13
Belt u me op.
Toen Ellen weer in haar auto zat, had ze nog altijd Krögers visitekaartje in haar hand.
Had ze niet precies hetzelfde gereageerd op Silvia Janov? Soms was het makkelijk je handen ergens van af te trekken, als je maar gewoon een telefoonnummer achterliet. Tot op zekere hoogte speelde je zo de bal terug. Of het nu ging om een visitekaartje of om een notitie op een verscheurde telefoonrekening, in wezen zei je altijd hetzelfde: Ik ben niet bereid me voor jou in de nesten te werken. Zie maar hoe je het alleen redt. Maar ter verlichting van mijn geweten geef ik je gewoon mijn nummer.
Slechts een paar meter van Ellen vandaan schoof de blikken lawine van de middagspits voorbij. Mensen op weg naar huis. Op weg naar andere mensen, die belangrijk voor hen waren. Maar voor wie waren Silvia Janov en de vrouw zonder naam belangrijk? Was er eigenlijk wel iemand in hun lot geïnteresseerd?
Het was nog niet zo lang geleden, hoogstens één of twee jaar, dat Ellen had gelezen over een man die in een drukke winkelstraat midden in New York een hartaanval had gekregen. De man was rond de veertig geweest en had, volgens het artikel, behoord tot de zogenaamde onderste laag van de maatschappij. Bij het lezen had Ellen gedacht dat dit een zeer vriendelijke beschrijving was voor iemand die je in het alledaagse spraakgebruik een zwerver zou noemen.
De man was voor een drukbezocht warenhuis in elkaar gezakt. Het was vlak voor kerst geweest en talloze mensen moeten op de jaarlijkse jacht naar passende geschenken langs hem heen zijn geschoven, terwijl hij stervend op de straatstenen lag.
De schrijver van het artikel had niet verteld of de man nog te helpen was geweest, als iemand zich tijdig om hem had bekommerd, of hoe lang zijn doodsstrijd had geduurd.
Voor Ellen was het meest shockerende aan dit bericht geweest, dat het vier dagen geduurd had voordat voorbijgangers geklaagd hadden over de ratten die zich aan het lijk te goed deden. En alsof het de pointe was van een werkelijk boosaardige grap, eindigde het bericht met de melding van een geldbedrag: zeven dollar en negentien cent: dat was de hoeveelheid kleingeld die naast de dode was gevonden. Munten die voorbijgangers hem hadden toegeworpen. Zeven dollar en negentien cent voor de verlichting van hun geweten.
Bij de aanblik van Krögers visitekaartje moest ze eraan denken hoe ze Chris over het artikel had verteld. Chris vond dat het nu eenmaal zo ging in een miljoenenstad, en misschien vooral in de Verenigde Staten, en zij had daar maar al te graag mee ingestemd. Hier bij ons is dat natuurlijk anders, had ze destijds gedacht. Hier bij ons bekommeren we ons om onze medemensen.
Maar het waren dat visitekaartje in haar hand en het papiertje dat ze bij Silvia Janov had achtergelaten, die haar ongelijk nu bewezen.
Dus wat wordt het? Leek het stukje karton in haar hand te zeggen. Laat je het bij jouw versie van die zeven dollar en negentien cent?
Natuurlijk niet!
Ellen gooide het kaartje op de passagiersstoel en startte de motor. Allereerst zou ze terugrijden naar de personeelsflat. Wat ze nu nodig had, waren drie dingen: rust om na te denken, een tabletje – of misschien wel twee – tegen haar migraine, die zich als een sluipend roofdier aankondigde, en een plan hoe ze de vrouw zonder naam zou kunnen opsporen.
Terwijl ze op de uitrit van de politiepost stond te wachten tot ze de hoofdstraat op kon draaien, viel haar aan de tegenovergelegen stoeprand een oud busje op, dat bij een bushalte geparkeerd stond. Iets aan die wagen alarmeerde haar.
Op dat moment kon Ellen haar ongerustheid nog niet verklaren. Het was een Volkswagen-busje, een doodgewoon oranjekleurig busje, een beetje oud al en tamelijk roestig – waarschijnlijk zou de volgende APK-keuring meteen de laatste zijn – maar er was op het eerste gezicht niets te zien wat haar merkwaardige gevoel rechtvaardigde.
Maar een ander deel van haar waarneming – het deel dat altijd waakzaam blijft – waarschuwde haar nog een keer wat beter te kijken.
Allereerst viel haar op, dat het busje bij een bushalte geparkeerd stond, waar een absoluut parkeerverbod gold – en dan nog tegenover een politiepost. Als het betrapt zou worden, zou dat een fikse boete opleveren, zogezegd met vriendelijke groeten van de hongerige gemeentekas. Terwijl de auto eerder de indruk wekte dat de bezitter ervan zich maar nauwelijks de benodigde benzine kon veroorloven. Daar kwam nog bij dat het busje tegen de rijrichting in was geparkeerd, en Ellen vroeg zich af hoe de bestuurder dat kunststukje op de drukke straat voor elkaar had gekregen.
En er was nog iets – een soort instinct of gevoel, dat ze niet voor zichzelf kon verklaren en waarvan ze vreselijk nerveus werd. Hoe krankzinnig het ook mocht zijn, maar het leek haar alsof dit busje op de een of andere manier… nou ja, op de een of andere manier lóérde.
Natuurlijk, spotte een stem in haar, tegenwoordig staat er op elke hoek zo’n roestbak te loeren. En als je er te dicht voorbijrijdt, dan valt hij je aan. Meid, het wordt echt tijd dat je een lange douche neemt en weer helder wordt in je hoofd, voordat je ook nog gaat geloven dat…
Voordat ze wat geloofde?
Dat die Volkswagen-bus daar naar jóú loert, antwoordde de stem.
‘Wat een onzin!’
Ze trapte op het gaspedaal en scheurde tussen twee auto’s door het verkeer in. Daarbij moest een Mercedes-chauffeur achter haar stevig op zijn rem gaan staan om haar niet te rammen. Ellen zag hem in haar achteruitkijkspiegel met zijn vuist dreigen en zijn middelvinger opsteken, en dacht eerst even dat hij ook degene was die het claxonconcert achter haar ten gehore bracht. Maar toen zag ze voor wie het getoeter werkelijk was bedoeld.
Bijna gelijktijdig met Ellen was het busje weggereden. Hij joeg dwars over de rijbaan en dwong een tegemoetkomende Mini Cooper tot een uitwijkmanoeuvre die op een haar na tot een frontale botsing met een vrachtwagen leidde. De Mini reageerde echter in een fractie van een seconde, stuurde terug naar de baan ernaast en was meteen daarna verdwenen in het spitsverkeer.
Het busje voegde onbeschadigd in achter de Mercedes en reed daardoor vlak achter Ellen. Dat had ze misschien allemaal nog kunnen zien als een typisch voorval voor de avondspits, als mensen die na een zware dag alleen nog maar naar huis wilden hun geduld verloren en daarbij een waaghalzerige manoeuvre daarbij op de koop toe namen – maar toen ze voor de tweede keer afsloeg naar een zijstraat en het busje steeds dicht achter haar aan bleef rijden, was het haar helemaal duidelijk dat er daadwerkelijk naar haar geloerd was. Haar handen omklemden het stuur zo strak, dat de knokkels van haar vingers wit wegtrokken. Ze keek kort in haar achteruitkijkspiegel en overwoog gespannen hoe ze haar achtervolger kon afschudden.
Algauw wist Ellen niet meer waar ze was. In deze wijk was ze nog nooit geweest. Keurige eengezinswoningen, waarvan de ene precies op de andere leek. De verzorgde voortuintjes werden door tuinhekjes van elkaar gescheiden, waarachter de ene keer een hondenhok, soms een fonteintje en dan weer een kinderglijbaan stond. Een heerlijk rustige woonomgeving voor jonge gezinnen, waar een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur gold.
Ellen joeg met bijna zeventig door de langgerekte straat, met het oranje Volkswagen-busje vlak achter haar aan, en hoopte intens dat er niemand voor haar auto de straat op zou stappen. Het busje kwam steeds dichterbij, ramde haar bijna, en Ellen gooide op het laatste moment het stuur om. Haar kleine sportwagen schoot een zijstraat in, die tot haar ontzetting nog smaller was dan de vorige. Met haar bumper ramde ze een lantaarnpaal, die daarmee verhinderde dat ze door een van de tuinhekjes zou breken.
Ze trapte het gaspedaal in en zag in haar achteruitkijkspiegel het busje, dat de zijstraat had gemist. Hij reed terug en volgde haar, maar de afstand tussen hen was groter geworden.
Ellen kreeg echter nauwelijks de tijd om rustig adem te halen, want toen ze weer voor zich keek, stond haar hart bijna stil.
Vlak voor de kleine zijstraat op een dwarsstraat uitkwam, stond een vrachtwagen met open laaddeuren, waaruit twee mannen een matras voor een tweepersoonsbed tilden. Met de matras tussen hen in staarden ze als versteend naar Ellen. Ze had maar twee mogelijkheden: of ze trapte op de rem, of…
De motor van haar tweezitter protesteerde luid, toen ze vol gas langs de beide mannen heen schoot. Uit haar ooghoek zag ze het tweetal als in een slapstick wegspringen, voordat ze met piepende remmen de hoek om ging en voortraasde. Pas toen ze de hoofdstraat weer had bereikt, waagde ze een blik in de achteruitkijkspiegel. De bestelbus was verdwenen.
Ellen voegde zich in het spitsverkeer. Ze trilde en veegde het zweet van haar gezicht. Het liefst had ze de auto gewoon stilgezet en gewacht tot ze weer een beetje tot rust was gekomen, maar dat durfde ze niet. In plaats daarvan zorgde ze ervoor dat ze zo snel mogelijk de Boskliniek bereikte.
Net toen ze door de ingangspoort reed, ging haar mobiel.
‘Hallo? Chris?’
Maar het was Chris niet.
‘Alle respect, maar we zijn nog niet van elkaar af!’
De stem aan de andere kant van de lijn deed het bloed in haar aderen stollen, want die was vervormd, alsof het geen mens was, maar een machine die tegen haar sprak. Toch wist Ellen zeker dat ze met een man te maken had.
Ellen remde naast het laadperron van het verzorgingscentrum. Haar hart ging tekeer.
‘Verdomme nog aan toe, wat wilt u van mij?’ riep ze in de telefoon. ‘En hoe komt u aan dit nummer?’
‘Alles op z’n tijd,’ zei de machinale stem en hij begon te grin niken. ‘Dat was zojuist toch hartstikke leuk, of niet?’
‘Ik heb uw kenteken genoteerd,’ loog Ellen. ‘Dat zal een forse boete opleveren.’
‘O ja?’ De beller klonk niet erg onder de indruk. ‘Wil je dan helemaal niet weten wat er van je patiënte is geworden?’
Ellen huiverde. ‘Wie bent u?’
‘Wie is er bang voor de Zwarte Man,’ zong de machinale stem. ‘Al vergeten?’
‘Wat… wat hebt u met haar gedaan?’
Een vervormde zucht, daarna: ‘Dat is niet zo makkelijk uit te leggen. We zouden daar persoonlijk met elkaar over moeten praten, vind je niet?’
Een ogenblik lang hield Ellen de telefoon voor zich, alsof het een klein, maar toch gevaarlijk dier was.
Geen nummer, meldde het display.
Deze vent was klaarblijkelijk gestoord, en hij had de vrouw zonder naam in zijn macht – misschien had hij haar ook al…
Vermoord? Bedoel je dat?
‘Haaallooo?’ jengelde de stem.
Ellens hand trilde, toen ze het mobieltje weer naar haar oor bracht.
‘Heb je je tong verloren? Je kijkt zo moeilijk.’
Ellen kromp ineen. Hij kan mij zien! Geschrokken keek ze aan alle kanten om zich heen, maar ontdekte niemand. Op deze tijd van de middag was er nauwelijks iemand op het terrein van de kliniek.
‘Altijd maar zo stil. Ik hou je al een hele tijd in de gaten. Je bent ook echt een blikvanger.’ Weer dat blikken gegrinnik. ‘Dus, hoe zit het? Ontmoeten we elkaar, of niet?’
Een zurige smaak verspreidde zich in Ellens mond. Ze werd niet goed van de spanning. Wat moet ik doen, wat moet ik nu doen? Ik kan toch niet…
Ellen slikte en voelde nieuwe zweetdruppels, die over haar gezicht liepen. ‘En als ik nee zeg?’
‘Dan verdwijn ik. Maar dan zal ik eerst nog iemand erg veel pijn moeten doen. Je weet wel wie ik bedoel.’ Hij liet een korte stilte vallen, waarin Ellen zich verlamd voelde. ‘Dus, wat gaat het worden?’
Een zweetdruppel kroop over de brug van haar neus en viel op haar borst. Een tweede volgde. Daarna een derde.
‘Goed dan. Laat u zich maar zien.’
‘Hier toch niet, schatje.’ Hij klonk al bijna opgewonden.
‘Over vijftien minuten op het Bosparkplein. Waar je altijd gaat hardlopen.’
Weer kreeg Ellen een koude rilling. Die vent leek haar door en door te kennen.
‘O ja, en nog wat,’ voegde hij eraan toe, en ditmaal klonk de vervormde stem ijskoud. ‘Maak niet de fout mij te onderschatten. Als ik ook maar een beetje het gevoel krijg dat je niet alleen bent, zie je jouw patiënte nooit meer terug. Hetzelfde geldt als je de politie belt. Heb je dat begrepen?’
Wat bleef Ellen anders over dan ja te zeggen? En wie had ze nou helemaal om hulp kunnen vragen?
‘En vergeet niet: mocht je je toch nog bedenken, dan heb je het lot van je vriendinnetje op je geweten. Dus zorg maar dat je komt.’
Een klik, en de verbinding was verbroken.
Vertwijfeling en woede kwamen in Ellen omhoog. Woede om haar angst en haar hulpeloosheid.
Ze dacht aan Chris. Lieve hemel, kon ze hem maar bereiken! Haar vinger zweefde boven de snelkeuzetoets met zijn nummer, maar ze durfde het niet aan die in te drukken. Als die psychopaat haar echt in de gaten hield, was het nu beter niet te bellen.
Het klokje op haar dashboard gaf aan dat er sinds zijn telefoontje al bijna een minuut was verstreken.
Dan had ze nog veertien minuten.