Sic Transit
Wij verblijven op aarde als reizigers in een hotel.
St Jean-Baptiste-Marie Vianney
Síle keek hoe een enorme bruine koffer met een roze sjaal eromheen hortend vorderde op de bagageband. Een groot bolvormig ding verpakt in cadeaupapier met sneeuwvlokken kwam voor de tweede keer voorbij. Haar hoofd leek wel een jojo. Ze rilde en knoopte haar uniformjasje dicht tot aan haar kin. Sigarettenrook drong haar neus binnen. Bruusk draaide ze zich om om naar het bord aan de muur te wijzen: ‘Kunt u niet lezen?’
Het meisje nam een lange trek van de sigaret voor ze die op de grond gooide en uittrapte met haar laars. ‘Mag ik even, ja?’ mompelde ze.
Síle keek nog eens goed. ‘Oh, sorry schat, ik herkende je niet met je capuchon op.’
De Canadese had heldere blauwe ogen en een hoekig gezicht. Lichtbruin haar, nog geen vijf centimeter lang. Versleten spijkerbroek, en niet van de dure soort die zo gehavend verkocht werd.
‘Wie was hij?’ vroeg het meisje op gedempte toon.
Síle aarzelde en zei toen toch: ‘Op de passagierslijst staat alleen zijn naam: George L. Jackson. Hij is in het mortuarium; zijn familie zal nu wel ongeveer het telefoontje krijgen. Hij droeg geen trouwring,’ voegde ze eraan toe, ‘maar ja, mannen van zijn generatie dragen vaak geen trouwring.’
Er viel een stilte. ‘Ik kom er maar niet uit wat erger zou zijn,’ zei de Canadese, ‘dat hij een groot en toegewijd gezin blijkt te hebben, of -’
‘- dat hij een vrijgezel was met alleen een paar onverschillige neven?’
Ze knikte.
Jude Turner, herinnerde Síle zich; ze had de naam zien staan op het formulier met “Getuige” erop.
‘Mijn chef heeft me net behoorlijk de duimschroeven aangedraaid,’ zei ze.
‘Wat had je dan moeten doen?’ vroeg Jude Turner hees. ‘Hij was al morsdood op het moment dat ik je riep.’
Síle knikte. ‘Maar de richtlijn van de luchtvaartmaatschappij is: “Altijd defibrilleren”. Zelfs al zou er massahysterie zijn ontstaan als we de arme kerel daarvoor naar het middenpad hadden gesleept.’
‘En ik,’ vroeg het meisje na een korte stilte, ‘was je niet bang dat ik in paniek zou raken?’
‘Daar leek je me het type niet naar.’
Jude Turner kreeg een kleur en wendde haar blik af naar de bagageband waarop de tassen zich gevaarlijk begonnen op te stapelen.
‘Na negentien jaar vliegen,’ lichtte Síle toe, ‘leer je de mensen wel inschatten. Ben je Canadees?’
Een zweem van een glimlach. ‘De meeste Britten kunnen het verschil niet horen tussen ons accent en dat van een Amerikaan.’
‘Het grote esdoornblad op de achterkant van je jas was ook een goede hint.’
Het meisje bloosde nu tot aan haar oren.
Síle voelde zich maar een beetje schuldig dat ze haar plaagde. ‘En eigenlijk ben ik Iers, niet Brits.’
‘Precies. Ik bedoelde, nou ja, van deze eilanden.’ Ze maakte met haar hand een verontschuldigend gebaar en staarde naar de platgetrapte sigaret aan haar voeten - ongetwijfeld wenste ze nu dat ze een paar trekjes meer had genomen, dacht Síle.
De menigte ging uiteen om drie van Síle’s elegante collega’s door te laten met hun groene rolkoffertjes; een van hen zwaaide naar haar.
‘Hoe komt het dat jij hier moet staan wachten tussen het gewone volk?’ vroeg de Canadese.
‘Oh, dat heb ik helemaal aan mezelf te danken. Ik heb een trampoline gekocht.’
Jude Turner dook tussen twee trolleys door en kwam weer tevoorschijn met een kleine zwarte rugzak in haar handen. ‘Een trampoline?’
‘Ja, zo’n schattige kleine. Je gaat er gewoon wat op staan springen en de calorieën vliegen eraf.’ Het meisje schoot in de lach en Síle ook, overvallen door een plotselinge golf van vermoeidheid. ‘Ik weet het, het lijkt klinkklare onzin nu ik het zo zeg. Ik heb 179 dollar voor dat rotding betaald in Detroit, en ik moet het eerst nog voorbij de douane slepen voor ik verder vlieg naar Dublin.’
‘Is het dat daar?’
Síle’s ogen vernauwden zich tot spleetjes. ‘Was het zo groot? Jezus, dat ding is gigantisch! Ik zal een trolley nodig hebben -’
Jude was al op weg naar de rij glimmende bagagewagens.
‘Je bent geweldig,’ zei Síle toen het meisje terugkwam. Samen tilden ze het enorme ding op het karretje. Nu was het moment gekomen om afscheid te nemen. In plaats daarvan zei ze: ‘Ben je nog wel helemaal heel? Het spijt me heel erg, wat er gebeurd is,’ en ze keek omhoog om aan te geven dat ze de lucht, de vlucht, de nacht bedoelde.
‘Het was nota bene mijn eerste keer.’
Zei de maagd tegen de bisschop, vulde Síle automatisch aan. ‘De eerste keer dat je iemand zag -’
Het smalle hoofd schudde hevig van nee. ‘Ik heb hem niet zien sterven; ik was het boordmagazine aan het lezen of ik zat naar een sigaret te smachten. Nee, ik bedoel: het was de eerste keer dat ik vloog.’
‘Arme schat! Wat vreselijk dat dit je dan moet overkomen.’
De tranen liepen over Judes wangen, drupten op haar jas en op de streperige vloer van de bagagehal. Ze wendde haar blik af.
‘Nou, dat heb ik weer goed aangepakt,’ zei Síle luchtig terwijl ze haar boven de elleboog vastgreep. ‘Laat me je alsjeblieft op koffie trakteren, buiten. Op hoeveel bagage wacht je nog?’
Opnieuw schudde Jude zwijgend haar hoofd.
In Brasserie Rive Gauche - nadat de Canadese snel buiten een sigaret was gaan roken - ratelde Síle verder. ‘Het wordt min of meer hetzelfde uitgesproken als Sheila, ja, maar de “i” is een beetje scherper. En is het Jude als in Jude the Obscure?’
‘Goed geraden! De meeste mensen denken dat mijn naam van dat Beatles-liedje komt,’ zei het meisje, haar stem klonk nog een beetje schor, ‘maar in feite was mijn moeder het boek van Thomas Hardy aan het lezen tijdens de bevalling.’
‘Ik houd van androgyne namen. Ze zetten mensen op het verkeerde been.’ Onder de tafel schoof Síle haar nieuwe blauwe pumps van haar voeten en strekte haar tenen.
‘Dit is echt heel lief van je, maar moet je je volgende vlucht niet halen?’ Jude duwde haar knuisten tegen haar vochtige ogen als een kind.
‘Ach, ik heb nog drie kwartier.’ Síle wilde er nog spottend aan toevoegen dat ontbijten haar enige prioriteit was. Maar in plaats daarvan leunde ze voorover en zei: ‘Je hoeft je niet te schamen. Het zou je verbazen hoeveel mensen er in de loop der jaren bij me hebben uitgehuild.’
Het begin van een glimlach.
‘Ze hebben me ook klappen op mijn billen gegeven, me verteld dat ze kanker hadden, en veel pinda’s uitgekotst - in de tijd dat ze ons nog pinda’s lieten uitdelen. Hoewel ik het niet erg vind als kinderen overgeven. Het ligt in hun aard, en het stinkt niet zo.’
‘Echt?’
‘Geen alcohol,’ legde Síle uit.
‘Heb je ze zelf? Kinderen, bedoel ik.’
‘Nee, het extra voordeel van dit werk is dat ik met die van andere mensen mag spelen, en ze dan terug mag geven.’ Hm, bedacht ze te laat, was dat een manier om erachter te komen of ik hetero ben?
Jude nam een klein hapje van een pain aux raisins. ‘Bedankt voor de koffie. Hij is lekker.’
‘Nou, dat is een klassiek staaltje van Canadese beleefdheid.’
Jude knipperde met haar ogen.
‘Hij smaakt naar afwaswater; ik kom hier alleen maar voor het gebak,’ zei Síle.
Jude leefde op. ‘Nou, ten eerste had ik dringend behoefte aan koffie. De laatste keer dat ik de hele nacht ben opgebleven was volgens mij op een slaapfeestje toen ik negen was.’
‘Oké. En ten tweede?’
‘Hij is beter dan de koffie die ik thuis zet. Ik heb een oude pot met een filter waar de koffiedrab doorheen komt.’
Síle grijnsde. ‘Ik ben een vreselijke koffiesnob geworden. Thuis in Dublin is er een Italiaans café in de haven, daar móét ik naartoe elke keer als ik een dag vrij heb.’
‘Dus vroeger was je gelukkiger, toen je nog niet beter wist?’
‘Ik veronderstel van wel,’ gaf ze toe. ‘Je warmt de jouwe toch niet op in de microgolfoven mag ik hopen?’
‘Ik heb geen magnetron.’
Síle staarde haar aan. ‘Dan ben je vast de laatste in de westerse wereld.’
Toen Jude grijnsde bleef haar kaaklijn zo glad als een witte tulp. Ze had geen bagage, realiseerde Síle zich nu pas, ze bleef alleen maar bij de bagageband rondhangen om met mij te kunnen praten. Ze keek omlaag naar haar chocoladecroissant en slikte een grote boterige hap door. ‘Ik heb niet eens een mobiele telefoon,’ zei Jude met een knikje naar het metaalkleurige ding dat uit Síle’s handtas stak.
‘O, dat is veel meer dan een gsm, ik noem het mijn gizmo.’ Ze haalde hem teder uit haar tas. Het was een proefmodel dat ze gekregen had van een vriend die in de branche werkte; het gaf haar een kik dat dit model nog niet in de winkels lag. U hebt 7 nieuwe berichten, maar ze klapte het schermpje dicht. ‘Hij zegt dat het hier buiten min twee is.’
‘Lekker weertje.’
‘Is dat ironisch bedoeld?’
‘Nee, dat is zacht voor januari - naar mijn normen,’ verzekerde Jude haar.
‘Wow.’
‘Kan het nog andere dingen?’
‘Je zegt het maar. Hij is mijn kleine geest in de fles: hij kan foto’s maken, muziek spelen, internetten, stemmen herkennen, en hij kent tien talen…’
‘Ik durf te wedden dat hij niet weet wat poutine is.’
‘Spel het eens,’ zei Síle. ‘Het klinkt een beetje als putain, betekent dat niet hoer?’
Jude spelde het woord.
ONBEKEND, verscheen er op het kleine scherm. Ze fronste. ‘Welke taal is het?’
‘Canadees. Het zijn frieten met cheese curds - dat is ongerijpte kaas - en jus.’
‘Bah!’
Een korte stilte. Jude veegde de koffiekring weg die haar glas op de tafel had achtergelaten. ‘Als ik het had gemerkt, iets eerder -’
‘Maak jezelf geen verwijten.’ Síle legde haar hand over de witte hand van het meisje, lichtjes als een vlinder die landde. Haar eigen hand, met de drie gouden ringen, de Kerala-armbanden, het horloge, leek plotseling die van een boosaardige oude vrouw. Je maakt misbruik van de situatie, zei ze tegen zichzelf en haalde haar hand weg.
‘Op alle begrafenissen waar ik tot nu toe ben geweest, was de kist gesloten,’ vertelde Jude haar.
‘Ik heb al veel dode mensen gezien... maar ik ben dan ook twee keer zo oud als jij,’ zei Síle, opzettelijk overdrijvend om zichzelf te straffen voor het incident met de hand. ‘Drie ooms en een tante, mijn grootouders - alleen al aan de kant van mijn vader, niet de Indiase - mijn kunstleraar… Mijn moeder niet, toen was ik nog maar drie.’
De wenkbrauwen van het meisje schoten vragend omhoog.
‘Suikerziekte,’ legde Síle uit.
‘Dat spijt me voor je.’
Síle glimlachte.
‘Herinner je je haar?’
‘Ja en nee. Ik zie soms beelden voor me, maar ik weet dat sommige waarschijnlijk gebaseerd zijn op foto’s.’
‘Wat vreemd.’
‘Ik heb vriendinnen in New York,’ zei Síle, ‘die een gezelschapsspel spelen dat ze “Dode exen” noemen. De winnaar is zij die met de meeste dode mensen geslapen heeft.’
‘Dat klinkt als necrofilie.’
‘Ja, wel een beetje.’ Ze sloeg haar lauwe koffie achterover en wenste toen dat ze dat niet had gedaan. ‘Als mijn vader op bezoek gaat in zijn oude dorp, in Roscommon, zijn er zoveel van zijn verwanten dood dat het lijkt op de thuiskomst van Oisín.’
‘Van wie?’
‘De thuiskomst van Oisín,’ herhaalde Síle. ‘De zoon van Fionn mac Cumhaill, de aanvoerder van een groep helden, de Fianna?’
‘Ah, Finn McCool, die kerel waar de cafés naar vernoemd zijn.’
Síle knikte. ‘Dus, Niamh met het Gouden Haar komt voorbij op haar magische witte paard en lokt Oisín naar het westen over de zee naar Tir Na nOg - dat is het Land van de Eeuwige Jeugd.’
‘Zoiets als Neverland?’
Ze trok een gezicht. ‘Het zijn geen kinderen - maar ze worden nooit oud, dus ja, zoiets. Nou, het leven daar is fantastisch: elke dag gaan ze op jacht en elke nacht zingen ze. Maar na drie weken ziet onze held toevallig een klaverplant en hij krijgt heimwee. Hij zegt tegen de lieflijke Niamh: “Ik moet terug naar Ierland, één dag maar.” Ze is er niet blij mee en zegt: “Als je echt niet anders kan, ga dan, maar blijf op het witte paard zitten en zorg ervoor dat je voeten de grond niet raken”.’
‘Oh ja,’ zei Jude en knikte, ‘de magische aantrekkingskracht van het vaderland.’
Het meisje was alert; Síle grijnsde naar haar. ‘Oisín komt onderweg een paar miezerige kereltjes tegen die proberen om een groot rotsblok van de weg te rollen. Hij vraagt hen waar de Fianna aan het jagen zijn. Ze staren hem aan en zeggen dat de Fianna al driehonderd jaar dood zijn. Die onzin gelooft Oisín natuurlijk niet, maar hij besluit ze toch te helpen met het rotsblok. Dus hij leunt over zijn zadel en geeft de steen een zet.’
‘En valt van zijn paard?’
Síle knikte. ‘Hij belandt in de modder, helemaal verschrompeld, meer dan drie eeuwen oud - en hij weet dat hij Niamh met het Gouden Haar nooit terug zal zien.’
Jude schudde haar hoofd. Na een korte stilte zei ze: ‘Ze had er vast spijt van dat ze het paard aan hem had uitgeleend.’
Síle schoot in de lach. ‘Juist. Houd ze met handen en voeten gebonden, zeg ik altijd!’ Dit kwam er veel te verleidelijk uit, dus richtte ze haar aandacht gauw weer op haar chocoladecroissant. Weer een van die vreemde stiltes. Ze wist dat ze op haar horloge moest kijken, maar ze had geen zin om een einde te maken aan het gesprek.
‘Dus… wat denk je dat er met hem gebeurd is?’
Het meisje had het niet over Oisín. Síle haalde haar schouders op. ‘Sterfgevallen tijdens de vlucht komen verrassend vaak voor, hoewel dit mijn eerste dode was. Naar het schijnt is het de stress van het reizen.’ Een luchtvaartmaatschappij voor langeafstandsvluchten had onlangs zelfs lijkladen geïnstalleerd in haar Airbus-toestellen, maar dat zei ze er niet bij. ‘Een schoolvriend van vroeger ging klimmen met zijn zoon, in de Macgillycuddy. Hij viel dood neer terwijl hij een broodje ei zat te eten. Blijkbaar treft de hoogte juist mensen met een goede conditie.’
‘Bedoel je… vannacht, dat het misschien door de hóógte kwam?’
‘Nee nee,’ zei Síle geprikkeld, ‘het is gewoon een voorbeeld van hoe je plotseling en ongemerkt kunt sterven. De druk in de vliegtuigcabine wordt geregeld. Het is net als op de grond.’
‘Zo voelt het niet.’
‘Het went wel, vliegen, nu je je vuurdoop hebt gehad. Plotseling loskomen van de zwaartekracht -’ met haar hand beeldde Síle een steile klim uit - ‘is nog beter dan de achtbaan.’
‘Ik moet altijd overgeven in de achtbaan.’
‘Dát is pas walgelijk.’
‘Ik bedoel, achteraf,’ verbeterde Jude zichzelf. ‘Rizla - mijn ex - heeft me een keertje meegesleept in een gigantische achtbaan in Sudbury. Dagen later was ik er nog misselijk van.’
‘Is ze net als jij een Luddiet *[1 ?’
Het meisje knipperde met haar ogen. ‘Hij, eigenlijk. Ik bedoel, hij is een man, Richard. De bijnaam komt van de vloeitjes.’
Síle kreeg een kleur. Kapsels konden soms zo misleidend zijn. ‘Oh, sorry.’
‘Nee, het is -’
‘Oh, Rizla! Ik dacht al dat de naam me bekend in de oren klonk,’ riep Síle uit. Tot zover haar vermogen om mensen in te schatten.
‘Het is oké.’ Een grijns.
Ah, dacht Síle. Dus ik had het toch bij het rechte eind?
‘Wat was je vraag ook alweer?’
‘Had ik een vraag gesteld?’
‘Luddieten,’ herinnerde Jude zich. ‘Nee, Rizla is gek op machines, hij is automonteur. En ik houd van motoren, dus ik ben niet helemaal een Luddiet.’
‘Hoef je je broodje niet meer?’
‘Neem maar,’ zei Jude terwijl ze met een geeuw het bordje naar haar toeschoof. ‘Wat doe jij tegen de jetlag?’
‘Ik weiger gewoon erin te geloven. Het is zoals met allergieën.’
‘Geloof jij niet in allergieën?’
‘Alleen die waarvan je gezicht als een ballon opzwelt. Jullie Yankees - Noord-Amerikanen,’ corrigeerde Síle zichzelf, ‘beweren altijd dat jullie allergisch zijn voor van alles en nog wat, alsof een slokje melk of een hapje brood jullie dood zou betekenen.’
‘Ik ben nergens allergisch voor,’ zei Jude, ‘en ik bak mijn eigen brood.’
Síle rolde met haar ogen. ‘Jij bent echt een dinosaurus!’
‘En jij een Rechabiet.’
‘Een wat?’
‘Een stam in Israël. De Rechabieten wilden zich niet vestigen,’ legde Jude uit. ‘Ze waren gedoemd om in tenten te wonen.’
‘Nou, mijn tent is een piepklein arbeidershuisje in het centrum van Dublin - goedkoop gekocht, gelukkig nog voor de Ierse boom *[2. Maar het klopt dat ik altijd het land ontvlucht op mijn vrije dagen,’ gaf Síle toe. ‘Mijn vriend Marcus blijft me maar plantjes geven in kleine potjes, maar ze gaan allemaal dood.’
‘Ik woon ook in Ierland, met mijn moeder,’ zei Jude spontaan. ‘Ierland, Ontario.’
‘Dat is grappig!’
‘Waarom?’
‘Zoals Paris, Texas.’
‘Dát is een goede film. Als hij met zijn dode vrouw praat door de spiegel en hij haar kan zien, maar zij hem niet…’
‘Hou op. Ik heb hem wel vijf keer gezien en elke keer moet ik huilen als een klein kind,’ zei Síle. ‘Zeg eens, hoe klein is jouw Ierland?’
‘Voor het eerst sinds de spoorweg werd afgebroken in de jaren dertig zijn er weer zeshonderd inwoners geteld.’
‘Wow.’
‘Ik vind het wel fijn eigenlijk.’
Síle sloeg haar hand voor haar mond: ‘Ik ook met mijn grote bek. Is het ver van Toronto?’
‘Tweeënhalf uur. Tamelijk dichtbij naar Canadese normen,’ voegde Jude eraan toe.
‘Ik vind het fijn dat er in Toronto niets is dat een toerist écht gezien moet hebben; de paar keer dat ik er was ben ik alleen maar naar de film gegaan en heb ik gegeten als een beest. Maar vertel eens, Jude, waarom ben je dan uiteindelijk toch in een vliegtuig gestapt? Ben je een student die Europa doet?’ Te laat besefte Síle dat het januari was.
‘Nee. Eigenlijk ben ik conservator in een piepklein museum,’ zei Jude. ‘Vrij vertaald: een onderbetaald manusje-van-alles,’ voegde ze eraan toe, ‘maar toch, ik mag de dingen op mijn manier doen.’
‘En hoe is dat?’
Ze dacht even na en zei toen: ‘Niet overdreven of aanstellerig, denk ik. In Noord-Amerika hebben we de neiging om het verleden te commercialiseren en voor te stellen als een suikerzoet sprookje - ritjes met de arrenslee en fleurige hoedjes met linten -’
Síle knikte. ‘De Ieren hebben hun marmeren klaverbladjuwelen, hun mistige ruïnes, en Enya fluisterend en kreunend uit de boxen.’
‘Precies! En laat niemand melding maken van de kindermoorden en de lynchpartijen.’
Síle was aangenaam verrast door de hartstocht van het meisje. ‘Dus heb je -’ Ze brak haar zin af om op haar horloge te kijken. ‘Shit, shit, ik moet er echt vandoor.’ Ze trok de aandacht van de ober met zijn namaak Parijse voorschoot en de enorme plugpiercings in zijn oren, en gebaarde dat ze de rekening wilde. ‘Tenzij je nog zo’n walgelijke koffie wilt?’
‘Ik heb genoeg, dank je.’
‘Je hebt me nog niet verteld wat je in Engeland komt doen,’ zei Síle terwijl ze in de vakken van haar handtas op zoek ging naar wat ponden. Je kon het schaamteloze nieuwsgierigheid noemen, maar zij gaf er de voorkeur aan te denken dat ze gewoon goed was met mensen.
Toen ze weer opkeek, was het gezicht van Jude betrokken. ‘Ik moet mijn moeder ophalen bij haar zus in Luton. Blijkbaar… voelt ze zich niet goed.’
‘Ai.’ Síle nam de rekening aan van de ober en gaf hem een bankbiljet. Ze wuifde Judes protest weg. Was ze hier maar niet over begonnen vlak voor ze er als een haas vandoor moest om op tijd te kunnen inchecken. Ze haalde een kaartje tevoorschijn uit haar handtas. Nooit sorry zeggen, nooit uitleg geven. Ze gooide het op tafel.
‘Mooi ontwerp! Bedankt. Maar eigenlijk doe ik niet aan e-mailen,’ zei Jude terwijl ze het kaartje oppakte. Een kleine zwarte zwaluw zweefde boven de woorden:
Síle O’Shaughnessy
sile@oshaugh.com
Síle fronste haar wenkbrauwen. ‘In je museum zal toch wel… Je moet toch af en toe een informatievraag beantwoorden, dingen opzoeken op internet?’
‘Ja, maar dat adres gebruik ik niet voor persoonlijke doeleinden. Ik vind het de laagste vorm van menselijke communicatie.’
Síle staarde haar aan.
‘Ik ben een freak, ik weet het. Maar hier is mijn échte adres. Voor het geval je meer te weten zou komen over meneer Jackson…’ Op de achterkant van haar servet schreef Jude met een nauwgezet, kinderlijk handschrift:
Jude Turner
9 Main Street
Ierland, ON
L5S 3T9
Canada
‘Dank je, maar ik verstuur nooit iets met de slakkenpost,’ zei Síle. Ze kon de verleiding niet weerstaan om een beetje wraak te nemen. ‘Ik kan het tijdsverschil niet verdragen; tegen de tijd dat de brief aankomt is wat je schreef al niet meer helemaal waar.’
Ze schoten gelijktijdig in de lach.
‘Nog veel plezier met je trampoline,’ zei Jude.
‘Ik hoop dat het goed gaat met je moeder. Doe het rustig aan!’ Síle overwoog of ze een knuffel zou aandurven, maar zwaaide toch maar, terwijl ze haar topzware trolley voortduwde in de richting van het bord waarop stond “Connections to Terminals One, Two, Four”.
Verderop zette ze haar kleine koptelefoon op en stond zichzelf toe om een blik over haar schouder te werpen. Voor Brasserie Rive Gauche zat Jude Turner op haar hurken een riempje aan te trekken van haar kleine zwarte rugzak. Ze keek niet op, zocht niet in de menigte naar Síle. Nou ja, het hielp de tijd voorbijgaan. Wat was die rake regel in Wachten op Godot ook alweer? “Die was zo ook voorbijgegaan.”
In luchthavens bewoog de tijd zich anders voort: dan weer stond hij stil, dan weer vloog hij om; eerst had je niets omhanden, en dan moest je je de benen uit het lijf lopen. Síle bracht haar dagen door met het zorgen voor reizigers die verveeld of gehaast waren, of allebei. En wat betreft mensen die regelmatig vlogen: Síle was tot de conclusie gekomen dat het voortdurend onderweg zijn van iedereen een monster kon maken. Frequent flyers stelden hun eigen gemak voorop. Ze zagen hun medepassagiers alleen maar als obstakels, als menselijk wrakhout. Mensen die regelmatig vlogen drongen voorbij oude mensen, stapten over huilende kinderen heen, lieten hun rugleuning achterover zakken en gingen met versteende gezichten in hun stoel liggen. Voor de verjaardag van hun moeder kochten ze hetzelfde taxfree parfum als drie jaar geleden, en bij het uitstappen zochten ze in de fruitmand altijd de geelste banaan uit.
Síle wist dit allemaal omdat ze zélf een
beroepsreiziger was; soms voelde ze zich de cipier van haar
passagiers, soms voelde ze zich hun dienstmeid, maar bijna altijd
kon ze zich inleven in hun irritaties en hun waanideeën. Ze wist
tenslotte zelf hoe het was om door een luchthaven te lopen,
opgesloten in haar eigen glazen stolp. De camera was altijd op haar
gericht en op de achtergrond speelde haar persoonlijke soundtrack. Zij was de heldin: het slachtoffer van een
kaping, de heldhaftige dokter, de ongrijpbare spion. In het
voorbijgaan keek ze in elk reflecterend oppervlak naar
zichzelf.