47

De laatste schaduwen van de ondergaande zon klampten zich vast aan het huis van Chris Lorch als de vingers van een drenkeling, gleden er uiteindelijk af en versmolten met de duisternis.

Axel Pohl parkeerde aan de overkant van de straat en haalde diep adem. In het schijnsel van de straatlantaarns leek het alsof alle zongebruinde kleur uit zijn gezicht was verdwenen.

‘Dit is waanzin,’ was het eerste wat hij na Marks verslag zei. ‘Absolute waanzin. Ik dacht altijd dat zoiets alleen in films voorkwam. En Ellen kan zich nu niets meer herinneren?’

‘Op dit moment is ze volkomen apathisch,’ verklaarde Mark. ‘Ik weet het: dit klinkt allemaal ongelofelijk.’

‘En u gelooft dat Chris degene kan zijn die het op gang heeft gebracht?’ vroeg Axel Pohl, en hij keek Mark indringend aan. ‘Denkt u dat hij een soort psychopatisch spelletje met Ellen heeft gespeeld, omdat hij had vastgesteld dat er iets met haar aan de hand was?’

‘Ik weet het niet. Maar er moet een reden zijn geweest waarom hij tegen haar heeft gelogen.’

‘Dat is ontzettend vreemd,’ vond Pohl en hij krabde op zijn hoofd. ‘Het klinkt helemaal niet als de Christoph Lorch die ik ken. Hij is niet het type voor geheimzinnig gedoe, en hij heeft al helemaal een hekel aan leugens. Stel je het probleem voor ogen, ga de confrontatie aan en verstop je er niet voor, zei hij altijd. Hij heeft mij ook keer op keer geholpen. Vooral toen Sabine en ik uit elkaar gingen. Dat Chris zich nu als een psychopaat zou gedragen als shocktherapie voor Ellen… dat kan ik me met de beste wil van de wereld niet voorstellen.’

‘Zolang wij niet weten wat er is gebeurd, moeten we rekening houden met die mogelijkheid,’ wierp Mark tegen. ‘Hij kan hebben geprobeerd om haar met haar ergste nachtmerrie te confronteren – en misschien is het toen uit de hand gelopen. Maar misschien was het wel heel anders. Om een of andere reden vond hij het in elk geval nodig haar te laten geloven dat hij met u in Australië zat.’

Alex Pohl schudde nadenkend zijn hoofd en maakte zijn veiligheidsgordel los. ‘Laten we maar eens kijken of hij er nu is.’

Ze stapten uit en liepen naar het huis toe, dat aan de uiterste westgrens van het dorpje Ulfingen stond. Dit sobere staaltje oud-Zwabisch vakwerk moest ruim een eeuw hebben uitgekeken op het nabijgelegen Mägdeberg. Nadat Chris het huis van zijn vader had geërfd, was er veel aan de binnenkant veranderd, maar ook aan de voorgevel. Mark herinnerde zich gesprekken over nieuwe warmte-isolatie, wateropvangsystemen, zonne-energie en milieuvriendelijke verwarmingsmethoden die Chris ’s middags in de kantine met collega’s had gevoerd. Maar ondanks al die vernieuwingen had het huis niets van zijn traditionele charme ingeboet. Alleen de zonnecellen op het dak deden vreemd aan.

Toen ze door het tuinhek gingen, merkte Mark ineens dat zijn spieren verstijfden. Om de een of andere reden ging bij het zien van de donkere ramen een alarmbel af in zijn hoofd. Hij had het gevoel dat ze werden geobserveerd.

Ook na de derde keer aanbellen deed niemand open. In het huis bleef het donker.

‘Voor wie komt u?’

De beide mannen draaiden zich met een ruk om naar een oudere heer, die met zijn teckel bij het hekje stond. Met zijn kale schedel, ronde buik en volle witte baard deed hij Mark denken aan een Kerstman die zijn rode muts thuis had laten liggen.

‘Voor meneer Lorch.’

‘Die is er niet. Door de week is de dokter er nooit. En wie bent u?’

‘Vrienden,’ zei Axel Pohl, terwijl Mark de vraag tegelijkertijd met ‘Collega’s’ beantwoordde.

‘Wat is het nu? Vrienden of collega’s?’

Mark zuchtte. ‘Ik ben een collega, en meneer Pohl een goede vriend van meneer Lorch. En naar het schijnt, bent u een waakzame medeburger. Dan kunt u ons vast ook vertellen wanneer u meneer Lorch voor het laatst hebt gezien?’

‘Dat is al een tijdje geleden, minstens drie weken,’ zei de mutsloze Kerstman. ‘Ze zullen wel met z’n tweeën op vakantie zijn, denk ik, maar niemand vertelt mij ooit iets. Terwijl ieder een hier toch blij is dat er iemand op het huis past. Buurtpreventie, begrijpt u?’

Hij wees trots op zijn teckel, alsof hij een dobermann aan de lijn had die zijn tanden liet zien.

Mark en Axel wisselden een korte blik, bedankten voor de informatie en stapten weer in de auto.

‘Er klopt hier iets niet,’ vond Mark. ‘Dat merkt u toch ook, hè?’

Axel Pohl knikte. ‘Waarom zei Chris tegen mij dat hij iets persoonlijks moest regelen, alleen om dan wekenlang uit beeld te verdwijnen? Hier klopt iets niet.’

‘En wat nu?’ vroeg Mark.

‘Ík vermoed dat we allebei hetzelfde denken,’ antwoordde Axel Pohl en hij knikte kort in de richting van de andere straatkant. Daar stond nog altijd de oude man met zijn hond; hij keek argwanend in hun richting. ‘Laten we een stukje omrijden en dan proberen om via de achterkant in het huis te komen. Kijk maar in het handschoenenvakje, daar moet een zaklamp liggen. Zo niet, dan heb ik er in elk geval eentje in de kofferbak.’

Ze bleven staan in een zijstraat en liepen van daar af naar de achterkant van het huis – waarbij ze er steeds op bedacht waren om een ander lid van het Buurtpreventieteam in de armen te lopen.

Mark zag de serre, waar Ellen – toen ze Ellen nog was – zo van gecharmeerd was geweest. Hij liep voorop naar de terrasdeur, die toegang bood tot een terracotta plateau.

‘Zou er hier een alarminstallatie zijn?’ fluisterde Mark.

Pohl schudde zijn hoofd. ‘Nee.’

‘Hoe weet u dat zo zeker?’

‘Ik heb een elektronicazaak. Dan had Chris die bij mij gekocht.’ Pohl grijnsde nerveus. Ondanks zijn tot dan toe zeer zelfverzekerde optreden leek zijn moed hem ineens te verlaten. ‘Als ik eerlijk moet zijn, voel ik me niet zo prettig bij deze actie.’

‘Dat geldt ook voor mij,’ verzekerde Mark. ‘Maar ik zou niet weten hoe we er anders achter zouden moeten komen waar Chris in werkelijkheid is. Misschien vinden we in het huis wel een aanwijzing.’

‘Hij zal niet enthousiast zijn, als hij ons daarbij betrapt.’

‘In dat geval krijgen we dan zeker antwoorden.’

‘Zit wat in,’ verzuchtte Axel Pohl. ‘Oké dan, en als we hier dan toch samen inbreken, kunnen we dat formele “u” ook wel achterwege laten.’

‘Komt in orde, Axel.’

Mark onderzocht de deur, maar vond geen mogelijkheid om die van buitenaf open te maken. Hij knikte kort naar Axel en sloeg toen met zijn elleboog een van de vierkante ruitjes van de deur in. Het gerinkel was luider dan hij had verwacht. Geschrokken wachtten ze op een reactie. Maar om hen heen bleef het stil. Waarschijnlijk deden de Kerstman en zijn teckel inmiddels hetzelfde als de meeste andere Ulfingers om deze tijd en hadden ze het zich gemakkelijk gemaakt op de bank voor de televisie.

Voorzichtig stak Mark zijn arm door het gat in het glas en deed de deur open. Ze stapten over de scherven heen, liepen door de serre – die op dat moment meer weg had van een opslagplaats voor verfemmers, rollen tapijt en een behangtafel – en kwamen uit in de woonkamer. In het licht van hun zaklampen zag de ruimte er groot en een beetje spookachtig uit. Overal rook het naar verse verf.

‘Chris?’

Bij de klank van zijn eigen stem kromp Mark in elkaar.

‘Chris, ben je daar?’

Stilte.

‘Dat was eigenlijk wel te verwachten,’ vond Axel schouderophalend.

Mark liep langs de salontafel en bleef staan. Op een stapel oude kranten en reclamefolders lag een opengeslagen reisbrochure. Die lag met de rug naar boven en Axel las:

INDIVIDUELE REIZEN TEGEN BODEMPRIJZEN
AUSTRALIË, NIEUW-ZEELAND, COOK ISLANDS

Mark pakte de brochure en bekeek de opengeslagen pagina. Die toonde de afbeelding van een smetteloos droomstrand. Zoals gebruikelijk bij zulke foto’s, lag er op de voorgrond een reuzenmossel op het witte zand. Daaronder stond:

HINCHINBROOK ISLAND – VAKANTIE IN HET PARADIJS

Marks handen trilden, toen hij de brochure teruglegde op de stapel.

‘Wat is er?’ wilde Axel weten en hij bescheen de cover eveneens. Hij floot zacht tussen zijn tanden. ‘Dus toch!’

‘Ze moeten hier op de bank hebben gezeten,’ fluisterde Mark en had daarbij de scène duidelijk voor ogen. Chris en Ellen, dicht tegen elkaar en dromend van een vakantie in het paradijs. Naast de folders stond een lege fles merlot en twee glazen met opgedroogde wijnresten. Stille getuigen die zijn voorstelling bevestigden.

‘Ze hebben wijn gedronken en het over dat Australische eiland gehad,’ mompelde Mark, meer tegen zichzelf dan te gen Axel. ‘Maar Chris is er nooit heen gevlogen. Ik zou nu eindelijk wel eens willen weten waarom hij dat dan heeft beweerd.’

Voorzichtig gingen ze verder naar de keuken. Het raam naast de eettafel keek uit op een klein tuintje, waarin drie verwilderde kruidenperkjes in het bleke maanlicht op verzorgende handen wachtten.

‘Hé,’ fluisterde Axel hem toe. ‘Ruik je dat?’

‘Ja, een beetje zoetig en scherp.’

Met ingehouden adem liet Mark de lichtkegel van de zaklamp over het keukenblok gaan. Hij ontdekte diverse vuile borden en kopjes, en hoorde het gezoem van vliegen.

Mark volgde het geluid. De lichtstraal trilde, toen hij hem over de vaatmachine naar het fornuis liet gaan. Daar stuitte hij op een pan, waarvan de inhoud overdekt was met groenigwitte schimmel.

Mark liet een walgend en tegelijkertijd opluchtend ‘Poeh’ ontsnappen. Hij deed een stap achteruit. ‘Dat zal wel ravioli zijn geweest.’

Axel keek over zijn schouder. ‘Eerder Maultaschen.’

‘Hoe kom je daarop?’

‘Vindt Chris heerlijk. Een echte Zwaab dus.’

Mark keek nog één keer kort in de pan. ‘Het ziet er naar uit dat hij al een tijdje niet meer heeft gekookt.’ Hij huiverde en liep terug door de woonkamer naar de gang.

‘Laten we boven kijken,’ stelde Axel voor.

Op de bovenverdieping bevonden zich de slaapkamer en twee ruimten waarvan de meubels verrieden dat het de werkkamers van Ellen en Christoph moesten zijn. Dokter Ellen Roth zal geen werkkamer meer nodig hebben, ging het door Mark heen.

Daarnaast was de badkamer.

Eternity.

Alleen al de gedachte aan Ellens parfum liet Marks hart sneller slaan. Een moment lang voelde hij zich heel, heel dicht bij haar. Tegelijkertijd schaamde hij zich dat hij in het huis was binnengedrongen. Hier was hij vreemd, zoals elk van deze kamers hem te verstaan gaf. Ze hadden hier niets te zoeken, en toch.

Ik begin zelf al met verdringen, vermaande hij zichzelf. Ik zeg liever tegen mezelf dat ik hier als een gluurder door haar huis loop, terwijl ik heel goed weet dat er een andere reden is waarom we hier zijn.

Er klopt hier iets niet.

Er is hier iets gebeurd.

Ik voel het.

Ik begin al met verdringen, omdat ik bang ben om erachter te komen.

Axel had in de slaapkamer rondgekeken. Nu kwam hij naar hem terug. ‘Heb jij al iets ontdekt?’

‘Nee, geen spoor van Chris. Niets wat erop duidt dat hij hier kortgeleden geweest zou kunnen zijn.’

‘Bij mij ook niks,’ antwoordde Axel. ‘Hoewel ik wel een bewijs heb gevonden dat Chris niet op reis is. Op de plank in de slaapkamer ligt zijn koffer.’

‘Nou en? Hij kan zijn bagage toch ook in een andere koffer hebben gepakt?’

‘Niet de Chris die ik ken. Met die koffer is hij al over de halve wereld gereisd. Bali, Hongkong, Ierland, Italië, het ding wordt bijna door de stickers bij elkaar gehouden. Hij zou die koffer hebben meegenomen, zelfs naar Australië. Ik heb hem nooit kunnen overhalen eindelijk eens een rugzak aan te schaffen, neem dat maar van me aan.’

Mark zuchtte. ‘Oké, hij is dus waarschijnlijk niet op reis. Maar wat betekent dat? Hebben die twee ruzie gehad? Is hij halsoverkop vertrokken?’

‘Dat zou voor mij de meest waarschijnlijke verklaring zijn,’ vond Axel. ‘Dat staat me in elk geval meer aan dan een of ander Zwarte Man-spelletje.’

Axel liep terug naar de trap, en ook Mark ging nadenkend naar beneden.

‘Tja, en wat nu? We hebben alle kamers nagekeken.’

‘Niet allemaal.’ Mark deed een met behang beplakte deur onder de trap open. ‘Ik geloof eigenlijk niet dat we daar een aanwijzing zullen vinden, maar we moeten toch even gaan kijken.’

Uit de kelder sloeg een zurige wijngeur omhoog. Daar voegde zich nog een tweede geur bij, die Mark echter niet goed kon thuisbrengen. Alsof het een mengsel was van een hoog percentage alcohol, rottend hout en bedorven fruit.

‘De lichtschakelaar doet het niet,’ meldde Axel na een paar onsuccesvolle pogingen. ‘Ik kijk wel even naar de zekering. De stoppenkast zit daar naast de garderobe.’

Terwijl Axel naar de stoppenkast ging, daalde Mark voorzichtig de stenen trap af. Naar het zich liet aanzien, waren Chris en Ellen in de kelder nog niet begonnen met hun renoveringswerkzaamheden. In het schijnsel van de zaklamp herkende Mark aan de rand van de trap een paar verfemmers. Een daarvan was omgevallen en leeggelopen.

De opgedroogde vochtigheid op de stenen traptreden had een schrikbarende gelijkenis met opgedroogd bloed.

HOUTLAZUURVERF las Mark op het etiket. Geen wonder dat het hier zo stonk.

Een trede lager stond een aluminium ladder tegen de muur, en nog een trede lager stond een gereedschapskist, waarop een boormachine lag.

Aan het einde van de trap heerste absolute duisternis, die de zwakke lichtstraal na een paar meter opslokte.

Mark scheen op twee kartonnen dozen vóór hem. Op een ervan stond met zwarte viltstift: BOEKEN CHRIS.

En op de andere, in een kinderlijk handschrift, dat in de verte aan Ellens handschrift deed denken, de woorden DIT & DAT, met daarnaast een getekende smiley.

Ook de smiley zag eruit alsof hij door een kind getekend was. Hij stak zijn tong uit naar de toeschouwer, had flaporen en drie haren, die als antennes op zijn hoofd stonden.

De DIT & DAT-doos was duidelijk ouder dan de andere verhuisdozen die hij op de verdiepingen erboven had gezien. Hij stond open.

Mark onderscheidde poppen, knuffels en een groot aantal stoffige kinderboeken, de meeste van Enid Blyton. Hij zag verschillende delen van De vijf en De dolle tweeling. Daarnaast vielen hem twee fotoboeken op, één over paarden, het andere over katten.

Meisjesboeken, dacht hij. Typische meisjesboeken uit de jaren zeventig en tachtig. Boeken die een meisje genaamd Lara kan hebben gelezen.

Mark moest aan het sprookjesboek denken, aan het plaatje van Roodkapje die vol angst voor de boze wolf achteruitwijkt. Aan het pentagram dat Lara met rood wascokrijt over de afbeelding had getekend om het kwaad uit te bannen.

Een paar dagen tevoren had hij moeten denken aan wat Ellen hem over dat boek had verteld, nadat hij haar uit het toilet in de parkeergarage had gehaald. Mark had Alexander Eschenbergs antiquariaat opgezocht en het boek van hem gekocht – waarbij Eschenberg zo vriendelijk was geweest, niet meer dan de tien euro te vragen die hij Chris ervoor had betaald.

De koop was een soort daad van vertwijfeling geweest, alsof in dat boek het antwoord op Lara’s toestand verborgen lag. Sindsdien had Mark steeds weer naar het plaatje gekeken; hij had het urenlang bestudeerd, in de hoop er een aanknopingspunt in te ontdekken voor wat er was gebeurd, iets wat verder ging dan de misbruiksymboliek van het sprookje.

Ellen was van mening geweest dat het boek een boodschap van de Zwarte Man was. In werkelijkheid moest ze het echter onder deze boeken in de DIT & DAT-doos hebben gevonden. Nadenkend staarde Mark naar het karton.

Wat is er in je omgegaan, toen je dat boek in die oude verhuisdoos ontdekte? Ben je geschrokken? Ja, absoluut. Maar je had het verleden veel te veel verdrongen om te kunnen weten wie Roodkapje op dat plaatje was.

En zo kon ook de boze wolf niet meer voor je worden dan een zwarte hond in je dromen.

Zo is het toch geweest, nietwaar?

Het moet Chris zijn opgevallen dat dit boek iets bij Ellen had losgemaakt. Mark probeerde zich voor te stellen hoe Ellens reactie eruit moest hebben gezien, en plotseling schrok hij op.

Natuurlijk! Waarom heb ik daar niet meteen aan gedacht? Nu weet ik zowaar wanneer dat gebeurd moet zijn! Hij herinnerde zich Ellens bleke gezicht en haar ongewoon opgefokte gedrag, toen hij haar in de kantine van de Boskliniek was tegengekomen en had geprobeerd een grapje te maken. Dat was vier weken geleden op een maandag geweest. Precies een week voordat Chris zogenaamd op reis was gegaan naar Australië. Destijds had Mark gedacht dat Ellen overwerkt of moe was, en dat zij tweeën hoogstwaarschijnlijk weer het hele weekend aan het huis hadden gewerkt, maar nu dacht hij dat hij de ware reden voor die gespannenheid begreep. Ellen moest dat weekend het boek hebben ontdekt, en daarna had het haar niet meer met rust gelaten. Haar verdringingsmechanisme had waarschijnlijk nog goed genoeg gewerkt om haar Ellen-persoonlijkheid overeind te kunnen houden, maar diep in haar was het al begonnen te borrelen.

En dat had Chris waarschijnlijk bedoeld, toen hij tegen Axel zei dat hij nog iets moest regelen. Chris moest Ellens verwarring hebben opgemerkt, en hij heeft vast geprobeerd daar de oorzaak van te achterhalen. Nog diezelfde week had hij het boek aan Alexander Eschenberg verkocht. Dat had de antiquair zich herinnerd, toen Mark hem daarnaar gevraagd had.

Chris had het ook eenvoudigweg in de vuilnisbak kunnen gooien, maar Mark dacht wel te begrijpen waarom hij het anders had gedaan. De verklaring was hem aangereikt door een opmerking van de antiquair. Het was Eschenberg namelijk weer te binnen geschoten wat Chris tegen hem gezegd had: hij wilde met de verkoop een kwade herinnering in een mooie, nieuwe herinnering omzetten. Dat had Eschenberg nogal cryptisch gevonden, maar hij had er verder niets achter gezocht. Hij had er pas weer aan gedacht, toen hij de geschrokken uitdrukking op het gezicht van de jonge vrouw had gezien, vlak voor ze uit zijn winkel was weggestormd.

Mark moest denken aan wat in de psychiatrie werd aangemerkt als het ‘verdrag’ tussen de behandelaar en zijn cliënt. Chris was tenslotte psychiater. Stel dat hij Ellen beloofd had om het boek, dat haar bang maakte, uit haar leven te halen en het te vervangen door iets aangenaams? Misschien geloofde hij haar door die symbolische daad voldoende opluchting te bieden om haar over de oorzaak van haar angst te laten praten.

In zijn geval had ik vast hetzelfde geprobeerd, dacht Mark. Ik zou het boek verkocht hebben, om met het geld een kwade herinnering te veranderen in een mooie nieuwe. Met een cadeautje misschien, of een romantisch etentje. Iets wat Ellen zou bevallen. En dan had ik geprobeerd met haar de oorzaak van haar angst te ontdekken.

Bij die gedachte schrok Mark.

Leken Chris en hij werkelijk zo op elkaar? Had Ellen dan misschien toch verliefd op hem kunnen worden, als Chris er niet was geweest?

Mark voelde kippenvel en schudde de vraag van zich af. Veel belangrijker was nu wat daarna was gebeurd. Er moest iets zijn misgegaan, en Chris was verdwenen. Maar waarom en waarnaartoe?

Mark zette zijn verkenningstocht voort, toen hij achter zich Axel van de trap af hoorde komen.

‘De zekeringen zijn in orde. Het moet wel aan de leiding liggen. Maar ik heb iets gevonden op de garderobekast. Kijk maar.’

Axel bescheen het ding in zijn hand en Mark verstijfde. Het was een zwarte bivakmuts, een balaklava, zoals de Zwarte Man volgens Ellen had gedragen in de therapiekelder.

Maar had Ellen niet zelf gezegd dat ze er tamelijk zeker van was, dat de man achter het masker niet Chris was geweest?

‘Misschien draagt hij dat bij het joggen,’ zei Axel over zijn vriend. ‘De lucht is hier in de winter beestachtig koud.’

Mark knikte nadenkend. ‘Ja, goed mogelijk.’

‘Geloof je nog altijd in die theorie met het psychopatische spelletje?’

‘Ik weet het niet goed. Maar jij lijkt het ook niet meer hele-maal ondenkbaar te vinden. Anders zou je me die skimuts toch niet laten zien?’

Axel trok zijn schouders op. ‘Inmiddels weet ik echt niet meer wat ik wel en niet moet geloven. Heb je hier beneden verder nog wat ontdekt?’

‘Alleen de doos waarin Ellen het kinderboek heeft gevonden.’ Mark was nog maar nauwelijks uitgesproken, toen hij op iets hards ging staan. Het knarste onder zijn schoen. Hij draaide zich om en richtte zijn zaklamp op de grond.

‘Wat is het?’ vroeg Axel en hij kwam naar hem toe.

‘Glassplinters. Waarschijnlijk van een wijnfles.’

Axel liet de lichtbundel hoger schijnen, over het wijnrek. De rechterhelft van de rij flessen was vrij van stoffige spinnenwebben. Toen hij de lichtstraal verder liet gaan, stolde bij Mark het bloed in de aderen.

‘O, verdomme, nee toch!’ hijgde Axel.

Daar was Chris. Als een dronkeman leunde hij tegen de muur naast het rek, nog geen drie stappen bij Mark vandaan. In het licht van de zaklamp leek zijn blonde, kortgeknipte haar bijna wit, alsof hij sinds hun laatste ontmoeting jaren ouder was geworden. Als hij niet zo aangetast was geweest door de ontbinding, dan had het er bijna uitgezien alsof hij rechtop in een roes was ingeslapen.

Als verlamd staarde Mark naar het opgezwollen gezicht van de dode. Over de ooit diepblauwe ogen was een melkachtig waas gekomen, zijn mond hing open alsof hij geluidloos huilde, en ontelbare adertjes waren als een blauwig netwerk naar bo ven gekomen onder de door blazen misvormde huid.

Bij zijn leven had Chris altijd erg op zijn uiterlijk gelet, maar de dood had hem veranderd in een karikatuur van zichzelf. Het getailleerde hemd, dat zijn getrainde lichaam had ge accentueerd, spande nu om zijn opgezwollen borstkas, alsof het elk ogenblik kapot zou kunnen scheuren, en ook zijn hippe jeans waren opgebold als een paar immense worstenvellen en doordrenkt door rottingsvocht dat door de stof was gedrongen. Chris stond alleen nog rechtop, omdat hij met zijn nek op een van de uitstekende spijkers zat vastgepind.

Mark kokhalsde. Hij had het gevoel alsof de ruimte om hem heen danste. Achter zich hoorde hij Axel de trap op stormen, en meteen daarna een nat geklater, toen hij overgaf op de traptreden.

Ook Mark wilde weglopen, maar hij kon zijn blik niet van Chris afwenden. Hij had hem onrecht aangedaan, hem voor een leugenaar gehouden, terwijl die zogenaamde reis van Chris niets anders dan een waanconstructie was geweest.

Mark begreep dat hij Ellen had geloofd, omdat hij haar gewoon wílde geloven. En omdat het voor de hand had gelegen.

Wat was er tenslotte erg genoeg voor Lara geweest om haar alter ego Ellen niet meer overeind te kunnen houden? Ze had Chris gedood.

Mark was geen patholoog, maar hij was ervan overtuigd dat er twee hematomen op de borst van Chris gevonden zouden worden. Ze zouden net zover van elkaar verwijderd zijn als Lara’s uitgestrekte handen en waren ontstaan toen ze hem met plotselinge kracht ruggelings in die spijker had geramd.

Maar waarom had ze dat gedaan? Was het in een opwelling gebeurd? Hadden ze soms…

Mark stootte een zachte kreet uit, toen het antwoord hem duidelijk werd. Hij draaide zich snel om en richtte de lichtstraal op het plafond. Uiteindelijk vond hij waar hij naar zocht. Een kale gloeilamp die aan een stuk draad bungelde. Hij schroefde die uit de fitting en hield hem voor het licht van zijn zaklamp.

Daar zag hij de doorgebrande gloeidraad.

Beelden suisden door zijn hoofd. De gloeilamp. De doos. De wijnfles en de twee glazen op de tafel in de woonkamer. De kapotgevallen fles op de grond. Het rek. Het lijk van Chris.

Hij had van het geld voor het boek een fles wijn gekocht en bij een reisbureau de brochure meegenomen. Jullie hebben op de bank gezeten en ervan gedroomd wat jullie zouden gaan doen als jullie klaar zouden zijn met de renovatie van het huis. Jullie hebben gelachen en wijn gedronken, en wilden nog een tweede fles. Samen zijn jullie de kelder in gegaan.

Je hebt je hier niet prettig gevoeld, Ellen, nietwaar? Je moest steeds weer denken aan het plaatje van Roodkapje, dat je een paar dagen eerder had teruggevonden, maar de herinnering was nog te ver verdrongen. Toch had die het al op je voorzien.

Jullie hebben de spinnenwebben van het wijnrek verwijderd, de fles eruitgehaald, en toen is het gebeurd. Er gebeurde iets totaal onverwachts. De gloeilamp brandde door. Jullie waren in het donker. Jíj was in het donker. In een kelder, net als ooit in het bos. En iemand raakte je aan. Iemand van wie je uit angst niet meer wist dat Chris het was.

Misschien wilde hij je troosten, omdat je in paniek raakte. Je moet hebben geschreeuwd, net als toen in de ijskelder van de Sallinger-hoeve. En toen heb je de Zwarte Man van je weggeduwd. Deze keer was je sterk genoeg, omdat je nu groot was.

En toen het je duidelijk werd, wat je had gedaan, ben je weer Ellen geworden. Ellen, de sterke. Ellen, de vechter, voor wie het vreselijk is als ze de controle verliest.

‘Heeft zij dat gedaan?’ vroeg Axel. Hij hurkte aan de zijkant van de trap, terwijl zijn braaksel over de treden naar beneden liep. ‘Heeft Ellen hem gedood?’

‘Nee,’ hijgde Mark. ‘Het was Lara. Daarna werd ze weer Ellen, maar Lara heeft hem gedood. Alleen had ze nu niet meer voldoende kracht om te verdringen wat er ooit was gebeurd.’ In de duisternis van de kelder klonk zijn stem dof en donker.

‘De kelder van haar verstand, waarin Ellen het verhaal van Lara voor zichzelf had verstopt, was al te vol.’

Mark kromp in elkaar en liet zich op de stoffige tegelvloer zakken. Snikkend begroef hij zijn gezicht in zijn handen, terwijl Ellens beeltenis voor zijn geestesoog zweefde.

Nu weet je het, leek ze te zeggen. Nu weet je het en dat is goed zo.

Huilend sloeg Mark zijn armen om zijn knieën. De zaklamp lag voor de neuzen van zijn schoenen. Het schijnsel ervan viel op de kapotte gloeilamp. Die godverdomde kapotte gloeilamp de druppel die de emmer had laten overlopen.

Het was zo’n macaber toeval, dat Mark er het liefst hard om zou hebben gelachen. Hij had gevonden wat het in gang had gezet. Dit was de trigger. Een dun stukje wolfraam, dat op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn dienst had verzaakt.

Het volgende moment hoorde hij kabaal en voetstappen op de begane grond.

‘Ook dat nog,’ steunde Axel, en iemand riep: ‘Hierheen! Ze zijn beneden! Geen beweging, politie!’