Jude kwam sterk in de verleiding om met haar mee te gaan. Maar op de bank greep Síle haar hand en hun verstrengelde vingers maakten de ruzie weer goed. Om half twaalf ging het kind met tegenzin naar bed. Een halfuur later kwam Anton de trap af en fluisterde: ‘Ze is uitgeteld.’

Jael die uitgestrekt op de andere bank lag, leefde meteen op. ‘Iemand zin in coke?’

‘Jummie,’ zei Síle.

‘Ik wil liever koffie,’ mompelde Jude en dacht: wie wil er nu limonade na zo’n maaltijd? Ze had het pas door toen Anton terugkwam met een oud blikje waarop “rattenvergif” stond.

‘Het is ontzettend moeilijk te krijgen tegenwoordig,’ klaagde Jael. ‘Nog moeilijker dan een betrouwbare babysit. En bijna even duur.’

Anton wachtte tot Jael en Síle hun lijntje hadden gesnoven. ‘Weet je zeker dat je niet meedoet?’ bood hij hoffelijk aan en hield Jude het spiegeltje voor.

Opeens had ze er genoeg van om voorspelbaar te zijn, en stil, en overal nee tegen te zeggen. Ze was een vrouw met een geliefde in het buitenland en een geplunderde bankrekening; ze was ver van huis. Nonchalant nam ze het opgerolde bankbiljet aan. Síle hield haar bedachtzaam in de gaten. Jude snoof, leunde achterover, en voelde niets behalve dat haar neus een beetje verdoofd was. Maar een paar minuten later nam ze geanimeerd deel aan een discussie over verkiezingssystemen, hoewel haar kennis over “evenredige vertegenwoordiging” zich beperkte tot het weinige dat ze erover gelezen had in een folder van de New Democrats die ze ooit vluchtig had doorgenomen. Ze voelde zich niet gedrogeerd, ze voelde zich gezond en op haar best, de ideale gast op een etentje. ‘Om een of andere reden doet dit me denken aan die keer dat ik in een afgelegen gebied aan het trekken was - Algonquin Park. Ineens stond ik oog in oog met een enorme zwarte beer. Ze raden je aan je armen boven je hoofd te houden zodat je groter lijkt, en heel hard te gaan zingen…’ Vol overgave speelde ze de rol van de gekke Canadees die met zichzelf spot. Jael moest zo hard lachen dat ze riep dat ze bijna in haar broek pieste, en Anton gaf op een bepaald moment - om een reden die Jude zich naderhand niet kon herinneren - een demonstratie van de Schotse zwaarddans met de kachelpook en de tang als attributen...

Toen Síle even naar de wc was kondigde Jael aan dat ze snakte naar een sigaret. Jude ging met haar mee om een frisse neus te halen. Ierse huizen hadden blijkbaar geen portiek, had ze ontdekt, dus liepen ze het vochtige grasperk op. Jael wankelde lichtjes van de wijn.

‘Vind je het nog steeds goed ruiken?’ informeerde ze en zwaaide de sigaret heen en weer onder Judes neus.

Jude ademde in. Het rook nog steeds lekker. ‘Verleidster.’

‘Het is de smaak waar ik van hou,’ zei Jael en kuste haar.

Aanvankelijk was Jude te verbaasd om te reageren, toen begon ze te giechelen. Haar gastvrouw was naar een geurige struik gelopen en tikte haar as af op het gazon alsof er niets gebeurd was. Jude overwoog even om het moment voorbij te laten gaan, maar een diep vechtinstinct zette haar aan tot handelen. ‘Wat was dat?’

‘Ik taxeerde je alleen maar,’ zei Jael op redelijke toon. Ze nam nog een paar trekjes, trapte toen haar peuk uit in het gras, en raapte hem op om hem mee naar binnen te nemen.

Om één uur ’s nachts laadde Síle Jude in de kleine groene auto en namen ze zwaaiend afscheid. ‘Dat verliep voortreffelijk, uiteindelijk,’ zei Síle terwijl ze achteruit de oprit afreed.

‘Hm.’ Jude voelde de drang om meteen iets te zeggen over het bizarre incident, maar besloot toen toch het niet te doen. Ze had genoeg verhalen gehoord over Jael om te weten dat ze voor haar huwelijk de seksuele moraal van een bonobo had gehad. Toch was haar indruk dat de vrouw niet écht avances had gemaakt; ze had hoogstens geprobeerd om tweedracht te zaaien. Dit was waarschijnlijk niet het beste moment voor eerlijkheid en volledige onthulling van de feiten.

‘Dankzij de coke,’ zei ze dus maar. ‘Vanaf nu zal ik bij elk feestje in de verleiding komen om een voorraadje mee te nemen.’ Ze stak haar hand uit over de versnellingspook en liet haar vingers over Síle’s zijden wikkelrok glijden. Ze staarde uit het raam naar de voorbijglijdende neonborden van Dublin: B&B, ANGELO’S CHIPS, WEGOMLEGGING, HEILIG HART KLOOSTER, PARKING VOL. ‘Dus Yseult is je petekind?’

‘Als straf voor mijn zonden. Ik hoef maar een halve dag met haar door te brengen en ik ben weer blij dat ik zelf geen kinderen heb. Anton zou er graag nog een tweede bij hebben, maar Jael zegt dat hij de pot op kan.’ Ze draaide zich breed glimlachend naar haar toe. ‘Hé, voor jou is het eigenlijk nog maar acht uur ’s avonds -’

‘Echt?’

‘Toen ik vorig jaar de Dublin-Heathrow-dienst had, vloog ik drie keer per dag op en neer. Ik wist nooit in welk land ik zat. Maar wat ik wou zeggen,’ ze streelde Judes nek, ‘er is vanavond een maandelijks dansfeest. Colleen heet het.’

‘Zoals de meisjesnaam? Oké, waarom niet. Ik ben hier maar drie dagen. Ik moet zoveel mogelijk doen.’

Jude had verwacht dat ze in een blitse tent met veel glas en chroom terecht zouden komen. Maar het was een balzaal op de bovenverdieping van een oud hotel. Het mooie meisje dat bij de deur zat, zag eruit of ze veertien was. ‘Leve de nieuwe generatie!’ schreeuwde Síle in haar oor. ‘Toen ik zo oud was als jij kende ik hier iederéén.’

‘Trouwens,’ vroeg Jude met haar eerste Guinness voor haar neus - het smaakte écht veel beter in Ierland - ‘heeft Jael ooit geprobeerd je te versieren?’

‘Eén keertje maar,’ zei Síle met een grijns waarin een huivering lag. ‘Ze bepotelde me op de achterbank van een taxi, maar ik heb haar van me af gemept. Jael is echt rustiger geworden, maar soms begrijp ik niet hoe ze - de persoon die ze nu eenmaal is - het leven kan leiden dat ze nu leidt.’

Misschien door af en toe een onbekende te bespringen in de voortuin, dacht Jude.

Toen werden ze bestormd door vriendinnen van Síle en werd er hallo gegild en op wangen gekust. Het stelde Jude gerust, de herkenbaarheid van deze kleine wereld: het was ongeveer dezelfde verhouding aan leren jassen en jeans, lippenstift en decolletés, glimlachende en arrogante gezichten, als op een doorsnee vrouwenfeest in een middelgrote stad in Canada. Ook de muziek was grotendeels herkenbaar, maar niet helemaal; gelukkig had ze I Am What I Am, of Sisters Are Doing It For Themselves nog niet gehoord. Voor de eerste keer vandaag voelde Jude zich min of meer thuis.

Het enige probleem was dat ze niets begreep van wat deze vrouwen zeiden. Síle was verwikkeld in een razendsnelle, gebrulde conversatie met twee van hen; ze vroegen haar waarschijnlijk uit over haar redenen om weg te gaan bij de onberispelijke Kathleen.

Síle baande zich nu een weg naar haar toe en kuste haar op de wang. ‘Ik ken de meeste meisjes hier,’ merkte ze op. ‘Waarschijnlijk ben ik met de helft van hen naar bed geweest. Met de helft daarvan heb ik samengewoond. De helft dáárvan heb ik liefgehad. Wat blijft er uiteindelijk over?’

Jude staarde haar aan.

Síle schudde van het lachen. ‘Herken je het niet? Ik citeer uit een van de Beebo Brinker-boeken. Lesbo-pulp uit de jaren vijftig.’

‘Oh,’ mimede ze opgelucht.

‘Mijn andere favoriete Beebo-citaat is: “Negen maanden van verlangen explodeerden als een voetzoeker tussen haar benen.”’

Jude grijnsde. ‘Dat gevoel ken ik. Het klinkt in elk geval beter dan het “… en dien nacht waren zij niet gescheiden” in De bron van eenzaamheid.’

Citaten uitwisselen was geen ideale activiteit bij dit lawaai. Jude greep Síle bij haar heupen en stuurde haar naar de met licht omkranste dansvloer. Síle leek te aarzelen. Pas halverwege het eerste liedje begreep Jude waarom, toen ze wel móést vaststellen dat de vreemde springerige bewegingen van haar geliefde niet een of andere gesofisticeerde dansstijl waren die nog niet tot in de binnenlanden van Canada was doorgedrongen, maar dat ze gewoon geen gevoel voor ritme had.

‘Mag ik nu weer gaan zitten, alsjeblieft?’ schreeuwde Síle in haar oor.

‘Goed idee.’

‘Ik weet het, ik weet het. Ik schaam me dood!’ Toen ze met haar martini terug bij het tafeltje stond, jammerde ze: ‘Ik zie eruit als iemand die kan dansen, hè?’

‘Absoluut!’

‘Ik houd van discotheken, ik houd van muziek. Maar een kwaadaardige petemoei heeft blijkbaar besloten om me geen gevoel voor ritme te geven.’

Jude begon weer te lachen.

‘Terwijl jij, lekker beest, ontzettend sexy danst. Ga maar terug. Kijk, Lisa en Sorcha zwaaien naar me.’

‘Weet je het zeker?’

‘Ga nu maar, ik wil naar je kijken.’

Uren later stond Jude in de toiletten water in haar gezicht te spatten toen een lange blonde vrouw aan de wasbak naast haar tegen haar mompelde: ‘Dus jij bent de Canadese.’

Jude wierp haar een vluchtige blik toe. ‘Ik beken,’ zei ze met een domme grijns. ‘Jij bent vast een vriendin van Síle.’

De vrouw schudde haar hoofd en stiftte met twee korte halen haar lippen. Judes maag trok samen. De blondine knipte haar handtasje dicht en streek haar satijnen rok glad. ‘Jij vindt dit waarschijnlijk héél leuk allemaal,’ zei ze terwijl ze zich in Judes richting draaide.

‘Wat -’

‘Een vurige overzeese affaire. Kan jou het schelen wat voor ravage je aanricht.’ De vrouw praatte nog steeds op afgemeten toon. ‘Heb jij dan helemaal geen scrupules?’

Jude hapte naar adem. ‘Luister, Kathleen -’

‘Hou je mond.’ Het gezicht van de vrouw was nu vlakbij dat van Jude. ‘Jij kent mij niet, jij mag me niet “Kathleen” noemen. Jij bent alleen maar een smerige stoker en ik kots van jou.’

De deur vloog open en twee meisjes kwamen giechelend binnen. Nadat ze elk een hokje waren binnengegaan en de deur op slot hadden gedraaid, probeerde Jude het opnieuw. Zacht zei ze: ‘Ik weet dat je van Síle hield -’

‘Jij weet niets, maar dan ook niets van mij.’ Het bevallige gezicht was helemaal verwrongen. ‘Als je het echt wil weten: zij en ik hadden een leven samen! Wij hadden iets dat jij niet kunt begrijpen. Daar ben je veel te jong en te onnozel voor. Het was duurzaam en het ging prima, tot jij opdook om erop te schijten.’

Jude wist niet wat ze moest doen. De hele ruimte leek zich te vullen met pijn, en Kathleen was alweer verdwenen.

Toen Jude terug bij de tafel kwam was daar niemand meer. Ze keek om zich heen en voelde een irrationele paniek opkomen. Síle zou toch niet zonder haar vertrokken zijn? Samen met Kathleen? Onzin.

Pas nadat ze het aan twee verschillende vriendinnen van Síle had gevraagd, vond ze haar eindelijk terug in de rij bij de garderobe. Síle klonk uitgeput maar ze had niet gehuild. ‘Ik ging net onze jassen halen.’

Jude sloeg haar armen om haar heen. ‘Wat heeft ze tegen je gezegd?’

‘Ik had je hier niet mee naartoe mogen nemen, dit wereldje is veel te klein,’ zei Síle in plaats van te antwoorden. ‘Ze deed altijd zo denigrerend over homofeesten, ik had nooit gedacht -’

‘Ik heb het erg naar mijn zin gehad,’ zei Jude. Dat was tenminste een beetje waar.

In Síle’s bijzondere hemelbed, dat gemaakt was van koperen buizen, vrijden ze de halve nacht, en toen viel Jude in slaap alsof ze een klap van de hamer had gekregen.

’s Morgens nam ze een douche in het smalle betegelde douchehokje. Dat deed goed - tot ze haar haren wilde afspoelen en het water ineens ijskoud werd. ‘Ik had je moeten waarschuwen,’ zei Síle lachend terwijl ze Jude droogwreef met een grote oranje handdoek. ‘Het is hier een centrum van beschaving maar van loodgieterij hebben we geen kaas gegeten.’

‘Het geeft niet,’ zei Jude, ‘ik ben nu in elk geval wakker.’

In het huis van Síle klonk de hele tijd muziek. In elke kamer hingen luidsprekers. Het was goede muziek, alles van salsa tot Bach, maar het hield nooit op. Jude had zin om te vragen of ze een moment stilte kon krijgen, maar vond dat ze zich moest aanpassen.

Síle maakte even snel een vettige hap klaar - zoals zij het noemde - en daarna gingen ze te voet de stad in, via de dokken. Op een bepaald moment kon ze het brouwen van het Guinness-bier ruiken, en meteen daarna een vleugje zeelucht dat stroomopwaarts over de rivier kwam aanwaaien. Op de stenen muren groeiden planten. Jude herkende clematis en volgens Síle was de plant met de rode belletjesbloemen een fuchsia. Ze wees Jude een overdonderende hoeveelheid kathedralen, cryptes en achttiende-eeuwse gebouwen aan. In de opeengepakte massa stootten mensen haar aan, mompelden “sorry” (als ze al iets zeiden). Een oude man met een zenuwtrek schreeuwde obsceniteiten en een vrouw stond op een omgedraaide krat luid het Woord te verkondigen.

Ze staken een drukke straat over richting Trinity College toen Síle op de vluchtheuvel bleef stilstaan en zei: ‘Hier is het: de heilige plek.’

‘Welke heilige plek?’

‘Ik was dertien. Op school was er een meisje, Niamh Ryan -’

‘Zoals het meisje met het gouden haar dat Oisín over de zee lokte?’

Síle lachte. ‘Ongeveer. Maar deze Niamh had vurig rood haar. Ze was niet mijn beste vriendin of zo, maar ik wist zonder te kijken altijd precies waar ze was in het klaslokaal; op twintig voet van haar vandaan kon ik verstaan wat ze zei.’

‘Ach.’ Jude kon zich ook zulke hevige verliefdheden herinneren.

‘Op een keer, toen ik kerstinkopen aan het doen was, liepen we elkaar tegen het lijf. De bushalte van Niamh was op Fleet Street en die van mij op Nassau Street,’ zei Síle en wees in twee tegengestelde richtingen, ‘dus ik zei dat ik tot halverwege met haar mee zou lopen, maar we konden het niet eens worden over waar precies “halverwege” was, dus strandden we op deze vluchtheuvel. Het was ijskoud - naar Ierse normen dan! - en er viel zelfs een beetje natte sneeuw. “Sneeuw! Sneeuw!” riepen we, en probeerden hem op te rapen. We bleven hier de hele namiddag staan praten, tot het donker werd. Ik was helemaal bevroren want ik droeg een panty en open schoenen, maar al was er een bom gevallen, dan nog was ik op die plek blijven staan.’

Jude knikte. ‘De eerste keer in je leven dat je zo’n gesprek voert - heb je het gevoel dat je wordt wakkergeschud.’

‘Inderdaad!’

Ze gingen iets drinken in een rustige bruine kroeg, volgens Síle “de laatste die nog niet onder de voet wordt gelopen door twintigjarige miljonairs”.

‘Ik begrijp het wel hoor, wat het is met steden,’ zei Jude. ‘Het gevroem-vroem, en die overvloed aan rauwe oerenergie…’

‘Je past je wonderlijk goed aan voor iemand uit de rimboe,’ plaagde Síle.

‘Zoals de profeet Mohammed gezegd heeft -’

‘Oh, ben je van godsdienst veranderd?’

Jude citeerde: ‘“Leef in de wereld alsof je een reiziger bent in een vreemd land.” Wat volgens mij betekent: merk alles op.’

‘Of het betekent: wees altijd geconstipeerd,’ suggereerde Síle en nam een slokje van haar martini. ‘Ik heb op mijn werk voortdurend te maken met reizigers en het zijn bijzonder gespannen mensen.’

Jude kuste haar kersrode lippen.

Terwijl ze wachtten tot de muzikanten begonnen te spelen, aten ze cod and chips. Er waren violen en een banjo, en een handdrum die bodhrán heette, wat je uitsprak als bow-rone. Síle stuurde twee sms’jes naar haar vriend Marcus - een ergerlijke gewoonte, maar Jude was zo verstandig om er niets van te zeggen - en om elf uur kwam hij binnengewaaid, met zijn kaalgeschoren hoofd, zijn kindergezichtje, en in zijn lichtbruine pak.

‘Ik dacht wel dat je het hele weekend bij Pedro zou zitten,’ zei Síle en gaf hem een knuffel.

‘Nee, nee,’ zei hij met een uitgestreken gezicht, ‘ik was in Leitrim, de slakroppen aan het wieden. Maar toen ik je sms’je kreeg heb ik meteen mijn vaars gezadeld en ben hierheen gegaloppeerd.’

Jude grijnsde naar hem en stak hem haar hand toe.

‘Ik kon toch niet mijn kans voorbij laten gaan om kennis te maken met de beroemde Canadese,’ zei hij en leunde voorover om haar een kus op haar wang te geven. ‘Ik houd O’Shaughnessy hier al heel lang in de gaten, en ik kan je vertellen: ik heb haar nog nooit zo smoorverliefd gezien. Vroeger kon ze jouw land nog niet aanwijzen op de wereldbol, maar nu verveelt ze ons met allerlei trivia die ze op internet vindt, zoals met de namen van Canadezen van wie niemand weet dat het Canadezen zijn.’

Síle ademde diep in: ‘Joni Mitchell, Mary Pickford, William Shatner -’ ‘Hou op, dame,’ zei hij, ‘of ik zal je moeten slaan.’

Zich in Ierland vestigen, legde Marcus aan Jude uit, was de natuurlijke gang van zaken voor Engelse dissidenten. Hij was steward geweest bij een Britse luchtvaartmaatschappij, toen voor een andere in Chicago, en had vervolgens een jaar vrij genomen om bij een natuurvoedingswinkel in Sydney te gaan werken. ‘Toen werd ik door een Dubliner mee hierheen gesleept voor de Pride van 1993 - om te vieren dat homoseksualiteit uit het wetboek van strafrecht was gehaald - en ik ontdekte de Ier in mezelf.’

‘Meer dan één, als ik het me goed herinner,’ zei Síle suggestief.

‘Dus je bent gewoon… hier gebleven?’ vroeg Jude. Het idee dat je kwam voor een weekend en bleef voor het leven fascineerde haar.

Hij knikte. ‘En nu ben ik een echte Ier, in alle opzichten; mijn moeder klaagde onlangs dat ik mijn t’s niet meer uitspreek! Ik vind het geweldig om ergens thuis te horen, om deel te nemen aan de verkiezingen, te weten voor wie ik moet supporteren bij de Olympische Spelen…’

Síle snoof minachtend. ‘Alsof dat iets uithaalt. De Ieren zijn misschien goed in het winnen van de Nobelprijs, maar in de sport horen we niet bepaald tot de wereldtop.’

‘Laatste ronde,’ riep de barman, ‘laatste ronde!’

‘Is het al sluitingstijd?’ vroeg Jude geschrokken. Ze begon geld uit haar portefeuille te halen maar Marcus tikte haar hand weg. ‘Síle heeft me nog helemaal niets laten betalen. Ik heb al mijn euro’s nog!’ protesteerde ze. ‘Ik voel me net een gigolo.’

‘Dat is dan pech voor jou,’ zei Síle. ‘Houd ze maar voor de volgende keer.’

‘Síle,’ zei Marcus, en reikte haar een bankbiljet aan, ‘ik krijg mijn dikke kont niet opgetild.’

Zodra ze weg was richtte hij zich tot Jude. ‘Vertel eens, wat zijn je plannen?’

‘Voor dit weekend?’

‘Nee, voor de lange termijn.’

Ze was even van haar stuk gebracht. ‘Ik denk niet dat we plannen hebben. Nog niet.’

Fuck. Luister,’ zei Marcus, en goot het laatste restje van zijn bier naar binnen, ‘ik zou het niet kunnen verdragen als haar hart wordt gebroken.’ Met zijn grijze ogen keek hij haar onderzoekend aan.

‘Ik ook niet.’

‘En zulke langeafstandstoestanden draaien meestal uit op een cata-strofe.’

‘Vaker dan andere relaties?’ Jude keek hem bedaard aan.

‘Oké, je hebt gelijk. Sorry voor het kruisverhoor.’ Hij grijnsde ongemakkelijk. ‘Ik ben altijd nerveus als ik Síle’s vriendinnen ontmoet.’

‘Hoeveel -’

‘Twee maar… nee, drie,’ besloot Marcus. ‘Ger was wel grappig, en de pilote was wel leuk maar té neurotisch - ze leken geen van allen geschikt voor Síle. En Kathleen was te… flegmatiek,’ voegde hij eraan toe voor Jude de naam over haar lippen had gekregen.

Jude snoof een beetje ontstemd. ‘Gisteren, op het feest, klampte ze me aan!’

‘Nee!’

‘Onverstoorbaar kon je haar niet noemen. Ik dacht dat ze me in elkaar zou timmeren.’

Marcus keek verbijsterd. ‘Tja, ik veronderstel dat pijn verborgen trekjes in iemand naar boven kan halen. Zoals onzichtbare inkt en een strijkijzer.’

Jude deed haar best om te glimlachen bij het beeld.

‘Síle en ik zeggen altijd schertsend dat we in de slechte oude tijd een van die theatrale verstandshuwelijken zouden zijn aangegaan - zilveren manchetknopen, Noel Coward-dialogen, cocktails om vijf uur…’

Nu grijnsde ze echt. ‘Luister, Marcus, ik weet niet of ik geschikt voor haar ben, maar ik beloof je dat ik goed voor haar zal zijn.’

‘Oké, dat is dan afgesproken. Mijn vriendje draagt manchetknopen aan zijn zijden hemden,’ zei Marcus in gedachten verzonken, ‘daarom moet ik eraan denken. Meestal rode en groene - de hemden - al denk ik dat gebroken wit hem beter zou staan. Als je het over de duivel hebt -’ Hij kwam half van zijn stoel af en zwaaide over de hoofden heen.

Pedro, een kleine, knappe, lichtbruine man, kuste Jude op beide wangen.

‘Dus jullie wonen ook vrij ver uit elkaar,’ zei ze, om het gesprek op gang te brengen.

‘Is dat niet normaal tegenwoordig?’ zei Pedro en wurmde zich naast Marcus.

‘“Madness,” declameerde Marcus - met een Noel Coward-stem veronderstelde Jude - ‘“sheer madness!”’

‘Hoe vind je Dublin?’ vroeg de Spanjaard.

‘Heel leuk,’ verzekerde Jude hem.

‘Ze haat steden,’ viel Síle in, die net terugkwam met de drankjes.

‘Ik denk dat ik een uitzondering zal moeten maken,’ zei Jude, naar haar opkijkend.

‘En hoe lang zijn jullie al samen?’ vroeg Pedro.

‘Vanaf wanneer begin je te tellen?’ viel Marcus in. ‘Als het is vanaf de eerste seks, dan is het pas sinds april.’

‘Sinds Oud en Nieuw,’ zei Jude op besliste toon.

‘Oh ja?’ vroeg Síle met een grijns.

‘Voor mij in ieder geval. Toen is alles aan het rollen gegaan.’

‘Zes maanden dus,’ zei Pedro voorzichtig. ‘Dan moet je hier naartoe komen,’ zei hij tegen Jude.

Ze was toch al hier? ‘Euh…’ Was dit een taalkwestie?

‘Om te wonen.’

Ze lachte. En voelde zich vervolgens slecht. Het was niet dat ze het idee belachelijk vond - het overviel haar gewoon.

Síle knikte naar Pedro. ‘Schitterend plan.’ Ze sprak op licht sarcastische toon, maar dat deed ze wel vaker. Jude kon niet zien wat ze dacht. ‘Oké, dat is dan geregeld - iemand zin in chips?’ vroeg Marcus. Iedereen schoot in de lach.

Later op de avond stonden Jude en Síle in de rij bij de taxi’s. De regen sijpelde in hun kragen. ‘Oh, en toen jij weg was om drankjes te halen,’ herinnerde Jude zich, ‘onderwierp Marcus me aan een kruisverhoor over mijn intenties op lange termijn.’

Síle kreunde. ‘Het spijt me. Dat en het feit dat een volslagen onbekende probeert je over te halen om maar meteen te emigreren.’ Een lok van haar haar plakte tegen haar wang. ‘Ik zou nooit - ik bedoel, in een denkbeeldige wereld,’ verbeterde ze zichzelf, ‘zou ik het natuurlijk geweldig vinden om je elke avond bij thuiskomst in mijn hemelbed te vinden! Maar ik weet dat jij je eigen leven hebt.’

Was dat een manier om te zeggen: “Dring je niet op in het mijne”? Jude deed haar best om luchtig te klinken. ‘Nou ja, niet meer helemaal sinds België onder de voet werd gelopen door een vreemde mogendheid.’

Síle kuste haar, hun monden waren koud en nat van de regen. Ergens achter hen in de rij begonnen dronken kerels obscene kusgeluiden te maken. Jude verstijfde. Síle bleef haar kussen. Nu deed een van de mannen alsof hij moest kotsen. Síle stak haar arm door die van Jude en hield haar stevig vast terwijl ze voor zich uit in de richting van de taxi’s staarde.

 

Toen Jude ’s zondags wakker werd, wist ze niet waar ze was. Tot ze het kleine kamertje herkende waarin ze naar bed was gegaan, met het glinsterende doek dat tegen de muur was gespijkerd.

‘We kunnen nog een uur blijven liggen, Da verwacht ons pas rond de middag,’ mompelde Síle in haar haar en Judes maag trok samen.

Onderweg naar het huis van Shay O’Shaughnessy zocht Síle een cd uit. ‘Bhangra, Sharon Shannon, Dolly of Franz Ferdinand?’

‘Euh, maakt niet uit.’

Síle kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Hé jochie, sinds wanneer zeg jij dingen als “maakt niet uit”?’

Jude zuchtte: ‘Volledige bekentenis? Allemaal nog nooit van gehoord.’

‘Aha! Iedereen keek misschien naar jou op de dansvloer, maar ik zal je muzikale opvoeding in handen moeten nemen,’ zei Síle en zette een countryzangeres op. Het bleek Dolly Parton te zijn.

‘Ben ik de jongste vrouw die je ooit mee naar huis hebt genomen?’ vroeg Jude. Ze bedoelde het als een grapje, maar het kwam er nogal krampachtig uit.

‘Oh nee, toen ik thuiskwam met Carmel waren we allebei ongeveer negentien.’

‘Ik denk dat ik bedoel: het grootste leeftijdsverschil. En de armste?’

‘We vragen geen entree voor het eten op zondag hoor,’ mompelde Síle.

‘De meest buitenlandse dan?’

‘Helemaal niet. Ger kwam weliswaar maar uit Liverpool, maar Da verstond geen woord van wat ze zei.’

‘De vrouw die de meeste kans loopt om met meneer te worden aangesproken?’

‘De mooiste,’ zei Síle en keek haar lang aan.

Het enige dat voor Jude pleitte was de blik in de ogen van haar geliefde. Ik had de coke moeten bewaren voor het familiebezoek, bedacht ze. Jude was de indringer, de slechte fee, de dertiende aan een tafel. Zij had de ravage aangericht.

Het huis van Shay O’Shaughnessy was onrustbarend statig, een grijs herenhuis van drie verdiepingen dat uitkeek op zee. Alleen de vader en de zus waren er; de zwager had de vier jongens meegenomen naar iets dat Croke Park heette, om naar een wedstrijd te gaan kijken. Verdomme. Jude had gehoopt dat de kinderen een soort buffer zouden vormen.

Zo donker als Orla was, zo bleekroze en blond was Shay - Orla had de huid en het haar van Síle, vond Jude, maar hardere gelaatstrekken. Wat ze alle drie gemeen hadden was de manier waarop ze hun lippen tuitten.

Ze aten lamsvlees en in haar geestdrift om haar waardering te tonen at Jude er veel te veel van.

‘Geroerd dier springt mooi, twaalf letters…’ mompelde Síle in de woonkamer, haar blik op een bijna volledig ingevuld kruiswoordraadsel.

‘Ach, hou op. Ik ben er al het hele weekend mee bezig. Straks achtervolgt het me nog in mijn slaap,’ zei haar vader en stak een sigaret op. ‘Jude, ik heb gehoord dat jij je onlangs van je ketenen bevrijd hebt.’

Verwees hij naar haar huwelijk? Jude knipperde geschrokken met haar ogen. Wilde hij zeggen dat ze een smerige stoker was?

‘Precies, en je maakt het haar niet makkelijk,’ zei Síle terwijl ze zijn rook wegwapperde.

‘Hij wilde het per se - nu de kinderen er toch niet bij zijn,’ zei Orla verontschuldigend. ‘Hoewel dit huis technisch gesproken onder het rookverbod valt, Da,’ voegde ze er pesterig aan toe, ‘nu je een werkster hebt.’

Was er in deze familie dan niemand die zelf zijn vloeren dweilde, vroeg Jude zich af. Misschien kon je de O’Shaughnessy’s omschrijven als - hoe had Jael het gisteren ook alweer uitgedrukt - “gerookte-zalm-socialisten”.

Shay nam een lange haal van zijn sigaret en hield die vervolgens achter zijn stoel als een puber. ‘Het spijt me dat ik je in verleiding breng, Jude. Ik heb ontzettend veel bewondering voor je.’

‘Het geeft niet,’ verzekerde ze hem. ‘Ik krijg er alleen’s avonds laat zin in.’ Opgerold op de verandaschommel, niet in staat om te slapen, zich vastklampend aan de gedachte aan haar verre geliefde. Wat dachten Orla en Shay over hun affaire? Veronderstelden ze dat het alleen maar om de seks ging, of stelden ze er zich liever helemaal niets bij voor?

‘Je hebt toch ooit eens geprobeerd om te stoppen, niet Da?’ vroeg Orla.

‘Mja. In 1969, toen ik veertig werd. Het waren de vreselijkste elf dagen van mijn leven. De dood van je moeder niet meegerekend natuurlijk,’ voegde hij er zacht aan toe. ‘Maar weet je, het duivelskruid doet niet iedereen kwaad.’

‘Dat is zo’n bullshit,’ zei Síle.

‘Bij mijn laatste medische controle,’ zei hij op vertrouwelijke toon tegen Jude, ‘zei dokter Brady dat hij niet begreep hoe het kon, maar dat ik de longen van een jonge bergbeklimmer heb.’

De vader was een charmeur, en door de nevel van haar paranoia heen moest ze bekennen dat hij haar niets leek te verwijten. De zus was een heel ander verhaal, maar Jude won haar sympathie door haar te vragen naar het dagcentrum “Gastvrij Ierland” waar ze werkte.

Orla stak een tirade af over het weigeren van het staatsburgerschap aan kinderen van buitenlanders die op Ierse grond geboren waren. ‘De dag dat we stemden om het staatsburgerschap niet toe te kennen aan kinderen van niet-Ieren die op Ierse grond geboren zijn - ik schaamde me dood! Die mensen komen hier toch niet voor de lol naartoe! Ik ken een familie uit Bosnië die is gevlucht op de dag dat de oorlog uitbrak en ze konden niets meenemen, nog geen luiers. En een van onze vrijwilligsters uit Rwanda heeft maar één hand.’

‘De ironie is dat we allemaal bootvluchtelingen zijn,’ zei Jude. Orla keek haar onbegrijpend aan. ‘Als je een paar generaties teruggaat, bedoel ik.’

‘Inderdaad.’

‘In Canada kun je moeilijk negeren dat je op gestolen land leeft.’

‘Terwijl hier Ieren als ik - de bleke tenminste -’ voegde Shay er schertsend aan toe, ‘meestal denken dat hun voorouders uit het moeras zijn opgestaan.’

Jude haalde haar schouders op. ‘Iedereen komt oorspronkelijk ergens anders vandaan. Zelfs mijn vriend Rizla - hij behoort tot de grootste gemeenschap van natives in Canada, de Six Nations, uit het Grand River-gebied. Maar ik plaag hem er altijd mee dat ze eigenlijk uit New York zijn komen aanwaaien, omdat ze hun land in 1784 van de Britten hebben gekregen in ruil voor hun deelname aan de oorlog tegen de Amerikanen.’

‘Echt?’ zei Shay peinzend.

Síle glimlachte en Jude vroeg zich af of ze hen misschien verveelde. Ze richtte zich weer tot Shay en vroeg hoe oud het huis was.

‘Van 1850 ongeveer. Maar Monkstown bestaat al sinds de dertiende eeuw, toen de Cisterciënzers het kasteel bouwden.’

‘Het moet geweldig geweest zijn om hier op te groeien.’

Orla trok een gezicht. ‘Ik verlangde altijd naar een níéuw huis, zoals mijn beste vrienden hadden, met kastjes die wél dicht gingen en een schommel in de tuin.’

‘Mijn dochters hebben geen oog voor geschiedenis,’ klaagde hij tegen Jude. ‘En Sunita - mijn vrouw - gaf er ook al niet om. In India kijken ze heel anders tegen tijd aan natuurlijk. Wist je dat in het Sanskriet het woord voor wereld letterlijk betekent “dat wat beweegt, dat wat verandert”? De Hindoes geloven dat de dingen telkens opnieuw gebeuren. Voor Brahma is één dag - wacht even, ik heb het ooit geweten -’

‘4,32 miljard mensjaren,’ vulde Síle aan.

‘Braaf kind,’ zei hij tevreden. ‘En elke Brahma-dag begint met de schepping en eindigt met de desintegratie. Een dag is onderverdeeld in veertien periodes en elke periode eindigt met een zondvloed.’

Jude voelde zich een beetje duizelig worden.

‘En elke lunch eindigt met aardbeien,’ zei Orla en liep naar de keuken. Ze waren klein, en zoeter dan Jude ze ooit geproefd had. De junizon was ondertussen zwak en helder doorgebroken, dus stelde Shay voor om naar een plekje aan de kust te rijden dat Greystones heette.

‘Ik zie het: grijze stenen. Ik vind het leuk als plaatsnamen betekenis hebben,’ zei Jude tegen Síle toen ze op het keienstrand liepen.

‘Tja, maar het zijn allemaal namen die de Engelsen aan ons landschap hebben opgedrongen,’ zei Síle met een zweem van spot. De stenen knerpten onder haar voeten.

‘Hoe kun je lopen op die hakken?’

‘Vind je ze niet mooi?’ vroeg Síle, en deed Marilyn Monroe na toen de wind haar rok deed opwaaien.

‘Je weet niet half hoe mooi,’ zei Jude met een grijns.

‘Ik draag al zo lang hoge hakken dat ik op platte schoenen het gevoel heb dat ik achterover val!’

Orla en Shay waren verwikkeld in een serieuze wedstrijd steentjes keilen en Síle en Jude sloten zich aan. Jude deed haar best om niet op te scheppen, maar ze was toch verreweg de beste. Was Kathleen elke zondag hierheen gekomen met de familie voor ze zonder waarschuwing verbannen werd? Was ze goed geweest in het steentjes keilen, of had ze het een kinderachtig spelletje gevonden?

‘Je gooit als een meisje,’ zei Orla tegen haar zus.

‘Ik heb gewoon lang niet meer geoefend.’ Síle gooide een keitje naar Orla en raakte haar been.

‘Kinderen, kinderen. Gedraag jullie. Anders krijgen jullie geen ijsje!’ zei Shay.

‘Ah, nu voel ik me weer negenendertig,’ zei Síle zwaarmoedig, ‘want ik heb echt geen plaats meer voor een ijsje.’

Niemand had nog de naam van Kathleen laten vallen, besefte Jude. Dat betekende dat ze allemaal erg voorzichtig waren. Met haar blik op de kobaltblauwe golven ademde ze diep in. ‘Wat fijn voor je dat je aan zee woont,’ zei ze tegen Shay.

Hij snoof de geur op. ‘Het houdt mijn oude hoofd helder.’

‘Het moet vreemd zijn om in zout water te zwemmen.’

‘Als je een klein wondje hebt dan brandt het als de pest,’ zei hij, ‘maar als je eruit komt, tintel je helemaal.’

‘De Indische Oceaan is het fijnst,’ kwam Síle ertussen. ‘Die is zo zout dat je er makkelijk op blijft drijven.’

‘Ik kan me niet voorstellen dat het hier ooit warm genoeg is om te zwemmen,’ zei Jude huiverend.

Síle lachte. ‘En het is nog wel hoogzomer! Maar op dagen met veel wind is het inderdaad soms wel een harde dobber. Da loofde meestal een stuiver uit voor degene die het eerst tot aan haar nek in het water zat.’

‘En wie won er dan?’

‘Meestal ik,’ zei Orla.

‘Ja, zij is stoïcijnser dan ik. Maar Da is een softy,’ zei Síle en stak haar arm door die van haar vader, ‘en wie tweede was, kreeg een halve stuiver.’

Síle hoorde de minuten wegtikken als een lekkende kraan. Terug in Stoneybatter nam ze Jude mee om fish & chips te halen om de hoek: “het summum van de Ierse keuken”.

Op de terugweg kwamen ze langs een paar kinderen die op een muurtje zaten. ‘Zijn jullie potten?’ hoonde een van de meisjes.

‘Ja,’ riep Síle terug met een ijskoude glimlach, ‘leuk dat je ernaar vraagt.’

‘Kus haar dan!’ droeg een jongen zijn steentje bij.

‘Kus haar zelf!’

Ze draaiden de hoek om. ‘Dat is al de tweede keer in één weekend,’ zei Jude met opeengeklemde kaken. ‘Het lijkt wel of het je niet raakt.’

‘Schelden doet geen zeer,’ zei Síle en haalde haar schouders op.

Die nacht, hun laatste nacht, viel de regen met bakken uit de hemel. Síle duwde met een vinger de lamellen van de jaloezieën opzij; de straat was zwart en glimmend als een olievlek en een voorbijrijdende auto deed het water met een sissend geluid opspatten. Jude lag op haar zij en zag eruit als een beeld van een slapende faun. Maar haar ogen waren open en weerkaatsten het licht van de straatlantaarns.

Síle was moe maar niet van plan ook maar één moment te verspillen aan slapen. Ze verzette zich uit alle macht. Toen ze hard haar enkel stootte tegen een van staanders van haar hemelbed vergat ze even dat ze in een rijtjeshuis woonde en schreeuwde ze het uit als een banshee.

Tussen twee stevige omhelzingen door viel ze tegen haar wil toch in slaap en werd op maandagmorgen om zeven uur wakker van het geluid van de wekker. Ze voelde zich als een kind dat niet naar school wil.

Door de jaloezieën van de woonkamer lichtten de lampen van de wachtende taxi op. ‘Ik zou je liever zelf wegbrengen,’ zei ze tegen Jude, ‘als ik niet naar die stomme Open Dag moest om mensen te gaan werven -’

‘Het is misschien maar beter zo.’

‘Ja, afscheid nemen is afschuwelijk hè?’ Ze duwde haar gezicht tegen de kleine borsten van Jude en kermde: ‘Ik vraag asiel aan! Ik ben de hardvochtige wereld ontvlucht en eis dit land op als mijn ware thuisland!’

Het lukte Jude om te lachen.

Terwijl Síle in haar zijden kimono op de drempel toekeek hoe de taxi om de hoek verdween, stak Deirdre haar hoofd naar buiten.

‘Síle schat, hoe gaat het? Alles goed?’

‘Het gaat goed.’

De oudere vrouw zette een stap dichterbij. Haar gezicht stond gespannen. ‘Als je ooit iets nodig hebt, klop dan gewoon op de muur.’

‘Zal ik doen, bedankt,’ zei Síle, en vroeg zich af of Deirdre misschien geschokt was door de jeugdige leeftijd van haar bezoek.

‘Nee, maar… als er een probleem is, écht doen hè. Gewoon op de muur slaan. Dag en nacht, het geeft niet!’

‘Zal ik zeker doen.’ Síle zwaaide naar haar fronsende buurvrouw en ging weer naar binnen, bedenkend wat ze zou eten als ontbijt.

Pas toen ze haar tanden in haar derde toast met kruisbessenjam zette, drong het tot haar door. Zittend op haar hoge keukenkruk voelde ze een mix van schaamte en verrukking. Ze herinnerde zich de geluiden die Jude haar ontlokt had, kreten die net zo goed van pijn als van genot konden zijn. Geweldig, dacht ze, binnenkort weet heel Stoneybatter dat die stewardess wordt mishandeld door haar manwijf. Alleen in haar keuken, begon ze hardop te lachen en kon niet meer stoppen.

‘Ik geef jullie twee een paar maanden, hoogstens,’ was een van de dingen die Kathleen gezegd had op het feest. En ook: ‘Ik vervloek jullie.’