8
Ellen hield van de vroege dienst. Ze vond de kleine wandeling van de personeelsflat naar de afdeling aangenaam, vooral in het voorjaar, als het park van de kliniek naar hars en bloemen rook en het gekwetter van de vogels de onvergelijkbare sfeer van de morgenschemering onderstreepte. Tot midden oktober, als de dagen steeds korter en de duisternis steeds hardnekkiger werden, was dit Ellens favoriete werktijd. Maar niet op deze dinsdag.
Deze ochtend viel het haar niet eens op dat het weerbericht niet klopte, aangezien de lucht toch echt een zonnige dag beloofde.
Ze was nog altijd bezig met haar droom. Verdomd vervelend dat ze, als ze dan een keer een droom had, die niet gewoon van zich af kon zetten zoals ze gewoonlijk deed. Haar ontmoeting met wijlen professor Bormann – hoe lang had ze al niet meer aan hem gedacht? Maanden? Jaren? – en die enge reusachtige hond, die ze niet alleen had gezien, maar waarvan ze de stank ook regelrecht had kunnen ruiken, wilden maar niet uit haar gedachten verdwijnen. Net als de patiënte zonder naam, die haar droomwereld was binnengeglipt.
Ellen droomde vrijwel nooit over haar werk.
Ze wist het altijd op de een of andere manier voor elkaar te krijgen de gebeurtenissen op de afdeling samen met haar doktersjas achter te laten na haar dienst. En zelfs als Chris en zij thuis af en toe over bijzonder interessante gevallen discus sieer den, was het nooit een van de BIG’s gelukt om haar tot in haar dromen te achtervolgen.
Mark had haar gewaarschuwd niet op dit geval stuk te lopen, en ze had zijn waarschuwing in de wind geslagen. Dat deed ze nog altijd. Het was mogelijk dat ze zich dit geval meer aantrok dan alle gevallen hiervoor, maar dat betekende nog niet dat ze eraan onderdoor zou gaan. Misschien dacht hij er als man anders over, maar de reden dat ze zo goed met de patiënte kon meevoelen was juist dat de nachtmerrie van iedere vrouw voor haar werkelijkheid was geworden. En niet in de laatste plaats was het ook haar plicht als arts zich over deze patiënte te ontfermen en haar te helpen, zo goed en zo kwaad als het ging.
Als Chris nou eindelijk maar eens iets van zich liet horen… Natuurlijk zou ze niet met hem over de patiënte praten, want hij moest juist even ontspannen en niet aan zijn werk denken. Toch had ze nu gewoon graag zijn stem even gehoord of een paar woorden van hem gelezen. Dat zou haar na een beroerde nacht als deze goed doen. Maar nog steeds stonden er geen nieuwe berichten op haar mobiel.
Toen ze Afdeling 9 bereikte, stond Mark al bij de ingang te praten met iemand van de technische dienst, die een schroef in het mechaniek van de deur draaide.
‘Hopeloos verouderd.’ Ze herkende de stem die haar de dag tevoren per mobiel naar de stoppenkast had geloodst. ‘Waarschijnlijk is er ergens nog wel een stempel met de Rijksadelaar op een van de schakelaars te vinden. Dat zou me niet verwonderen. Ze bezuinigen op de verkeerde plekken, weet u. Deze oude rommel laten zitten kost op den duur meer dan een nieuw systeem.’
Mark knikte begripvol. ‘U moet het zo zien: zolang wij ons door de bezuinigingsmaatregelen geen nieuw systeem kunnen permitteren, is uw baan hier zeker.’
‘Hm,’ mompelde de monteur, zonder van zijn werk op te kijken. ‘Daar hebt u dan weer gelijk in.’
Ellen grinnikte. ‘Goedemorgen, heren. Zijn er problemen?’
‘Alleen het gebruikelijke valse alarm,’ antwoordde Mark. ‘Je ziet een beetje bleek, gaat het wel goed met je?’
‘Niets wat een kan sterke koffie niet kan verhelpen. Mooi dat je er bent.’
Een van zijn wenkbrauwen ging omhoog. ‘We hebben een afspraak. Was je dat al vergeten?’
‘Natuurlijk niet.’
De manier waarop hij haar opnam, beviel Ellen niet. ‘Wat is er? Waarom kijk je zo raar?’
‘Niet hier,’ luidde het korte antwoord.
‘Zeg eens,’ onderbrak de monteur haar, ‘zou het mogelijk zijn als u dat… dat figuur daarbinnen wegstuurt bij de deur? Hij werkt me op m’n zenuwen.’
Pas nu viel Ellen de patiënt op – Rüdiger Maler, een man van rond de twintig met een kaalgeschoren hoofd en dikke brillenglazen. Hij drukte slechts een paar centimeter bij de monteur vandaan zijn neus plat tegen de glazen deur en likte over het glas, waardoor zijn tong eruitzag als een dikke bloedzuiger.
‘Doe ik. Als u ons dan even binnenlaat?’
De monteur rommelde even wat in het open schakelkastje, voordat de zoemtoon van het afsluitsysteem te horen was.
Rüdiger Maler week met een verblufte blik achteruit van de glazen deur, en Ellen en Mark gingen de afdeling binnen.
‘Hallo, meneer Maler, niet bij het ontbijt?’ vroeg Ellen.
‘Waarom maakt die man daarbuiten de deur kapot?’ was zijn tegenvraag. Hoewel de jongeman met zijn bijna twee me ter een imposante verschijning vormde, was zijn verstandelijk vermogen niet veel verder ontwikkeld dan dat van een klein kind. Daarbij hoorde een stemmetje dat zo hoog was, dat het klonk alsof het nog jaren zou duren voordat hij de baard in zijn keel zou krijgen.
‘Hij maakt de deur niet kapot,’ verklaarde Ellen. ‘Hij repareert hem juist.’
‘Aha,’ reageerde Maler, waarna hij zijn gezicht vertrok tot een grijns. ‘Ik heb me afgetrokken.’ Trots wees hij naar het kruis van zijn spijkerbroek. ‘Wil je het zien?’
Nog voordat Ellen dit aanbod kon afslaan, kwam Carola, de nieuwe nachtzuster, uit de kamer gerend die Maler deelde met de heer Brenner.
‘Rüdiger, kom direct hier!’
Nu pas zag ze Ellen en Mark en ze liep rood aan. Eerst dacht Ellen dat haar plotselinge verlegenheid te maken had met het feit dat de zuster wel wist hoeveel waarde Ellen hechtte aan een respectvolle omgangstoon tegen de patiënten. Een onprofessioneel ‘jij’ of iemand aanspreken bij zijn voornaam waren voor Ellen taboe, ongeacht wat de patiënt in kwestie mocht hebben uitgevreten.
Maar toen werd haar duidelijk, dat Carola’s gêne met iets anders te maken moest hebben. Met iets wat ze probeerde te verbergen achter haar tengere rug.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Ellen.
‘Als ik geweten had hoe het er hier aan toegaat, had ik me niet van de Intensive Care hierheen laten overplaatsen, neem dat maar van me aan,’ mopperde de verpleegster. ‘De hele nacht word je door die gestoorde lui beziggehouden, moet je hun poep opruimen, opletten dat ze zo snel mogelijk hun ontbijt krijgen, je met drie valse alarmen bezighouden – en dan ook nog dít hier!’
Met een snelle beweging haalde ze haar handen achter haar rug vandaan en hield ze Ellen twee pornoblaadjes voor.
‘Oeps,’ ontschoot Mark, die dit zichtbaar amusant vond. ‘En dat op de vroege ochtend.’
Ellen wierp hem een korte zijdelingse blik toe, die zijn uitwerking niet miste.
Deze afdeling is mijn verantwoordelijkheid, beste Mark, zei ze met die blik, en als het verplegend personeel hier aanstoot neemt aan HETE STUDENTES en MONSTERTIETEN EXTRA, dan neem ik dat serieus.
Mark was ogenblikkelijk stil.
Dat zuster Carola er aanstoot aan nam, toonde ze overduidelijk – zo duidelijk dat het inderdaad wel iets grappigs had. Ze hield de twee tijdschriften tussen duim en wijsvinger, alsof het ging om iets wat zwaar geïnfecteerd was, en ze leek er bijzonder op gebrand ze zo snel mogelijk in de dichtstbijzijnde prullenbak te gooien. Ellen dacht er liever niet aan wat er zou zijn gebeurd als niet zuster Carola, maar haar van nature hysterische collega Marion deze vondst had gedaan. Daarbij vergeleken had een bommelding in een uitverkocht voetbal sta dion waarschijnlijk een ontspannen koffiekransje geleken.
‘Een halfuur geleden heb ik het bed van meneer Brenner opnieuw opgemaakt en de onderkant moeten schoonmaken,’ foeterde de verpleegster. ‘Omdat alles was ondergekotst. Onder-ge-kotst! Alles! Hij moet gisteren nog alle restanten van de etenskar naar binnen hebben gepropt. En alsof dat nog niet genoeg was, lag ook nog deze rotzooi open en bloot in de kamer!’ Ze zwaaide met de tijdschriften, alsof ze wilde zeggen: En pak dit hier nu toch eens eindelijk eens van me aan!
‘Gooi die troep maar gewoon weg, oké?’ zei Ellen. ‘En wat meneer Brenner betreft: hij wordt een van de komende dagen ontslagen. Als hij zich daarvoor bij ons vol wil eten, dan moeten we hem dat gunnen. Praat in elk geval even met hem, om te zorgen dat hij het niet overdrijft.’
De verpleegster wilde aan een volgend commentaar beginnen,, maar Ellen en Mark gaven haar daar geen kans voor. Mark moest binnen een klein kwartier beginnen met zijn dienst en hij had zijn tijd nu nodig om een eerste indruk te krijgen van de vrouw zonder naam.
‘Het lijkt erop dat iemand op het terrein dit soort tijdschriften verkoopt,’ merkte Mark op. ‘De verplegers op mijn afdeling gaan er in elk geval wat minder gespannen mee om.’
‘Misschien omdat het mannen zijn.’
‘Eén-nul voor jou. Maar porno is het minste waar we ons op dit moment over druk zouden moeten maken.’ Hij bleef staan en bekeek Ellen weer met diezelfde merkwaardige blik, die nog het beste als een mengeling van bezorgdheid, verwondering en scepsis te interpreteren viel.
‘Oké, Mark, wat is er aan de hand? Waarom kijk je zo naar me?’
‘Tja, nou…’ Hij streek door zijn haar en zuchtte. ‘Het gaat om die naamloze patiënte over wie je me verteld hebt.’
‘Ja, en verder?’
‘Nou ja, ik was gisteren nog even in de kliniek, nadat we elkaar hadden gesproken. Ik was nog niet moe en ik dacht bij mezelf: ik ga gewoon even kijken of ze misschien nog wakker is.’
‘Je bent om tien uur ’s avonds naar mijn patiënte gegaan?’
Hij knikte. ‘Omdat ze zo belangrijk voor je was, wilde ik je vanmorgen verrassen met een eerste inschatting.’
Ellen was verbaasd, maar ook ontroerd door Marks inzet. Hij was een beste vent, en ze wist collega’s als hij te waarderen. Dat sprak echt niet vanzelf.
‘En? Wat was je eerste indruk?’
Hij ontweek haar vragende blik en maakte een hoofdbeweging in de richting van kamer 7. ‘Kijk zelf maar.’
‘Hoezo? Wat is er dan?’
‘Alsjeblieft, Ellen, kijk zelf nou maar gewoon.’
Op kamer 7 was nog geen naamplaatje aangebracht. Dat kon ook niet, dacht Ellen, ‘mevrouw X’ zag er toch niet echt gepast uit. Ze klopte aan, en zoals te verwachten was, kwam er geen antwoord.
Behoedzaam opende Ellen de deur – en ze verstarde.
Toen Ellen binnenkwam in de klaarlichte kamer met de wijd open gordijnen en het openstaande raam, geloofde ze haar ogen niet. Maar haar ogen waren volkomen in orde, net als haar neus, die haar niets anders meldde dan de fatsoenlijke geur van een antibacterieel reinigingsmiddel.
Ellen draaide zich om naar Mark. ‘Wat is hier aan de hand? Waar is de vrouw?’
‘Ze is er niet.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘En ze was hier gisteravond ook niet.’
Ellen voelde hoe haar maag samenkromp. Alsof ze zich in een lift bevond die tijdens het dalen abrupt stopte. ‘Dat kan toch niet. Ik heb gistermiddag nog met haar gesproken.’
‘Ik weet niet met wie je gisteren hebt gesproken in deze kamer, maar het kan geen patiënte van deze afdeling zijn geweest. In elk geval niemand die in deze kamer is onder gebracht.’
‘Waar heb je het over?’ Ellen voelde hoe haar hele lichaam begon te trillen.
‘Ellen, die vrouw is nergens geregistreerd, en ook niemand van het personeel weet iets van haar. Ik heb het gisteren nagevraagd.’
‘Dat is onzin.’ Ze liet Mark staan en liep naar de afdelingskamer, waar zuster Carola net met overdreven zorgvuldigheid haar handen stond te wassen.
‘Wat is er met de patiënte in kamer 7 gebeurd?’
Carola drukte nog een keer op de zeepflacon, voordat ze omkeek naar Ellen. Haar ogen waren rood, haar gezicht vol tranen en er leek een alles dominerende gedachte in grote letters op haar voorhoofd geschreven te staan: STUUR ME ALSJEBLIEFT TERUG NAAR DE INTENSIVE CARE.
‘Kamer 7? Maar dat heb ik toch gisteren al tegen dokter Behrendt gezegd. Ik weet niets van een patiënte op kamer 7.’ Door al het schuim van de zeep waren de handen van de verpleegster nauwelijks nog te zien. ‘Die kamer is niet bezet.’
‘Dat kan niet!’
Ellen rukte het kameroverzicht van het bord. De twee hartvormige magneten die het papier hadden vastgehouden kletterden op de grond.
Maar inderdaad: volgens het overzicht stond kamer 7 leeg.
‘Ellen?’ Mark kwam naast haar staan en wisselde een korte blik met de verbijsterd kijkende verpleegster. ‘Kunnen we even onder vier ogen praten?’
‘Wat gebeurt hier, Mark? Waar is de vrouw uit kamer 7? Waarom is ze niet opgenomen in het kameroverzicht? Ik bedoel: ook als haar naam niet bekend was, hadden ze de kamer toch tenminste als bezet moeten aankruisen.’
‘En als afgezien van Chris en jij niemand iets van haar opname wist?’
‘Mark, die vrouw is hier al drie dagen op de afdeling. Dan kunnen ze haar toch gewoon niet over het hoofd hebben gezien? Ze moet iets hebben gegeten en… Ogenblikje.’ Ellen griste de bestellijst voor de keuken van de kliniek van het bureau. ‘Sinds vrijdag zijn er elke dag twaalf maaltijden geleverd. Twaalf! Met de bestelling voor kamer 7 erbij hadden dat er dertien moeten zijn.’
‘En als ik nou zeg dat kamer 7 niet bezet is.’ Het was verwonderlijk hoe snel zuster Carola weer op haar weerbarstige toon kon terugvallen. ‘Ik heb kamer 7 bij mijn controlerondes zeker twee keer nagekeken. En ik controleer grondig, daar kan niemand iets over zeggen. Als daar iemand binnen was geweest, dan had ik het gezien.’
Dat moest Ellen haar nageven. Het kwam regelmatig voor dat patiënten een leegstaande kamer gebruikten voor een nachtelijk liefdesuurtje. Voor zoiets bestond in de kliniek geen officiële plek, hoewel er al vaak over het onderwerp was gediscussieerd. Het personeel had daarom de opdracht tijdens de nachtdienst regelmatig alle lege ruimtes na te kijken – of die nu als bezet waren aangemerkt of niet.
En omdat ook het schoonmaakhok, de Eerste Hulp en de toiletten bij die ronde hoorden, durfde Ellen niet de overbodige vraag te stellen of Carola ook die ruimtes had gecontroleerd. Toen kwam ze op een ander idee. Een idee dat met een schok tot haar doordrong.
‘Dat loze alarm! Als dat nu eens geen loos alarm was?’
‘Waar denkt u dat ik elke keer direct ben geweest toen dat alarm afging?’ Als de nachtzuster een figuur in een stripverhaal was geweest, dan had er een grote donderwolk met bliksemschichten boven haar hoofd gehangen. ‘Drie keer ging dat rotding af, maar elke keer was de deur stevig dicht. En ik neem toch niet aan dat u die patiënte uw codenummer hebt gegeven, dokter.’
Op elke andere dag had Ellen deze onbeschaamdheid niet zo gemakkelijk laten gaan, maar op dit ogenblik was ze veel te verward om zich verder bezig te houden met de sarcastische ondertoon in deze vraag. Want in één ding had de verpleegster ongetwijfeld gelijk: zonder de passende sleutel en de juiste code kon niemand de deur openmaken.
Tot nu toe was het elke keer een defect relais geweest dat het alarm had laten afgaan, maar dat had het sluitmechaniek van de veiligheidsdeur niet ontgrendeld. En deze keer?
Ellen rende naar de deur, tikte haastig haar code in en haalde de man van de technische dienst nog net in voordat hij het gebouw kon verlaten.
‘Ja, weer datzelfde onderdeel,’ beantwoordde hij de vraag.
‘En ik durf te wedden dat het snel weer gebeurt. Ze zouden alle schakelkasten moeten vervangen. Maar vertel dat maar eens aan de directeur. Die gooit u uit zijn kantoor voordat u zelfs maar “kostenbesparing” hebt gezegd.’
‘En u weet heel zeker dat dit relais niets te maken heeft met het deurslot?’
‘Absoluut. Het schakelt het alarm in, maar de deur blijft dicht. Daarom doet de directie ook niks. Ik moet verder. Nou, tot het volgende alarm maar weer!’
Hij keek nog eenmaal om naar Rüdiger Maler, die hem door het glas nazwaaide, toen vertrok hij.
‘Een heel vreemd verhaal.’
Mark zat op de bezoekersstoel in Ellens kleine kantoor en fronste zijn voorhoofd. ‘Vooral dat niemand behalve jij iets weet van die schimmige patiënte. Dat is mij nog nooit overkomen. Drie hele dagen. In die tijd moet ze toch iemand zijn opgevallen?’
Ellen, die naast hem heen en weer ijsbeerde, bleef abrupt staan.
‘Mark, zo waar als ik hier sta, die vrouw wás op kamer 7. Ik heb met haar gespróken. Dat weet je toch!’
‘Dat heb je me verteld, ja.’
‘Ik vind het toch ook onvoorstelbaar dat ze drie dagen in die kamer… Ho even! Wat bedoel je daarmee: dat heb ik je verteld?’
‘Wat ik zei. Jij hebt me over haar vertéld. Ik heb haar niet gezíén.’
‘Maar je gelooft me toch?’
Een ogenblik lang aarzelde Mark met zijn antwoord, en dat was voor Ellen een ogenblik te veel.
‘Ik snap het niet!’
‘Ellen, luister nu eerst eens naar mij. De kamer was leeg en niets wijst erop dat daar iemand is geweest. Ik bedoel, zoals jij me die stank hebt beschreven, zou daar toch ten minste iets van te ruiken moeten zijn geweest. Maar er is niks. En dan nog het feit dat niemand die vrouw gezien zegt te hebben. Dan zou je toch zeker zelf ook vragen, of er misschien nog een andere…’
‘O nee, beste Mark. Chris heeft haar gezien!’
Mark maakte een radeloos gebaar. ‘Het is op het moment wat moeilijk om hem daarnaar te vragen!’
Nu werd het Ellen eindelijk te veel. ‘Ik geloof het gewoon niet! Je praat precies alsof ik het me allemaal maar heb ingebeeld. Geen idee waarom je dat doet, maar ik kan je bewijzen dat ook Chris haar heeft gezien.’
Ze schoof de bovenste la van de dossierkast open, waarin de opnameformulieren en alle andere patiëntengegevens waren opgeborgen. Haastig liep ze de bruine hangmappen langs die onder de letter B vielen. Omdat de naam van de vrouw onbekend was, had ze een dossier met de naam BIG aangelegd.
‘Bader, Biehler… ah, hier, BIG! Hier is ze, en dit hier is het opnameformulier dat Chris heeft ingevuld…’
Maar de hangmap was leeg.
De manier waarop Mark haar aankeek, beviel Ellen helemaal niet. Blijkbaar geloofde hij geen woord van wat ze zei.
‘Mark, ik weet niet wat hier speelt, maar ik zweer je dat het dossier er was! Het moet erin zitten. Ik heb het er eigenhandig in gestopt!’
Natuurlijk heb je dat. En als je er lang genoeg naar blijft kijken, zal het dossier – hocus pocus – ook wel weer verschijnen, hoonde een stem in haar.
‘Gisteren was een nogal inspannende dag,’ zei Mark. ‘Dat heb je zelf gezegd. Weinig slaap, de lange rit van het vliegveld hierheen, het voorval met Böcks bijna-elektroshow. Een geweldige hoeveelheid stress, als je het mij vraagt. Zou het niet mogelijk zijn dat je…’
‘Mark!’ Ellen deed haar uiterste best om rustig en overtuigend te klinken, wat haar verbazingwekkend genoeg nog lukte ook – althans, wat het rustige betrof wel. ‘Je kunt je iemand toch niet zomaar inbeelden. En zelfs als dat zou kunnen: ik heb met die patiënte gesproken. Net zoals Chris met haar heeft gesproken.’
‘Uit wat je me hebt verteld, maak ik op dat het gisteren donker was in die kamer, toch? En heeft Chris die mysterieuze patiënte ook niet maar heel even gezien?’
‘Waar wil je heen?’
‘Stel nu eens dat onze alom geliefde lolbroek een geintje met je heeft uitgehaald, wat dan?’
‘Bedoel je Rüdiger Maler?’
Mark knikte. ‘Stel dat hij je in de maling heeft genomen? Hij heeft bijna iedereen al eens voor de gek gehouden.’
Nu moest Ellen lachen. Een korte, bittere lach. ‘Geloof je nu echt dat ik Maler niet van een vrouw kan onderscheiden?’
‘Ellen, je stond onder stress, vergeet dat niet. En dat geldt absoluut ook voor Chris, zo kort voor zijn plotselinge avontuurlijke vakantie. En waarnemingen onder stress hebben zo hun eigen regels.’
‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, meneer de meester-analist. Jouw probleem met Chris is jouw eigen zaak, maar als je mij wilt wijsmaken dat ik gisteren niet helemaal toerekeningsvatbaar ben geweest, dan verzeker ik je hierbij dat je ernaast zit. Ja, ik was gestrest. Maar daar heeft iedereen hier de hele dag last van. Dat hoef ik jou toch niet te vertellen? Dus probeer me niet aan te praten dat ik paranoïde ben, of iets dergelijks.’
‘Ik zeg toch niet dat je paranoïde bent. Ik zeg alleen dat jij die vrouw bij geen van jullie ontmoetingen duidelijk hebt gezien. Zou het echt niet mogelijk zijn dat Maler of misschien een andere lolbroek…’
‘Nu ben ik het zat, ik heb hier genoeg van, Mark. Nog bedankt voor je hulp.’
‘Ellen, alsjeblieft, niemand verdwijnt zomaar van deze afdeling. Ik bedoel…’
‘Vergeet het maar, Mark. Ik weet nu hoe je over me denkt, dat hoef je me niet nog eens uit te leggen.’
‘Oké, oké. Ik moet toch al lang met mijn dienst beginnen.’ Mark zuchtte en liep naar de deur. ‘Het is niet makkelijk om dit hele verhaal te geloven, Ellen. Probeer je eens in mijn si tua tie te verplaatsen.’
‘Ik kan jou hetzelfde vragen.’
Mark keek even naar de grond en leek na te denken, voordat hij vroeg: ‘Slik je eigenlijk iets? Tegen de spanning, bedoel ik.’
‘Dat meen je toch niet serieus, hè?’
‘Dat doen we toch allemaal wel, af en toe.’
‘Ging jij niet naar je eigen afdeling?’
Schouderophalend liep hij haar kantoor uit.
Een paar seconden lang dacht Ellen dat ze in tranen zou uitbarsten, maar toen kreeg ze zichzelf weer onder controle.
Huilen helpt niet. Probeer liever na te denken.
Langzaam draaide ze rond in haar kantoorstoel en dacht terug aan het gesprek met de naamloze vrouw.
Haar herinnering toonde haar de lange, sliertige haren van de vrouw. Maler zou beslist geen pruik hebben opgezet, daarvoor was hij niet slim genoeg. En zelfs al zou dat wel zo zijn, de vrouw had er totaal anders uitgezien dan hij. Ze had… Wacht eens even!
Vanuit haar ooghoek had Ellen iets ontdekt waarvan haar beoordelingsvermogen zei dat het belangrijk zou kunnen zijn. Ze draaide haar stoel een beetje terug – en keek nog eens.
Vroeger, toen ze zich nog te veel liet opnaaien door woede en opwinding – stress, het was stress, beste Ellen, ook woede is een stresstoestand – zou dit kleine detail haar zijn ontgaan. Maar nu zag ze het direct.
Langzaam, bijna alsof dit detail elk ogenblik zou vervliegen als ze zich te snel bewoog, kwam ze uit haar stoel omhoog en liep ze naar de dossierkast.
Waarom was die zojuist niet op slot geweest? Dat is een voorschrift, en je houdt je toch altijd aan de voorschriften?
Die vraag kwam pas nu bij haar op, omdat ze het antwoord al klaar had. Haar vinger liet een smal spoor van koud zweet achter toen ze haar nagel over de grijze verflaag van het metaal liet gaan. De nagel bevond zich direct naast de plek waar het palletje van het slot de lade van binnen uit blokkeerde. Iemand had daar met een lang smal voorwerp in gehengeld, tot het hem of haar gelukt was het palletje omhoog te schuiven. Alsof ze haar waarneming nu pas weer volkomen meester was, zag Ellen ineens de briefopener die op de dossierplank naast een uitgave van Pschyrembels Klinische Woordenboek en de Rode Lijst lag.
‘Je hebt ingebroken en je hebt het dossier meegenomen,’ mompelde Ellen voor zich uit, zonder te weten wie ze daarmee bedoelde.
De vrouw zonder naam? Zou zij werkelijk een nietszeggend opnameformulier meenemen met het risico daarbij betrapt te worden, terwijl ze juist naar een mogelijkheid zocht om de afdeling zo onopvallend mogelijk te verlaten? Zou ze daarvoor boven op alle beperkingen die haar angst en shock al opleverden, geen gedetailleerde kennis en een helder verstand nodig hebben gehad?
Nee, iemand die zich ’s middags nog met een trauma in het toilethokje had verstopt en het liedje van de Zwarte Man voor zich uit had gezongen, was niet tot zoiets in staat.
Maar wie dan wel?
Ellen huiverde. Stel dat die vent had ontdekt waar ze was? Dat was niet onmogelijk. Er waren niet veel plekken waar een vrouw in die toestand naartoe kon worden gebracht, als ze eenmaal ergens in het openbaar was opgevallen. En dát ze moest zijn opgevallen, was niet moeilijk te raden.
‘Ja, je hebt navraag gedaan en je hebt haar gevonden,’ mompelde Ellen. ‘Misschien heb je je voorgedaan als de bezorgde echtgenoot, die je waarschijnlijk ook bent. Alleen is dit een ander soort bezorgdheid. Jij wilt nergens van beschuldigd worden.’
Dat verklaarde ook meteen waarom er die nacht drie valse alarmen waren geweest. Hij was er aanvankelijk niet in geslaagd de deur open te maken, maar met een beetje technische kennis en vaardigheid was het hem uiteindelijk toch gelukt.
Als het daadwerkelijk zo was gegaan, drong zich de vraag op wat die vent met de vrouw ging doen. Hij zou haar beslist niet mee naar huis nemen voor een romantisch etentje bij kaarslicht.
Hij gaat je in elkaar slaan en je voor eens en altijd inpeperen wie de baas in huis is – en wat er gebeurt met iemand die hem niet gehoorzaamt.
Ellen greep naar de telefoon, maar zag er toen weer van af. Wie zou ze informeren? Mark? Die geloofde haar al net zo min als de nachtzuster en die man van de technische dienst, die er vast van overtuigd was dat het weer eens om een relais ging.
Natuurlijk kon ze Mark vertellen over haar vermoedens, maar haar trots weerhield haar daarvan. Niet nu hij haar nog maar een paar minuten geleden had neergezet als een doorgedraaide hysterische koe.
De politie? Wat moest ze dan vertellen? Ze wist zo goed als niets van de patiënte. En als haar collega en het personeel al niet geloofden dat die patiënte er werkelijk was geweest, waarom zou de politie haar dan wel geloven?
Nee, het antwoord daarop was net zo duidelijk als het feit dat ze zich dit alles niet had ingebeeld.
Ze moest zelf ontdekken wat er was gebeurd. En ze wist ook al waar ze met haar zoektocht moest beginnen.