Hier en nu
All of your life that has gone before,
All to come after it, - so you ignore,
So you make perfect the present
Robert Browning
Now!
Toronto Pearson Airport begin juli. Síle rende door de schuifdeuren.
‘Mm,’ zei Jude toen ze eindelijk weer tevoorschijn kwam uit het gordijn van haren. ‘Waar is je bagage?’
Síle gooide haar armen in de lucht. ‘Je zult het niet geloven. Gisteren was ik laat terug van een etentje met Orla in dat nieuwe Libanese restaurant, en ik zweer je dat ik mijn wekker ruim op tijd had gezet, maar waarschijnlijk op PM in plaats van AM - want hij liep niet af! Kan je geloven dat ik zo’n beginnersfout maak? Ik droomde dat ik op je begrafenis was,’ ze greep de mouw van Judes witte T-shirt, ‘en ik kon maar niet ophouden met huilen, en al je vrienden - je moeder was er ook - zaten maar naar me te kijken en fluisterden “Wie is dat? Die hebben we nog nooit gezien”. En de priester begon met zijn schop op de kist te timmeren -’
‘Ik kreeg een katholieke begrafenis?’
‘Zwijg, het is míjn droom,’ zei Sile, en kuste haar hals. Wat was het goed om hier te zijn, zonder afstand tussen hen. ‘En natuurlijk was dat gedreun in mijn droom gewoon de taxichauffeur die op mijn deur stond te bonzen. Gelukkig maar - hij stond er al zo’n tien minuten. Ik moest naar beneden rennen met alleen maar een handdoek om -’
Jude grijnsde bij de gedachte.
‘En ik had nauwelijks de tijd om dit aan te trekken,’ zei ze en keek omlaag naar haar oranje linnen damesblouse. ‘Ze riepen me om in de vertrekhal. Ik werd zo rood als een boei! Gelukkig was het niet mijn eigen maatschappij.’
‘Je ziet er erg fatsoenlijk uit,’ mompelde Jude.
‘Ik heb make-up gekocht in de taxfreeshop,’ zei Síle. ‘Ik heb alleen mijn creditcards bij me. Ik was zo in de war dat ik zelfs mijn gizmo op het aanrecht heb laten liggen. Je zult me mee uit winkelen moeten nemen in -’ ze probeerde zich te herinneren wat het boordmagazine had aangeraden in Toronto. ‘Yorkville heette het geloof ik?’
‘Het probleem is,’ zei Jude terwijl ze haar meetroonde naar de uitgang, ‘dat we om vier uur bij Gwen op de Summer Squash Fair moeten zijn.’
‘Doet ze mee aan een wedstrijd?’
‘Ja, in de categorie “lekkerste bereidingen”, en ze is meestal eerste bij de chutneys en confituren.’
Síle knipperde met haar ogen.
‘Oh, je dacht dat ik de sport bedoelde: squash,’ lachte Jude. ‘Nee, ik bedoel “squash”, zo heten pompoenen hier.’
‘Kunnen we haar niet opbellen en zeggen dat we later komen?’ Toen zuchtte Síle. ‘Oh ja, ze heeft waarschijnlijk geen gsm…’
‘Volgens mij is het de enige Summer Squash Fair op de hele wereld.’
‘Oké dan! Laten we gaan.’ zei Síle, en zette haar nieuwe zonnebril op tegen het felle witte zonlicht buiten.
Jude keek haar van opzij aan. ‘Ben je boos?’
‘Nee nee, ik zal me wel redden zonder al mijn spullen.’
Er was geen airco in de Mustang en met de raampjes open op de snelweg was praten onmogelijk. Síle legde haar hand op Judes in jeans gehulde dij en genoot van het gevoel dat ze helemaal niets aan het doen was. Toen ze op kleinere wegen langs helgele stoppelvelden reden, met de warme naar mest ruikende wind in haar haren, voelde ze zich belachelijk gelukkig. Ze zag fruitstalletjes, kunst- ateliers, pensionnetjes, tearooms, Angel Treasures, Porch Geese en andere Traditionele en Compleet Unieke Verzamelobjecten. ‘Is hier een soort boom geweest sinds april?’ vroeg ze.
Jude schudde haar hoofd. ‘Er zijn veel zaken die alleen in de zomer open zijn, voor de toeristen.’
Síle liet haar hand onder het zachte T-shirt glijden. Ze merkte dat Judes rijstijl niet werd beïnvloed door het kneepje in haar tepel, maar haar ademhaling veranderde wél. ‘Kijk,’ riep ze en wees naar een bord voor een kerk: ‘GOD ONTVANGT KNIEËNPOST!’ Verdomme, hoe moest ze dat allemaal onthouden zonder gizmo?
Crèmekleurige schapen, bruine koeien en een zwart paard met een veulen lagen in het veld alsof ze stoned waren. Op de zijkant van een schuur stond in grote pasgeverfde letters: HUWELIJK = 1 MAN + 1 VROUW. Op een winkel met tuinmeubelen hing een bord waarop stond: OOGST WAAR JE GEPLAND BENT. Jude zei iets maar het ging verloren in de warme wind.
‘Wat?’
‘Die vind ik leuk, de spelfout niet meegerekend.’
‘Echt iets voor jou!’ riep Síle terug.
De Summer Squash Fair vond plaats op een boerderij net buiten Ierland. Het was er een enorme drukte. Onder gestreepte overkappingen stonden mensen in de rij voor courgette-ijs met diepgevroren pompoenbloemen, en er was een wedstrijd pompoenen snijden om vijf uur (categorieën: Grappig, Griezelig en Beroemdheden). In de grote tent was een groep van acht oudere koppels een quadrille aan het dansen: de mannen droegen cowboyhemden en veters rond hun nek, en de vrouwen wapperden met hun gesteven onderrokken met ruches. ‘Mijn god,’ zei Síle, ‘waar komen die kuddes vandaan?’
Gwen schreef “$ 3.99” op de deksels van een partij jampotten. ‘Welke kutten?’ vroeg ze welwillend en liet haar blik over het veld dwalen.
‘Kúddes, meute, véél mensen,’ zei Síle ontzet. Jude bulderde van het lachen.
‘Oh, overal vandaan eigenlijk,’ zei Gwen. ‘Dit evenement is nogal beroemd. Ik kwam net een gezin uit Ohio tegen. Daar is mijn nicht Tasmin, ze heeft twee centimeter ontsluiting -’
‘Eindelijk!’ zei Jude.
‘- en ze wil blijven rondlopen tot haar weeën beginnen. Jocelyne hier,’ Gwen knikte in de richting van een knokige blondine die languit in een ligstoel achter het kraampje lag, ‘heeft de hele zomer in Troilus en Cressida en Privélevens gespeeld bij het Stratford Festival, daar spelen ze Shakespeare en andere klassiekers uit de Engelse toneelgeschiedenis.’
‘Dat klinkt al bijna even uitputtend als een bevalling,’ mompelde Síle. ‘Jullie hechten hier erg aan jullie Engelse erfgoed, niet?’
‘Niet dat van mij,’ verbeterde Gwen haar. ‘Ik ben Duits. Het waren de Engelsen die mijn familie uit Dresden verjoegen met hun brandbommen.’
‘Ach, geschiedenis,’ mompelde Jude in de korte stilte die volgde, ‘altijd boeiend.’
‘Vond je het een lange rit vanaf Toronto?’ vroeg Gwen aan Síle.
‘Waarom? Omdat heel Ierland kleiner is dan een doorsnee wildpark in Ontario?’ vroeg Síle spottend. ‘Nee, het viel wel mee, Gwen. Voor mijn werk breng ik erg veel tijd door in blikken dozen.’ Licht geërgerd merkte ze haar eigen professionele gewoonte op om de naam van mensen te herhalen in een gesprek.
‘Die Mustang zou in de fik gestoken moeten worden. Ik zou het voor jou doen, Jude, als vriendendienst.’
Jude knikte. ‘Het enige probleem is dat het geld van de verzekering niet eens de kosten voor een nieuwe motorhelm zou dekken.’
De reuzenpompoen was zo groot dat Jude en Síle zich konden laten fotograferen terwijl ze er samen op zaten. Síle gaf twee dollar uit om te raden hoeveel hij woog. (Ze vond nog steeds dat de Canadese bankbiljetten op speelgoedgeld leken; alles was zo verbijsterend goedkoop als ze het omrekende naar euro’s.) Ze at een plak krokante gebarbecuede courgette besmeerd met pesto, en een bord met kleine gele courgetjes die gebakken en in waaiers gesneden waren, met de bloemen er nog aan en gevuld met een kruidige mousse. De met ahornsiroop geglazuurde pompoentaart was haar favoriet. Jude gooide ringen naar een muur met haken en won daarmee een mand vol decoratieve kalebassen. Die gaf ze aan Síle die gebiologeerd naar de knobbelige gele fleskalebas staarde waarop een kobold geschilderd was. ‘Hé, ik zou je zakmes kunnen lenen en uit deze kalebassen replica’s van mijn vergeten bagage snijden: zeepbakje, kam, oordopjes…’ zei ze tegen Jude.
‘Juwelenkistje, castagnetten,’ droeg Gwen haar steentje bij.
‘Wonderbra,’ zei Síle en hield twee ronde kalebassen voor haar borsten. ‘De ontwikkeling van de beschaving, helemaal opnieuw.’
Jude nam haar mee voor een “rustiek ritje” in een oude hooiwagen van de pioniers. ‘Ik dacht dat je een hekel had aan de commerciële uitbuiting van nostalgie,’ zei Síle.
‘Alleen als ze doen alsof het geschiedenis is. Als het gewoon een ritje op een kar is, dan ben ik er helemaal voor.’
Terwijl de kinderen op en neer sprongen en elkaar bekogelden met hooi gingen Síle en Jude op hun rug in het geurige kriebelende spul liggen. ‘Jij bent zo mager,’ mompelde ze, terwijl ze een zacht plekje voor haar hoofd vond onder Judes schouderblad, ‘dat ik heel voorzichtig moet gaan liggen om me geen pijn te doen.’
‘En, ben je al een pompoenfan ondertussen?’
‘Absoluut! Vooral van die gestreepte cocozelles. Die zijn bij ons niet te krijgen.’
Jude gaf haar een langzame kus. ‘Ken je die films over Yankees uit de grote stad die de onschuldige Oude Wereld bezoeken? Jij lijkt het omgekeerde te doen.’
‘Ik zou het platteland van Ontario niet bepaald “onschuldig” durven noemen,’ zei Síle. ‘Gewoon achterlijk.’
Om haar te straffen wreef Jude een handvol hooi in haar haar. Toen Síle klaar was met vechten lag ze een tijdlang stil. De kar hobbelde langs de velden en de zon brandde op haar benen.
Gwen kwam langs voor het avondeten en bracht een courgette- dadel-walnoot-cake mee. Síle vond het hard werken om haar aan de praat te krijgen. Dat was vaak het geval met stille types, maar meestal was het ook de moeite van het proberen waard. ‘Waarom moet je een pieper dragen op je vrije dag?’
‘Vooral voor het geval een van de bewoners aan de wandel gaat,’ legde Gwen uit.
‘Kan dat dan? Doen jullie de deuren niet op slot?’
‘Ach je weet wel, mensenrechten,’ zei Gwen op sarcastische toon. ‘Het recht om zich vrij te bewegen en zo.’
‘Ook als iemand met Alzheimer onder een touringcar met theaterliefhebbers terechtkomt,’ voegde Jude eraan toe.
Síle liet Gwen herinneringen ophalen aan haar vorige werk bij een hulpverleningsproject op het platteland. ‘Het is maar vijftien minuten hier vandaan, niet eens zo afgelegen als Yukon Territory of zo,’ zei Gwen. ‘Je hebt er ouderlingen, Amish, en de boerenfamilies, en geen van hen gaat ooit naar de dokter.’
‘Waarom niet?’ vroeg Síle. Gwen was eigenlijk wel mooi, op een grove manier, besloot ze.
‘Dan toon je zwakheid. En al dat aandacht trekken, wat zouden de buren daar wel niet van denken. Dus wachten ze tot de kanker terminaal is - de vrouwen dan. De mannen komen gewoon niet, tenzij hun been er werd afgerukt door de dorsmachine.’
‘Wow, en ik die dacht dat de Ieren daar slecht in waren.’
‘Slecht in wat?’ klonk een zware stem achter Síle. Ze schrok.
‘Je had even kunnen bellen voor je zomaar mijn keuken kwam binnenwandelen,’ zei Jude tegen Rizla.
‘Het is een oude gewoonte van mijn volk om gewoon bij mensen langs te gaan, helemaal spontaan,’ zei hij. Hij schoof een stoel bij en nam de twee laatste plakjes cake. Gwen trok haar lip op. ‘Trouwens, mijn telefoon is weer eens afgesloten.’
Het drong tot Síle door dat zij de reden was voor zijn bezoek, wat haar op een vreemde manier flatteerde. Deze keer was ze klaar voor hem. ‘Om je vraag te beantwoorden, Rizla: de Ieren zijn slecht in het verzorgen van hun gezondheid. Ze roken teveel, ze maken de wonden aan hun handen niet schoon,’ zei ze, met haar blik op zijn geschonden vingers, ‘en ze eten veel te veel gebak.’
Zijn lach klonk als het ontploffen van een ballon. ‘Wat is ze ad rem, hè,’ zei hij tegen Jude.
‘Dat weet ik maar al te goed.’
‘Nou, die Amish-vrouwen vinden het onfatsoenlijk om veel te eten. Dus krijgen ze heel kleine baby’s,’ ging Gwen verder. ‘Ik heb echt staan schreeuwen tegen een van die meisjes. Ik riep: “Ga en vermenigvuldig u”, dát is toch wat jullie moeten doen?! En dan het zelf-onderzoek voor borstkanker - we moesten het “Informatieavond over de vrouwengriep” noemen en in het geniep de schematische tekeningen uitdelen.’
‘Goed gedaan.’ Síle lachte en sloeg haar martini achterover. ‘Het leven op het platteland, bah!’
‘Waarom ben je ook alweer hier dan?’ vroeg Rizla.
Síle grijnsde naar hem terwijl ze onder de tafel haar greep op Judes dij verstevigde. ‘Om te genieten van de plaatselijke delicatessen,’ zei ze veelbetekenend.
Hij schaterde het uit en ze dacht: ondanks alles vindt hij me leuk.
Rizla begon een verhaal te vertellen over het geweldige platencontract dat zijn zus net had binnengehaald.
‘Wat voor muziek maakt ze?’ vroeg Síle.
Hij haalde zijn schouders op. ‘New age wereldmuziek noemt ze het, geloof ik. Ze treedt op onder de naam “Vallende Veer” want ze vindt dat Ann Vandeloo klinkt als een appeltaartmerk. Dus volgende week houdt ze de hele week een groot feest bij haar thuis. Jullie zouden er met z’n tweetjes heen kunnen gaan op de motor,’ zei hij, Gwen bewust uitsluitend. ‘Tenzij het weer eens regent.’
Hoewel Síle het verzengend heet vond, was deze zomer blijkbaar ongewoon koel en nat. Rizla waarschuwde haar voor de tornado’s. ‘Probeer nooit om een tornado voor te blijven als je op de snelweg rijdt, want je gaat er gewoon aan. Spring uit de auto en verberg je in de eerste de beste kuil.’
‘Laat je maar niet afschrikken door hem,’ zei Gwen tegen haar. ‘Mensen van over de hele wereld komen hier aankloppen om zich te mogen vestigen in Zuidwest-Ontario. Niet dat het erg moeilijk is om een visum te krijgen als je over de juiste vaardigheden beschikt,’ zei ze snel.
‘Ja ja,’ mompelde Síle, geamuseerd door Gwens gebrek aan tact. Jude keek naar haar en glimlachte een beetje verontschuldigend.
‘Waarom zou ik proberen haar af te schrikken?’ sneerde Rizla. ‘We kunnen hier best een schoonheid als Síle gebruiken. Lelijkerds hebben we al genoeg.’
Gwen keek hem onbewogen aan.
‘Ik vind dat Síle hier maar meteen haar intrek moet nemen,’ zei hij en wees naar de slaapkamer boven zijn hoofd. ‘Kan ze wat leven brengen in dit oude huis.’
‘En bij Dudovick gaan werken zeker?’ zei Síle.
‘Waarom niet. Ik durf te wedden dat jij een geweldige kalkoenplukker zou zijn.’
‘Of nee, misschien kan ik mijn aandelen van de hand doen, dat garagecafé waar je werkt overnemen van de Leungs, en je baas worden.’
Dat snoerde hem de mond, zag ze, al was het maar een paar seconden. Toen zat hij alweer op zijn knieën voor haar op de grond om te laten zien hoe graag hij haar hielen zou likken. Gwen keek vol afkeer toe.
Later op de avond speelden ze Pictionary. De tekeningen van Gwen waren hilarisch slecht, terwijl Rizla ondanks zijn grote handen perfect met het potlood overweg kon. Toen Síle een walvis en een zeehond door elkaar haalde, maakte Rizla een handig schetsje voor haar, en om het plaatje compleet te maken tekende hij er ook nog een dolfijn, een haai en een otter bij.
‘Hoe komt het dat jij zo’n expert bent?’ vroeg Gwen met een bedenkelijke blik.
‘Ik heb een aardig stukje van de wereld gezien toen ik vijfentwintig was,’ bracht hij haar in herinnering.
‘Wat heb je gedaan dan? Met haaien gezwommen?’ vroeg Síle.
‘Borden wassen en meeliften met vrachtwagenchauffeurs,’ legde Jude uit. ‘Alles wat hij over wilde dieren weet, heeft hij van de televisie.’
‘De wijsheid van de Mohawk kent vele mysterieuze bronnen.’
‘Oh ja,’ herinnerde Síle zich, ‘en Jude zei dat je de roep kunt imiteren van die vogel die op de dollarmunt staat.’
‘Van een fuut, ja hoor.’ Hij maakte een kommetje van zijn handen en produceerde een triest, aarzelend trillend geluid. ‘Maar Jude had het ook kunnen voordoen. Ik heb het haar geleerd toen ze nog een kind was.’
‘Dat is niet het enige dat je haar geleerd hebt,’ mompelde Gwen.
Hij staarde haar koud aan. ‘Als je iets te zeggen hebt, voor de dag ermee!’
Jude deed een halfslachtige poging om de roep van de fuut na te bootsen. ‘Zie je, ik kan het niet meer.’
‘Als je het mij vraagt,’ zei Gwen tegen Rizla, ‘heb je geluk gehad dat haar moeder nooit de politie op je afgestuurd heeft.’
Zijn ogen puilden uit.
‘Hé, hé -’ probeerde Jude nog.
‘Welke zogenaamde volwassene hangt er nu rond met een tienermeisje, voert haar dronken met bocht, en speelt stomme spelletjes op het dak van een auto waarbij haar hoofd er bijna wordt afgerukt?’
Síle hield haar hand voor haar mond om haar glimlach te verbergen.
‘Het was maar een snee in mijn oor,’ zei Jude. ‘En we sméékten hem allemaal om alcohol voor ons te kopen.’
Met een beschuldigende vinger wees Rizla naar Gwen en viel uit: ‘Jij laat het klinken alsof ik een seriemoordenaar ben.’
‘Ik wil alleen maar zeggen dat ik míjn dochter -’
‘Ze was geen vestaalse maagd hoor! Ik kreeg niet iets dat een of andere achttienjarige puistenkop niet al eerder had gekregen.’
Jude kromp zichtbaar in elkaar.
Rizla raasde gewoon door. ‘Luister eens hier, Brave Hendrika: dat jij nou je hele puberteit op het softbalveld hebt doorgebracht omdat niemand ooit een stijve voor je kreeg -’
Síle was blij te merken dat deze sneer Gwen niet van haar stuk bracht. ‘En toen tróúwde je ook nog met haar,’ zei Gwen beschuldigend, ‘in een zielige poging om te voorkomen dat ze uit je zweterige handjes zou glippen en zou gaan studeren -’
‘Dat was ik toch al niet van plan,’ kwam Jude tussenbeide, maar niemand luisterde naar haar.
‘- en het is echt typisch iets voor jou dat je nog steeds niet zelf met geld bent gekomen om die scheiding te betalen. En kom maar niet met je oude praatjes over racisme, en dat het allemaal de schuld is van het belastingbeleid van de Tories dat je in een wrak van een caravan woont, hufter.’
Rizla glimlachte lieflijk. ‘Toch zal ik altijd haar allerbeste vriend zijn. Jij bent alleen maar de stand-in.’
Gwen leunde over de tafel heen en gromde tussen haar tanden: ‘Jij bent de schimmel op haar leven.’
‘Mag ik even?’ Síle sprak met kalme autoriteit, alsof ze een vliegtuig vol met zeurderige passagiers toesprak. ‘Het is natuurlijk pech voor Jude dat haar twee beste vrienden elkaar niet kunnen uitstaan, maar gezien de beperkte keuzemogelijkheden in dit onderbevolkte gebied, is er weinig kans dat ze een van jullie twee laat vallen - tenzij jullie je blijven gedragen als een stel dreinerige kleuters op een etentje. Dus mag ik voorstellen om het hierbij te laten en er voor vanavond een punt achter te zetten?’
Later die avond was Síle genoodzaakt haar make-up te verwijderen met vochtinbrengende crème en toiletpapier. Het was wel grappig, al dat improviseren. Hoewel ze zich niet kon voorstellen dat ze de hele week zou doorkomen zonder te winkelen.
Jude viste een nieuwe tandenborstel uit het kastje.
Met een vorsende blik keek Síle ernaar. ‘Ik hoop dat ik nog weet hoe ik dit moet doen zonder elektriciteit.’
‘Weet je, als de Apocalyps aanbreekt dan ben jij gewoon hulpeloos.’
‘Als de Apocalyps komt dan weet ik beter dan jij hoe om te gaan met een hysterische menigte en eerstegraads brandwonden.’
Toen Síle naast haar in bed lag, vroeg Jude: ‘Alles goed? Heb je nog basisbehoeften die ik voor je kan vervullen?’
‘Dat is goed mogelijk,’ zei Síle, en sloeg haar been om Judes heupen.
‘Hoe laat is het voor jou?’
Síle rekende het snel uit: drie uur ’s nachts. ‘Hier en nu,’ antwoordde ze.
Jude moest de volgende dag werken zodat ze daarna een lang weekend vrij kon nemen. Síle rook aan haar linnen jurk en trok een vies gezicht.
‘Ik denk dat we vanmiddag wel even kunnen gaan shoppen in Stratford -’
‘Nee, dit is een goede oefening. Ik red het nu al vierentwintig uur zonder bagage, laten we eens zien hoe lang ik het volhoud. Er zijn mensen die er honderden euro’s voor over hebben om eenvoudig te leren leven.’
Jude snoof minachtend.
Síle vond een laaghangende zwarte spijkerbroek die bij Jude losjes zat maar bij haar om haar billen spande. Als ze de pijpen een paar keer omsloeg kon hij bijna doorgaan voor een Capri-jeans. Ze voegde er een riem met een slangenkop aan toe en een oude rode bandana om het haar uit haar ogen te houden.
‘Wow,’ zei Jude en aaide haar witte jasje op de plek waar het om Síle’s schouder spande, ‘alles ziet er anders uit als jij het draagt.’
Ze ontbeten in de schaduw van een boom tussen de strengen vogelvoer op het plankier achter het huis. Jude wees haar een treurduif aan, een koperwiek, een gele vink en een glanstroepiaal met zijn jadekleurige kop. De lucht was zwaar en al vochtig toen Síle met Jude naar het museum wandelde en afscheid van haar nam. Er hing een scherpe zwavelgeur in de lucht. Een stinkdier, zei Jude.
Het begin van de ochtend bracht Síle door met rondkijken in het oude huis. Het was een en al rechte lijnen en Jude hield het opgeruimd en overzichtelijk. Aan de meeste muren hingen rode en blauwe quilts, waarschijnlijk gemaakt door Rachel Turner. Síle voelde zich net een detective toen ze in de oude dossierkasten snuffelde en fotoalbums doorbladerde. In een hangkast ontdekte ze een inkerving in het nette handschrift van een tienjarige: “J.L.T. 1989”. 1989: dat was het jaar waarin Síle en Ger (die ontdekt hadden dat ze het beter met elkaar konden vinden als exen) waren gaan snorkelen in het Great Barrier-rif. Soms leek de kloof tussen haar verleden en dat van Jude zo gapend groot dat ze er duizelig van werd.
Ze wandelde Main Street helemaal af. In de Garage dronk ze een huisgemaakte limonade. Er waren niet veel andere klanten. Een mollige tienerjongen en een mollig tienermeisje hielden zwijgend elkaars hand vast, en twee vrouwen bespraken de eigenaardigheden van hun koeien, van hun tractor (waarnaar ze ook met “zij” verwezen) en van hun mannen. Síle luisterde naar de rollende klanken. Ze dacht dat ze nu al bijna het plaatselijke accent herkende, hoewel Jude er maar een klein spoortje van had - door haar Engelse moeder wellicht. Op de menukaart stond een Kleine Erik (“1 vis met kaas”) en een Eén voet lang. Toen ze door de kanten gordijntjes naar buiten keek, meende ze Rizla’s benen onder een van de auto’s uit te zien steken. Ondanks al zijn beruchte reizen had hij blijkbaar niet langer de ambitie om hier weg te gaan. Hij leek merkwaardig tevreden als je bedacht hoe weinig zijn leven voorstelde. Hou op, Síle, berispte ze zichzelf, wat weet jij ervan hoeveel zijn leven voorstelt? Hij had een beste vriendin met wie hij toevallig ook nog getrouwd was. Ze wist dat haar jaloezie nergens op sloeg, maar daarom ging het gevoel nog niet over.
In het cadeauwinkeltje De Oude Doos leverde Síle haar bijdrage aan de plaatselijke economie door een juwelenkistje in Shakerstijl te kopen en theedoeken die gemaakt waren van oude meelzakken. Op straat zag ze een heleboel baseballpetjes, denim, korte broeken. Ook zag ze lelijke kapsels, rijen glimmend witte tanden en dikke snorren waardoor de mannen eruitzagen als homoklonen. De meeste auto’s waren Buicks, Chryslers, Dodges en GMC-trucks - sommige waren oud, sommige waren nieuw en zagen er duur uit. Ze passeerde een glimmende gele SUV en vroeg zich af of dit de auto was waarmee iemand Judes Ierse setter had doodgereden. Ze telde drie scootmobiels. In Dublin hadden de oude vrouwtjes gewoon een stok. Maar daar lag dan ook nooit een halve meter sneeuw op de weg. Twee meisjes in lange jurken flitsten voorbij op rollerskates; Mennonieten, dacht ze. Op het kleine kerkhof zag ze een aantal vertrouwde namen: Malone, Meagher, O’Leary en Feeney. Maar ook een Looby, een paar Soontiens, Krauskopts, Schoonderwoerds en Heuver-Poppes.
Bij Replay: tweedehands boeken en videoverhuur betaalde ze aan een man met een tragische blik een dollar voor een bundel liefdesgedichten met de titel Het vlees en het papier. Bij de deur draaide ze zich om en vroeg: ‘Pardon, was dit vroeger geen meubelzaak?’
Hij knikte. ‘Ben had vijf jaar lang dezelfde gele fluwelen ligstoel in de etalage staan. Echt waar. Die spullen waren allemaal te overdreven. Hij had totaal geen gevoel voor zaken - maar zeg niet tegen Jude dat ik dat gezegd heb.’
Síle bloosde. Natuurlijk wist de man wie ze was. Ze bleef alsmaar vergeten dat ze het onzichtbare merkteken “De nieuwe aanwinst van het meisje van de Turners” droeg.
Uit de kalkoenfabriek kwam een geheimzinnig dof gedreun. Síle bleef even staan om de slogan in Sovjetstijl te lezen: Wij hebben meer bereikt dan onze doelen. De afgelopen zes jaar hebben we geen tijd verloren aan ongelukken.
Voor veel huizen stonden houten stoelen met armsteunen waarin je een drankje kon zetten. Er waren Daffy Duck-windwijzers, tuinkabouters, speeltuigen met schommels en glijbanen, een enorme trampoline zoals haar neefjes in Dublin er een hadden. Basketbal-netten, tingelende windklokjes, kinderwagens en fietsjes die buiten waren achtergelaten zonder bekommernis om dieven, vlaggen met het Canadese esdoornblad en banieren met teddyberen. Een of andere katholiek had het Kindje Jezus van Praag in zijn dakkapel gezet. Ze liep voorbij een veranda die vol witte was hing en hoorde in de kamer erachter het typische geluid van een telefoonmodem.
‘Hé hallo Jim, hoe gaat het met je?’ hoorde ze iemand op straat zeggen.
‘Goed Loretta, en met jou?’
‘Goed, goed. Nou, tot ziens maar weer.’
Zo was Dublin nooit geweest, bedacht Síle, hoewel het in de jaren tachtig een zekere slaperige zorgeloze sfeer had gehad, vóór de vloedgolf van geld over hen heen gespoeld was.
De gepensioneerde artsen die in het huis naast dat van Jude woonden verkochten perziken op hun veranda; Síle kocht een mandje en stelde zichzelf voor. ‘Wat een mooi accent heb je,’ zeiden ze tegen haar, net als enkele andere mensen die ochtend al hadden gezegd; ze vreesde dat ze het misschien overdreef. De mannelijke dokter Peterson verzekerde haar dat alles om hen heen wildernis was geweest toen hij hier opgroeide. In die tijd pakte hij af en toe zijn geweer om een paar konijntjes te gaan schieten voor het avondeten. ‘Toen kon je nog een kanon afschieten op Main Street, maar nu, met al dat verkeer!’
Síle knikte instemmend met een uitgestreken gezicht. Het was niet dat ze neerkeek op de inwoners van Ierland, Ontario; ze kon deze plek gewoon niet helemaal serieus nemen.
Ze wilden weten hoe slecht Jude eraan toe was sinds ze haar moeder had verloren. ‘Die serotonine-heropname-remmers doen wonderen bij het verwerken van zo’n verlies,’ verzekerde de vrouwelijke dokter Peterson haar. Een moment lang was Síle geschokt door deze flits naar het heden.
Op de veranda van de General Store stonden kinderen aan waterijsjes te likken, lange bevroren staven zoals Síle ze zich herinnerde uit haar eigen jeugd, maar dan drie keer zo groot. Binnen was er een postloket en kon je kleren voor de stomerij afgeven. Op de toonbank stonden potten met kruiden, een rek met repen gedroogd rundvlees, en een schoteltje met muntstukken waarop stond: “Laat er een achter, neem er een mee, als je er een nodig hebt”. Op het prikbord werden een Viswedstrijd tussen Drumbo en Innerkip met Prijs voor de langste forel aangekondigd, en een Garth Brooks Tribute en Ontwormde Siberische huskypups à 250 $ te koop aangeboden. Paul was gespecialiseerd in het levend vangen van dieren en kon al je problemen oplossen met stinkdieren, buidelratten, wasberen, duiven, vleermuizen en nertsen. Er was een vacature voor een “persoon” (ze hield wel van die poging om genderneutraal te zijn) in een metaal-fabriek in het Goderich-gebied: met vorkheftruck kunnen rijden, eigen verpakkingsmachine.
Om half één besmeerde ze een paar boterhammen met de ongewone dingen die ze in Judes koelkast vond (brie en mangochutney, prosciutto en komkommer) en liep de straat uit naar het Museum. Jude maakte uittreksels van een verzameling brieven voor een toekomstige thematentoonstelling over economische depressies met de titel Hongerige tijden. ‘Wist jij dat de ontvanger eigenaar is van het papier - van het ding, zeg maar - maar dat de afzender eigenaar blijft van de woorden, van de ziel van de brief? Het is dus eigenlijk een geschenk dat je half weggeeft en half zelf houdt.’
‘Hoe romantisch.’ Síle ging op het bureau zitten en leunde voorover om te proberen het kriebelige handschrift in bruine inkt te lezen. ‘Een eeuwige band tussen beiden.’
‘Maar een vreselijk gedoe als je probeert om hun nakomelingen te vinden zodat je hun de toestemming kunt vragen om de brieven te gebruiken. Ik twijfel een beetje of ik de gedachten van mevrouw Alfred Vogel over haar gestorven kinderen gewoon moet samenvatten, of haar zal citeren. Haar tekst is niet bepaald welluidend… En, hoe vind je het hier?’ vroeg Jude en nam nog een boterham.
Síle liet zich niet misleiden door de nonchalante toon. ‘Alleraardigst,’ verzekerde ze haar. Eerlijkheidshalve voegde ze eraan toe: ‘Al doet het me wel een béétje aan The Stepford Wives denken.’ Jude grijnsde. ‘Nee maar! Ik heb zonet naar een televisieserie verwezen en ik hoef het niet toe te lichten.’
‘Ik heb het boek gelezen toen ik twaalf was, en ik zwoer dat ik nooit zou trouwen.’
‘Oh, en waarom deed je het uiteindelijk toch?’
‘Ik was het waarschijnlijk vergeten.’
‘Die boerenkinkel van de tweedehands boekwinkel maakte een beledigende opmerking over je vaders zakelijke instinct,’ merkte Síle op. ‘Hoewel ik betwijfel of die kerel zelf genoeg omzet draait om het licht te doen branden.’
Jude lachte. ‘Dat is Joe Costelloe. Alma Costelloe is de kok in pension Het Oude Station. Ze zijn al jaren uit elkaar. Nu wonen ze elk op een andere verdieping van hun huis, maar ze moeten de keuken en de badkamer delen. Allebei wachten ze tot de ander het opgeeft en de stad verlaat.’
‘Mijn hemel,’ kreunde Síle, ‘rust er een vloek op ze of zo?’
Jude haalde haar schouders op. ‘Het is al erg genoeg dat je huwelijk strandt. Dan wil je niet ook nog je huis verliezen.’
Zelf dacht Síle dat dat voor beide Costelloes anders wel het beste zou zijn. ‘Oh, en ik heb me verdiept in de Mitchell Advocate en de Huron Expositor. Al die onscherpe foto’s van lachende winnaars of verkopers met namen als Wayne en Agnes of - onvermijdelijk - Dave! En de waarschuwingen dat er dierenrechtenactivisten binnendringen in pluimveebedrijven. En ik vind het geweldig hoe ze internationaal en lokaal nieuws gewoon naast elkaar zetten. Zoals “Muntcrisis in Azië” naast weggelopen terriërs en in memoriams en “Dag tegen vandalisme versterkt gemeenschapsgevoel”. Oh ja, en dat graan en varkens bij de beursnoteringen staan!’
‘Je hebt waarschijnlijk nog nooit een Ierse lokale krant gelezen, hè?’
‘Hm,’ zei Síle, ‘nee, maar die zou zeker nooit zo nuttig zijn. Er is een fietsrace voor het goede doel in Seaforth volgende week waarbij de langzaamste wint!’
‘Je hebt je er grondig in verdiept,’ zei Jude een beetje scherp.
Síle besefte dat ze misschien te ver ging met haar satire.
‘Wie heeft je geholpen in de General Store? Was het een jongeman? Dat is Neil McBride, die aanhanger van de evangelische kerk die de deur niet wil openhouden voor mij en mijn kapsel. Ik weet zeker dat hij me al ziet branden in de hel. Was zijn moeder er ook?’
‘Een oudere vrouw? Blauwe spoeling?’ herinnerde Síle zich.
‘Julia McBride.’
‘Nee! Die met je vader - is ze nog steeds hier?’
‘Waar zou ze anders zijn? Pap is naar Buffalo verhuisd en zij en Hank hebben vreselijk ruzie gemaakt - een keer had ze zelfs een blauw oog - maar ze is nooit bij hem weggegaan.’
‘Dus je moeder moest haar krant gaan kopen bij de hoer van Babylon?’
‘Ze had een abonnement,’ zei Jude, ‘maar inderdaad, zij en Julia zaten zelfs een paar jaar lang samen in de commissie die de quilttentoonstelling organiseerde. Ze waren erg beleefd tegen elkaar.’
‘Denk je dat de jaloezie van je moeder afnam met de tijd?’
‘Geen greintje,’ zei Jude hoofdschuddend. ‘Maar in een dorp van dit formaat waar je elkaar minstens twee keer per dag tegen het lijf loopt, moesten ze wel tot een vergelijk komen.’
‘Waarom blijf je hier eigenlijk?’ vroeg Síle, ondanks haar goede voornemens.
Jude haalde haar schouders op. ‘Hier ben ik geboren en getogen.’
‘Maar dat is louter willekeurig -’
‘Dat klopt, maar het feit dat ik Engels spreek is ook willekeurig. Of het feit dat ik blauwe ogen heb en op jou val.’
Síle glimlachte en probeerde luchtig te blijven klinken. ‘Het is gewoon… wij hoeven niet meer per se te blijven waar we geboren zijn. Wij zijn ongebonden, op drift. We kunnen wonen waar we willen.’
‘Ik wil niet op drift zijn,’ zei Jude knorrig. ‘Hoe is die versregel ook alweer? Iets over de wereld kunnen zien in een korrel zand.’
‘Oh ja? Als ik een zandkorrel zie, dan zie ik een zandkorrel,’ zei Síle. Toen barstte ze uit: ‘Zeshonderd inwoners! Dat is nog niet eens genoeg voor een feest!’
Judes blik verhardde.
Die vrouw is al zes maanden dood, dacht Síle, het is tijd. ‘Volgens mij ben je hier gebleven om voor je moeder te zorgen. Niet?’ vroeg ze zo voorzichtig mogelijk. ‘Vooral nadat je vader haar in de steek had gelaten.’
‘Mam kon erg goed voor zichzelf zorgen.’
‘Dat geloof ik graag. Maar om weer bij haar te gaan wonen nadat je was weggegaan bij Rizla -’ Ze kwam in de verleiding om te zeggen dat Jude hier was gebleven om ook hém in de gaten te houden.
‘Daar achter is de tuin waarin ik mijn eerste tomaten kweekte,’ zei Jude met een ruk van haar hoofd. ‘De eerste keer dat ik zoende, met Teresa Guderson, was in een stormoverlooppijp op Main Street. Ik vloog van mijn motor op de hoek van Huron en MacKenzie, en als je goed kijkt kun je het bloedvlekje op de muur nog zien zitten.’
‘We hebben allemaal een verleden,’ zei Síle. ‘Maar je vastklampen aan de plek waar het heeft plaatsgevonden is een beetje zielig.’ Meteen had ze spijt van haar woorden.
Een ijskoude blik, een schouderophalen. ‘Geheugenverlies is een vorm van hersenbeschadiging. Is dat wat je me aanraadt? Een nieuwe start, een schone lei?’
Stilte.
‘Dat bedoelde ik niet. Ik wilde gewoon… Van stagnatie krijg ik koude rillingen,’ gaf Síle toe. ‘Ik kan er niet tegen als ik me opgesloten voel. Ik moet het idee hebben dat de kansen open liggen.’ Ze zweeg even en voegde er vervolgens aan toe: ‘Nu heb ik het over ons.’
‘Dat weet ik.’ Jude kwam dichterbij en blies in haar oor.
Síle glimlachte en deed haar best haar slechte humeur te laten wegblazen.
‘Er is geen stagnatie. Toen ik je op Heathrow zag weglopen met je trolley,’ zei Jude terwijl ze haar hand over Síle’s onderrug liet glijden, ‘toen wist ik dat ik je terug wilde zien, maar het leek onmogelijk. En kijk waar we nu zijn!’
‘Aan het kibbelen alsof we al jaren getrouwd zijn,’ merkte Síle op, waarmee ze Jude aan het lachen maakte. ‘Tja, alle koppels hebben hun eigen specifieke onenigheden die ze telkens weer herhalen. Eén onenigheid als ze geluk hebben - Vanessa en ik hadden er minstens vijftien!’
‘Hé luister eens.’ Jude keek onwillig naar haar bureau. ‘Ik moet echt deze fondsaanvraag afwerken zodat hij vóór vijf uur nog op de post kan.’
‘Oh, mag ik eens lezen?’ Síle had geen zin om te vertrekken terwijl hun ruzie nog in de lucht hing.
‘Zou je dat echt willen?’
‘Soms is de blik van een buitenstaander -’
‘Dat zou geweldig zijn,’ zei Jude.
Bijna twee uur lang werkten ze samen aan de aanvraag; het was een stuk minder saai dan Síle had verwacht. ‘Jullie beantwoorden aan alle criteria van dit fonds,’ zei ze tegen Jude, ‘ik zie niet in waarom ze jullie aanvraag zouden afwijzen.’
‘Als ze ons nog maar de helft geven van wat we vragen dan kunnen we daar de komende drie jaar de vaste kosten mee dekken,’ zei Jude met een grijns.
De luchtvochtigheid begon Síle nu echt parten te spelen. Ze liep terug naar het huis en ging op de sofa liggen lezen in The English Patient.
Jude maakte haar wakker met een kus en een glas verse koude muntthee. ‘Onderweg werd ik door drie mensen aangesproken die zeiden dat ze mijn vriendin uit Dublin hadden ontmoet. Je bent een succes.’
‘Is het buiten nog steeds zo verschroeiend heet?’
‘Ik weet wel een manier om ons af te koelen,’ zei Jude en wenkte Síle om haar naar buiten te volgen waar de Triumph slordig geparkeerd stond voor de garage. ‘Met een ritje naar het meer.’
‘De zadeltassen zien er geweldig uit,’ zei Síle om tijd te winnen. Het had haar een heel sexy idee geleken, maar… ‘De laatste keer dat ik op zo’n ding heb gezeten was toen ik nog studeerde,’ zei ze, ‘en toen die kerel een helling opreed, begon ik eraf te glijden.’
‘Dat kan niet bij deze,’ zei Jude met een klopje op de zwarte leren achterzit. ‘Deze stang heet een sissy bar, die houdt je tegen.’ Ze reikte Síle een helm aan.
Ze trok hem over haar hoofd; hij was zwaar, beklemmend, als iets dat een astronaut zou aantrekken. ‘Bah,’ zei ze en spuwde haar eigen haar uit.
Jude opende de klep en leunde voorover om haar te zoenen. ‘Hier is mijn oude jas. Oh ja, en rol je broek maar weer naar beneden, anders verbrand je je been aan de uitlaatpijp. En vergeet niet in de bochten méé te leunen.’
Síle kreunde zachtjes.
Maar zodra ze reden - haar armen om Judes middel geslagen, leer op leer - vormde de bries een heerlijke verkoeling. Zo moest het in 1910 hebben gevoeld om in een auto te rijden. Het gevoel dat je door de lucht sneed; de lucht die speels terugvocht. Síle voelde de hongerige rukjes van de wind aan haar helm. Achter zich hoorde ze haar haren wapperen en slaan als een vlag; ze zou de klitten er nooit meer uit krijgen. ‘Dit is geweldig,’ schreeuwde ze door het dichte vizier van haar helm heen, maar ze zag dat Jude het niet hoorde door het brullen van de motor en de wind.
En toen namen ze een bocht en Síle dacht: we gaan omvallen! De hele zijkant van mijn lijf wordt eraf geschraapt. Ze dwong zichzelf om in de volgende bocht mee te leunen, zich als een foetus in de richting van het asfalt op te rollen. Middelpuntvliedende kracht, hield ze zichzelf voor. Oh God, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp. De hele wereld daverde; op de plek waar haar geleende spijkerbroek de stang raakte jeukte haar rug ontzettend, maar ze kon er niets aan doen dus klemde ze haar tanden op elkaar en hield zich vast, hield zich stevig vast. Ze zag voornamelijk de achterkant van Judes helm (“ITQ Nad” was het mysterieuze opschrift), en gele, bronskleurige en groene velden die in haar ooghoek voorbijflitsten, maar als ze haar hoofd lichtjes opzij hield kon ze een glimp opvangen van de kleine weg die voor hen uit kronkelde.
Jude tilde met een miniem gebaar haar gehandschoende hand op naar de eerste motorrijder die ze kruisten, en naar de tweede, en de derde - toen besefte Síle dat ze hen niet allemaal kon kennen, het moest een soort solidariteitsgebaar zijn, net zoiets als de plaatselijke begroeting vanuit de auto. Toen ze tussen een vrachtwagen en een minibusje vol kinderen reden, wilde Síle aan Jude vragen of ze gas terug wilde nemen, maar ze wist niet hoe. Als ze een rukje aan Judes mouw zou geven, dacht die misschien dat het een noodgeval was en zou ze de zachte berm inrijden.
De zee, dacht ze uiteindelijk toen ze een blauwe schittering opving, en verbeterde toen zichzelf: het meer. De motor kwam sputterend tot stilstand en Síle stapte af, duizelig en stram. ‘Vijfenveertig minuten lang is er geen woord uit mijn mond gekomen!’
‘Aha, eindelijk heb ik een manier gevonden om je het zwijgen op te leggen.’
Síle zwom in haar zijden onderbroek (het was toch maandag en er waren niet veel mensen in de buurt); in de hoge golven speelden ze toerist en haai. Hoewel Síle degene zou moeten zijn met de jetlag, was het Jude die in slaap viel, haar jasje als kussen onder haar hoofd. Síle slenterde naar de rand van het water om als een kind op zoek te gaan naar kleurige stenen. Ze wierp een blik over haar schouder naar Jude die in de beschutting van een duin lag; vanaf hier kon ze haar beter zien, haar als een geheel bekijken. Er was wel iets te zeggen voor afstand: het verscherpte het beeld. Ze was zo zelden bij Jude dat op de momenten dat ze samen waren het besef van haar nabijheid elke cel in haar lichaam van dankbaarheid deed trillen. En ook een beetje van verbolgenheid, merkte ze. Alsof je iemand die van de honger omkwam slechts een klein hapje eten aanbood.
Na een tijdje werd Jude wakker en probeerde ze Síle te leren om op gras te fluiten. Jude kon de klaaglijke klank van een wulp produceren, Síle alleen die van een kokhalzende meeuw. Ze gingen op hun rug liggen en staarden naar de lucht, naar de wolken die voorbijsnelden.
‘Ik herinner me die keer toen ik zeven was en achter mijn ouders aan liep, de zonnige helling in West Cork af,’ vertelde Síle. ‘Ik begon te rennen en ineens kon ik niet meer stoppen. Ik liep recht op de rand af en ik had geen lucht meer in mijn longen om te roepen.’
‘Wat gebeurde er toen?’
‘Amma draaide zich om en zag me naar beneden razen. Ze greep Da’s hand. Ze gingen voor mij staan en vingen me op in hun armen. Ik was op nog geen vijf voet van het klif! Dáár denk ik aan als ik het woord liefde hoor: het gevoel dat je wordt opgevangen en dat de adem je benomen wordt.’
‘Wow,’ mompelde Jude na een tijdje, ‘wat een herinnering.’
‘Het enige probleem,’ zei Síle, ‘is dat ze doodging toen ik drie was.’
Jude fronste. ‘Dan is het misschien een herinnering van toen je drie was en niet zeven?’
‘Maar we zijn alleen maar naar West Cork geweest toen ik zeven was. Het ís wel gebeurd. Da zei dat ik bijna van het klif afrende. Maar hij hield me tegen, samen met een Duitse toerist met wie hij toevallig stond te praten. Wellicht heb ik mijn moeder er achteraf bij verzonnen. En nu kan ik het me alleen nog maar op die manier herinneren.’
Ze lagen een tijdlang te zwijgen. ‘Wat zei je vader ook alweer dat het woord voor wereld in het Sanskriet betekende?’ vroeg Jude.
‘Dat wat beweegt,’ antwoordde Síle. ‘Dat wat verandert.’
‘Dat wat nooit eens een moment stilstaat.’
Síle staarde naar de branding. Ze had nooit geweten dat er ook op een meer golven konden zijn. ‘Wist je dat er in alle maritieme culturen verhalen over selkies bestaan?’
‘Wat zijn selkies?’
Síle probeerde zich te herinneren wat het woord betekende. ‘Half zeehond, denk ik, en half vrouw.’
‘Zoals een zeemeermin?’
‘Zoiets. De man lokt haar het land op en verbergt haar zeehondenhuid, of haar kam, of wat dan ook - ze wordt getemd, krijgt kinderen met hem -’
‘Oh, die ken ik. Op een dag vindt ze haar spullen en wordt overspoeld door het verlangen om terug te keren,’ beaamde Jude. ‘Zoals die Oisín van jou in het Land van de Eeuwige Jeugd. Dus die arme kerel komt thuis en ontdekt dat zijn vrouw en kinderen verdwenen zijn in de zee.’
‘Ik voelde altijd mee met de selkie,’ zei Síle grijnzend. ‘Als je echt moet gaan…’
Ze aten verse baars bij Caseys oesterkraam. Tijdens de terugrit doorkliefden oranjeroze schichten de lucht en verlichtten het uitgestrekte vlakke landschap. Síle probeerde zich te herinneren of Rizla’s waarschuwingen ook betrekking hadden gehad op onweer. Sloeg de bliksem graag in op motorfietsen omdat ze van metaal waren, of ging hij er net van weg door het rubber van de banden? Ze voelde zich ontwricht, en opgewonden, en veilig.
Het begon pas te regenen toen ze weer thuis waren. ‘Het lijkt wel of het altijd regent als wij in bed liggen,’ merkte Síle op en gooide het kussen opzij. ‘Al hebben we natuurlijk nog niet zo erg veel samen in bed gelegen.’
‘Dit is de zesde nacht,’ zei Jude.
Ze klonk verwonderd, bedacht Síle. Omdat ze nog maar zo weinig nachten samen hadden gehad of omdat hun er al zoveel waren gegund? Tijdens deze reis zouden er nog vijf volgen, rekende ze uit. Dat was samen elf. Ze betrapte zich erop dat ze zich afvroeg hoeveel nachten ze in totaal samen zouden slapen. Ze dacht dat ze zou gaan huilen, maar in plaats daarvan viel ze in slaap.