30
De leegte in haar hoofd was niet zwart. Eerder een bleek, ijzig blauw, zoals dat van een spiegelglad gletsjermeer. En boven alles zweefde een zacht getril, alsof iemand in de verte een snaar van een harp had aangeslagen.
Het was de kou, die Ellens verstand weer terugbracht. Terwijl haar zicht weer langzaam opklaarde – een proces dat deed denken aan het beeld van een camera, dat stap voor stap scherper gesteld werd – merkte ze dat deze kou niet alleen het resultaat was van haar geprikkelde zenuwstrengen.
Deze kou was echt.
Deze kou was nat.
Deze kou was…
Water!
Ellen kwam bij in een van de vier badkuipen van de muf ruikende hydrotherapieruimte. Er was hier iets wat vreselijk stonk. Ontzet stelde ze vast dat die stank van haarzelf af kwam. Tijdens de stroomstoot had ze de controle over alle spieren verloren – inclusief haar sluitspier.
Maar nog veel erger was dat de badkuip volliep met ijskoud water, terwijl Ellen zelf haar spieren nog te weinig meester was om zich uit haar situatie te kunnen bevrijden. Hulpeloos spartelend probeerde ze de rand van het bad te grijpen, maar haar armen lieten zich niet in de juiste richting sturen. Toen ze eindelijk met haar hand tegen de rand van het bad stootte, lukte het niet om haar vingers te krommen en die vast te grijpen. Ze trappelde met haar benen en slaagde er tenminste wel in om haar bovenlichaam een stuk verder uit het water te krijgen. De paniek, de gedachte dat ze binnen een paar minuten zou verdrinken in het ijzige water, maakte onvermoede kracht in haar los. Ze duwde met haar voetzolen tegen de rand van het bad, drukte er sidderend en bevend met haar benen tegen, ter ondersteuning van haar handen – die haar nog altijd niet helemaal wilden gehoorzamen – en schoof zich zo een klein stukje omhoog uit het water, dat onverbiddelijk bleef stijgen.
En daarna werd ze in het duister gedompeld, toen het zware houten deksel over de badkuip gelegd werd.
Ellen krijste, sloeg tegen het deksel en hoorde, versterkt door de wanden van het bad, hoe de beugels aan alle vier de kanten dichtklapten.
De kou hielp haar weliswaar om de controle over haar spieren en zenuwen sneller te herwinnen, maar tegelijkertijd voelde ze hoe haar lichaam steeds meer afkoelde. Het water was ijzig koud, en als ze niet direct de badkuip uit kwam, zou haar zenuwstelsel steeds trager gaan reageren. Ze schoof omhoog, drukte haar gezicht in de opening van het deksel – en zag de Zwarte Man in de deuropening van de hydrotherapieruimte staan.
‘Laat me hier alsjeblieft uit,’ smeekte ze boven het geklater van het nog altijd binnenstromende water uit.
‘Denk na,’ zei hij met gedempte stem. Toen sloot hij de deur achter zich.
Ellen schreeuwde, brulde, dook onder en hamerde weer met haar vuisten tegen het deksel. Maar dat hield stand onder haar slagen. Ze dook weer op, perste haar gezicht hoestend in de opening, krijste en schreeuwde opnieuw.
De deur bleef gesloten, de ruimte donker en leeg. Er was niemand die haar hoorde. Niemand die haar kon helpen.
Het water spoot inmiddels door de smalle kier tussen de rand van het bad en het deksel heen. Ellen kreeg nauwelijks de kans om langer dan een paar seconden adem te happen, voordat ze weer kort moest onderduiken om het ijzige water te laten weglopen.
Ze voelde haar spieren samentrekken door de kou. Zelfs de kleinste beweging viel haar steeds zwaarder.
Je zult nu snel merken wat je beter kunt: je adem inhouden of je naar die opening omhoogdrukken.
Alleen dankzij haar paniek en de adrenaline die daardoor vrijkwam slaagde ze erin het nog een tijdje vol te houden steeds opnieuw haar mond en neus door de opening te drukken, in te ademen en te schreeuwen.
Op een gegeven moment gaf ze het geschreeuw op, ademde ze alleen nog maar in en probeerde ze zich met de gedachte te verzoenen dat ze zich moest concentreren op het ademhalen, omdat ze gewoon niet meer kon dan dat. Haar kracht liet haar langzaam in de steek naarmate haar onverschilligheid sterker werd.
Toen dook ze niet meer op.
Duisternis.
Stilte.
Pats!
Het brandde op haar wang. Iemand riep haar naam.
Pats!
Weer een klap.
Ze lag op een natte tegelvloer. Het dunne ondergoed kleefde aan haar huid. Het was bitterkoud.
Het eerste wat ze zag was het houten deksel naast de badkuip. Toen zag ze Mark, die zich over haar heen boog. Achter hem stond de Zwarte Man. Hij had zijn masker afgezet.
Ze schoot omhoog en sloeg Mark in zijn gezicht. Zo snel als haar verkleumde spieren het toelieten, vluchtte ze naar de hoek
van de ruimte, naast de verwarmingsketel.
‘Verdwijn!’
De mannen keken haar verwonderd aan. Vluchten was onmogelijk. Met z’n tweeën blokkeerden ze de toegang naar de deur.
‘Ellen wat is er in vredesnaam gebeurd?’
Mark greep naar zijn rode wang.
‘Doe niet zo schijnheilig. Je weet toch precies wat hij met me heeft gedaan!’
De Zwarte Man, naar wie ze wees, hief afwerend zijn handen. Zijn verbazing was heel goed gespeeld, dacht ze.
‘Ik? Eh, wat hebben we dan gedaan?’
Mark wierp hem een blik toe die hem tot zwijgen bracht. Toen keek hij naar Ellen. In zijn ogen lag de uitdrukking die Ellen maar al te goed kende. Het was de manier waarop je iemand aankeek die je niet toerekeningsvatbaar achtte. De manier waarop zij zelf al naar genoeg mensen had gekeken.
‘Ellen, vertel me wat er is gebeurd.’
Zijn gespeelde zorgzame manier van doen was bijna amusant. Of was het helemaal niet gespeeld? O god, na alles wat er was gebeurd, viel het haar zwaar om onderscheid te maken tussen wat werkelijk was en wat niet.
‘Waarom doen jullie me dit aan? Waarom martelen jullie me en proberen jullie me tot waanzin te drijven? WAAROM?’
‘Ellen, was die vent hier? Heeft híj het gedaan?’
‘Vraag het hem zelf. Hij staat naast je.’
Weer die stomverbaasde uitdrukking. ‘Hij?’
‘Hou op met dat gelul, Mark! Hij had op z’n minst zijn sweater kunnen uitdoen, als jullie mij willen wijsmaken dat hij het niet geweest is.’
‘Kan iemand me uitleggen wat voor spelletje hier wordt gespeeld?’ wilde de man met de zwarte sweater weten.
‘Ellen, dit is Volker Nowak.’ Mark wees op de Zwarte Man. ‘Een vriend van mij. Hij heeft…’
‘Hij moet hem uittrekken,’ viel Ellen naar hem uit. ‘Jullie allebei, trek uit! Ik wil zien dat jullie je shirts uittrekken.’
De Zwarte Man, van wie Mark beweerde dat hij Volker heette, keek onzeker van de één naar de ander, alsof hij toeschouwer was bij een tenniswedstrijd. ‘Dat is toch een geintje, hè?’
‘Zie ik eruit alsof ik een geintje maak?’
‘Goed dan.’ Mark knoopte zijn overhemd open.
Onzeker streek Volker door zijn haar. ‘Verdomme, jongens, wat gebeurt hier nou?’
‘Volker, hou je kop eens en doe het gewoon, oké?’
‘Prima. Maar voor de Chippendales ben ik niet in de wieg gelegd.’ Hij deed zijn zwarte NEW ZEALAND ALL BLACK-sweater uit, en daarna het T-shirt dat hij daaronder droeg.
Ook Mark, die onder zijn overhemd niets aan had, stond nu met ontbloot bovenlijf voor haar.
‘En nu omdraaien!’ beval Ellen.
Hij draaide zijn schouders één voor één naar haar toe, en zijn vriend volgde zijn voorbeeld. Noch Mark noch Volker had een recent gehechte wond aan zijn schouder.