Vooruitgaan, terugvallen
And once I went over the ocean,
Being bound for the proud land of Spain,
Some singing and dancing for pleasure,
But I had a heart full of pain.
The Maid with the Bonny Brown Hair (Anoniem volksliedje)
Síle’s veertigste verjaardag was goed begonnen toen ze thuis in bed het pakje met het Canadese poststempel opende en er een klein Japans notitieboekje tevoorschijn kwam. Daarin had Jude vierhonderd dingen opgeschreven die ze leuk vond aan Síle, één per pagina.
Dat je goed kunt argumenteren.
Je oranje ogen.
Dat je Petrushka je bank aan flarden laat krabben.
Je pit.
Je gerimpelde wreef…
Maar toen moest ze zich naar de luchthaven haasten voor haar vlucht naar New York en die bleek een beproeving te zijn. Door een wervelstorm moest de landing worden afgeblazen; het vliegtuig werd omgeleid naar Philadelphia en bleef drie uur lang aan de grond. Het eten raakte op, passagiers briesten over gemiste aansluitingen, eentje raakte opgesloten in het toilet en werd hysterisch. Síle slaagde erin om met een schroevendraaier het slot te verwijderen, wat een leuk verhaal had kunnen opleveren: “Hoe ik op mijn veertigste verjaardag de eeuwige dankbaarheid van mevrouw Walson uit Alabama verwierf”. Ware het niet dat mevrouw Walson uit de wc kwam stormen en haar omver duwde. Síle belandde aan de voeten van een passagier, verzwikte haar knie en kreeg sinaasappelsap in haar haren.
‘Ik heb er een extra rustdag in New York uit kunnen slepen. Om mijn knie te laten genezen,’ zei ze tegen Jude aan de telefoon.
‘Je zei toch dat die weer helemaal beter was?’
‘Oh jawel, maar niet officieel. Kun je dinsdag daarheen komen?’ smeekte ze.
Dat kleine hapje naar lucht dat betekende dat haar geliefde in de verdediging schoot.
‘Alsjeblieft, voor één keer. Laat mij gewoon alles betalen. Misschien heb ik wel een posttraumatische stressstoornis opgelopen!’
‘Jij kletst maar wat,’ zei Jude lachend. En toen: ‘Ik neem de Greyhound-bus wel, dat is goedkoper.’
Manhattan was imponerend en chaotisch; Síle keek ernaar door de ogen van iemand die het voor het eerst zag. Ze nam de lift naar de negenenveertigste verdieping en toen ze de deur opende zag ze Jude opgerold in het brede bed liggen. Ze sliep en haar haren waren nog nat van het douchen. Síle bleef even staan om naar haar te kijken. Een sprookje: Sneeuwwitje in haar glazen kist. Ze boog voorover om haar te wekken met een kus op haar ooglid.
Omdat ze minder dan achtenveertig uur hadden, waren ze van plan geweest om de stad in te trekken, maar die avond kwamen ze de kamer niet uit. Door het raam keken ze uit op de Chrysler Building met zijn verlichte art deco-bogen. Om twee uur ’s nachts wilde Síle per se roomservice bellen voor een verlaat verjaardagsdiner. Ze aten oesters, een salade van gegrilde peer, en een broodje gezond waar pastinaakchips bij werden geserveerd - een pretentieus detail waar Jude om moest lachen als een kind.
Alles was een beetje te snel en te uitzinnig. Síle’s lichaam voelde aan als schuurpapier, en toen als kwikzilver. Jude kon niet van haar afblijven, geen seconde. Toen Síle haar tanden ging poetsen, volgde Jude haar naar de badkamer en legde haar handen op haar heupen.
‘Is het vannacht niet het einde van de zomertijd?’ vroeg Síle. ‘Of is dat hier anders? Nee, ik denk dat ik gelijk heb.’
‘Dus we verliezen een uur?’ Somber.
‘Winnen een uur,’ verzekerde Síle haar terwijl ze haar klok terugdraaide. ‘Kijk, het is nog niet eens middernacht.’
‘Vooruit met de lente, terug met de herfst,’ mompelde Jude en leidde haar naar het bed. ‘Ik vergeet altijd hoe het ook alweer is, tot ik dat zinnetje opzeg. Het is een beetje een deprimerend ezelsbruggetje.’
‘Vind je?’
‘Zoals dat wiskundeprobleem over die slak die elke dag tien centimeter omhoog klimt in de waterput maar elke nacht weer vijf centimeter naar beneden zakt.’
Ze namen een laat ontbijt in een roterend restaurant op Times Square. Het draaide zo langzaam rond dat je het niet eens merkte tot je weer opkeek en ontdekte dat het uitzicht ineens veranderd was. ‘Ik zou een oud huis hebben in Florence,’ besloot Síle, ‘en een week of twee gaan skiën in de Rocky Mountains, dan in maart naar Sussex om de grasklokjes te zien, oh en het Mardi-Gras-festival in Sydney, en naar New England als de seringen bloeien, dan een maand in West Cork, en dan, hm, Bangalore in India is het hele jaar door leuk omdat het zo hoog ligt. Bangalore moet je echt eens gezien hebben, Jude, dan zie je hoe de toekomst eruitziet. Misschien het einde van de zomer in San Francisco - daar ben ik altijd vrolijk, zelfs als het mistig is, het is gewoon zo onwaarschijnlijk zoals het gebouwd is op al die hellingen. De herfst in New York - of misschien in Toronto, waarom niet, dan is het Filmfestival en komt iedereen naar de kleurenpracht van de bomen kijken,’ stelde Síle voor, zich ervan bewust dat ze als enige deze conversatie gaande hield - ‘en dan terug naar de Méditerranée. Wat denk je ervan?’
‘Ik vind dit geen leuk spelletje. Het lijkt alleen maar de bedoeling dat je rusteloos wordt,’ zei Jude.
‘Ik ben rusteloos geboren,’ zei Síle en deed haar best om duivels te grijnzen.
‘Het antwoord zal nooit Ierland, Ontario zijn, hè?’
‘Misschien voor de Summer Squash Fair,’ zei ze zwakjes.
‘Trouwens, ergens wonen is niet hetzelfde als toerist zijn,’ merkte Jude op. ‘Mensen blijven op één plek vanwege échte dingen zoals werk en familie, niet om de geur van de grasklokjes.’
Verdomme, dat meisje klonk soms als een vrouw van vijfenzestig. ‘Grasklokjes zijn écht.’
‘Je weet precies wat ik bedoel.’
‘Het is maar een spel,’ zei Síle en plukte een stukje spek van Judes bord, meer om iets vertederends te doen dan omdat ze het wilde hebben; het was koud en klef. ‘Waar ik eigenlijk zou willen wonen, is op een onbekende en afgelegen plek die J. Turner heet.’
Stilte. ‘Oh ja? Waar specifiek?’
‘De Intermamillaire Vlakte,’ zei Síle. ‘Of nee, die kleine vallei tussen Linkerbeen en Rechterheup.’
Jude glimlachte, met enige vertraging, en ze gingen terug naar hun hotel.
Later die middag namen ze de veerboot naar Ellis Island. ‘Het is geweldig om over zee aan te komen, net als de immigranten,’ zei Jude die over de reling leunde.
‘Wie zou jij zijn? Of mag ik geen “Stel dat”-spelletjes meer spelen?’ vroeg Síle voorzichtig. ‘Wat zou je zeggen van een eenvoudig maar hardwerkend naaistertje?’
Jude schudde haar hoofd. ‘Ik ben een tomboy die zich voordoet als matroos omdat mannen het dubbele verdienen van vrouwen.’
‘Oplichter!’
‘Dat kwam vaak voor,’ verzekerde Jude haar. ‘Het was goed te doen als je je pet maar half voor je gezicht liet hangen.’
‘Oké,’ zei Síle, en genoot van het beeld. ‘En ik ben een exotisch kindermeisje dat met een lompe Engelse familie meereist, en ik kan mijn donkere ogen niet afhouden van je mysterieuze tengere gestalte. Ik ontdek je geheim en we besluiten om samen weg te lopen naar het Wilde Westen zodra we door de douane zijn.’
Jude keek op naar de groene reuzin die zich uit het grijze water verhief. ‘Ze ziet er niet zo… verwelkomend uit als ik had verwacht.’
Síle stelde de camera-extensie van haar gizmo in en de lens kwam naar buiten als een tepel. ‘Hm, ik weet dat het de bedoeling is dat ze een fakkel in haar hand houdt, maar het ziet er meer uit alsof ze “Halt!” bedoelt.’
Het Immigratiemuseum was gigantisch. Op een cd-rom vond Jude een Shawn O’Shawnassy uit 1893 die best een verre oom van Síle kon zijn.
‘Zijn achternaam wordt anders gespeld,’ wierp Síle tegen.
‘Dan hebben ze het fout opgeschreven,’ legde Jude uit. ‘Zoals Bukovski Booker werd, of Cohen Cole.’
De verhoorzaal was leeg. Er hing alleen maar een enorme Amerikaanse vlag. In een kleine tentoonstellingszaal werden de vragenlijsten tentoongesteld die gebruikt werden om de aanvragers met een laag intelligentieniveau eruit te halen. Hier moest Síle om lachen, maar toen ze de puzzel maakte om het ruimtelijk inzicht te testen en Jude zei dat ze nog tien seconden had, raakte ze in paniek en kreeg ze hem niet op tijd klaar. ‘Tja, en toen zaten oudoom Shawn en ik weer op de boot.’
‘Hoe kan iemand die de hele wereld rondreist zo’n slecht ruimtelijk inzicht hebben?’
‘Ironisch, hè?’
Ze lazen verhalen over aanvragers die jaren op Ellis Island hadden doorgebracht, wachtend; vrouwen die werkelijk in hechtenis gehouden werden tot hun mannen kwamen opdagen. Op weg naar buiten liepen ze langs een grote berg oude hutkoffers en handkarren. ‘Dat zijn zeker Hollywood-rekwisieten die hier zijn achtergebleven na een filmopname,’ zei Síle.
Jude keek op van het bord dat erbij hing. ‘Nee, ze zijn echt. Het is niet-afgehaalde bagage.’
‘Nee!’ Síle staarde naar de prachtige oude koffers, dichtgemaakt met touwen of spijkers, en de armzalige kleine handkarren. Ze greep naar haar gizmo. ‘Ga er even naast staan, schat. En kijk triest.’
Jude liep weg.
‘Kom nou!’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb geen zin in toneelspelen.’
Síle beet op haar lip. Alles wat ze deed leek fout.
Op de boot hadden ze een banaal gesprek over zonne-energie. Het was begrijpelijk, probeerde Síle zichzelf gerust te stellen. De dagen die ze samen doorbrachten waren zo vreemd, zo kort. Niet elk moment kon fabelachtig zijn.
Toen Síle de volgende ochtend wakker werd, was het eerste dat tot haar doordrong dat het erg vroeg was; er was nog maar een flauw lichtschijnsel zichtbaar aan de randen van de gordijnen. Het tweede was dat ze was wakker geworden door het huilen van Jude.
Ze sloeg haar armen om de rillende vrouw heen. ‘Toe nou.’
‘Ik wil een sigaret.’
‘Niet huilen schat. Niet huilen. We hebben nog een halve dag.’
‘En daarna, wanneer zie ik je daarna weer?’
Daar kon Síle geen antwoord op geven. Even wilde ze zeggen “Snel”, maar het klonk zwak. Het duister knaagde aan de randen van het woord.
Jude ging rechtop zitten en sloeg haar armen om haar knieën.
‘Wil je echt een sigaret?’ vroeg Síle.
Haar geliefde schudde haar hoofd en staarde uit het raam waarlangs een hongerige meeuw voorbij vloog.
Síle lag te overwegen welke argumenten ze allemaal kon aandragen. Ze wilde voorstellen om roomservice te bellen en ontbijt te bestellen.
Maar de woorden die uit Judes mond kwamen, waren: ‘Ik kan dit niet.’
Síle wachtte: voor één keer was ze stil.
‘Dit allemaal. Alles. Het wachten,’ gromde Jude. ‘Ik weet dat ik dankbaar zou moeten zijn dat we elkaar zeven keer hebben kunnen zien in zes maanden, ik weet dat we het zoveel beter hebben dan veel anderen. Maar ik ben de hele tijd gespannen, het is als een gigantisch elastiek die elk moment kan knappen en in mijn gezicht kan knallen…’
‘Ik weet het. Ik weet het,’ suste Síle, ‘het is onmenselijk, het is afschuwelijk -’
‘Maar jij kunt het,’ onderbrak Jude haar. ‘Het is alsof jij op deze hoogte kunt ademen.’
‘Nee, dat kan ik niet.’
‘Nou, zo lijkt het wel.’
‘Helpt het dan,’ zei Síle geagiteerd, ‘om te jammeren en te kreunen? Probeer je ruzie te zoeken op onze laatste dag?’
‘Nee,’ zei Jude, zo zacht dat Síle haar nauwelijks kon horen. ‘Ik probeer alleen maar te zeggen dat het voorbij is.’
Enkele seconden lang was het enige geluid het zachte zoemen van de verwarming. Toen begon Síle staccato te praten: ‘Ik begrijp niet wat je bedoelt. Het is duidelijk nog niet voorbij, toch? Ik bedoel: hier zijn we, onze gevoelens zijn niet zomaar in rook opgegaan.’ Ze wachtte. ‘Je bedoelt dat je graag zou willen dat het voorbij was. Is dat het? Je wilt niet dat ik op bezoek kom, je wilt niet naar Dublin komen, je wilt me niet mailen, niet bellen, je wilt niet aan me denken?’
‘Soms,’ zei Jude tussen haar knieën, ‘denk ik bijna dat het vroeger beter was - eenvoudiger in elk geval - toen je gewoon vaarwel zwaaide bij een boot of een trein, je sjaal over je hoofd trok en verder ging met overleven.’ De stilte rekte zich uit als gesponnen glasdraad. ‘Wees nou eens eerlijk, Síle. Als je weg bent, ben je weg. En we ademen niet eens dezelfde lucht in.’
Síle staarde haar aan. Maar kon het niet ontkennen.
Ze waren vreemd beleefd tegen elkaar, daarna. Als
zombies pakten ze hun koffers. Jude bood aan om mee naar de
luchthaven te gaan, maar Síle zei dat het logischer was als de taxi
Jude afzette bij het busstation. Hun handen lagen vlak bij elkaar
op de achterbank. ‘Het spijt me,’ zei Jude, één keer. Síle deed er
zo lang over om het perfecte antwoord te bedenken - het magische
zinnetje dat haar geliefde zou raken, zou overtuigen, haar opnieuw
in een web zou vangen - dat het moment voorbijging. Ze namen
afscheid alsof ze vreemden voor elkaar waren.