5

Mark kwam Ellens kantoor binnen met twee bekers koffie, duwde met zijn hak de deur dicht en zette een beker voor Ellen neer.

‘Hier, drink dit op, daar knap je van op. Er zit suiker in. Goed tegen de zenuwen.’

‘Dank je.’

Ze beloonde zijn zorgzaamheid met een glimlach, maar durfde de beker niet te pakken. Haar handen trilden nog te erg.

Mark haalde een stapel ordners van een bezoekersstoel af, en ging erop zitten.

‘Gaat het weer? Je bent krijtwit.’

‘Ja, dat gaat wel.’ Ze balde haar handen tot vuisten, om het getril de baas te worden.

Mark hield zijn hoofd scheef en trok een wenkbrauw op. ‘Klinkt niet erg overtuigend.’

Ellen zuchtte. ‘Ik heb al vaak gelezen over mensen die in extreme situaties volledig rationeel en zelfverzekerd reageren, die hun knieën daarna in pudding voelen veranderen. Nu maak ik dat ook eens met mijn eigen lichaam mee.’

‘Begrijpelijk,’ zei Mark, en hij nipte van zijn koffie. Ook hij maakte een uitgetelde indruk. ‘Dat scheelde verdomd weinig. Je hebt het maar net op tijd gered.’

‘Hoe gaat het nu met meneer Böck?’

‘Zweeft in farmaceutisch dromenland. Ik heb hem Tavor toegediend.’

Ellen knikte alleen maar. Ze wilde haar koffie pakken, maar liet die toch nog even staan.

Zolang ik dat getril nog niet in de hand heb, kan ik maar beter door een rietje drinken.

Dat leek Mark niet te zijn ontgaan. ‘Ellen, het gaat niet goed met je. Waarom neem je niet de rest van de dag vrij? Ik kan professor Fleischer voorstellen dat ik je vandaag vervang? Op mijn afdeling is momenteel alles rustig, dus dat zou maar een…’

‘Dat is aardig van je,’ onderbrak ze hem. ‘Maar ik red het wel. De chef kan maar beter niets van dit voorval te weten komen. Anders krijg ik straks nog te horen dat ik de vervanging van Chris niet aankan.’

‘Zoals je wilt.’ Mark haalde zijn schouders op. ‘Hoewel ik denk dat Fleischer daar wel begrip voor zou hebben. Zulke dingen kunnen ons allemaal gebeuren en je moet wel behoorlijk afgestompt zijn als zoiets je niets doet.’ Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn jasje. ‘Mag ik?’

‘Als de beveiligingsmedewerker je snapt, zal hij ons allebei lynchen,’ antwoordde Ellen, ervoor zorgend dat haar grap vrolijk klonk. ‘Maar als je er nu eentje nodig hebt, wil ik wel een uitzondering maken.’

Mark glimlachte dankbaar en ging direct met een Camel in tegen het algemene rookverbod van de kliniek.

‘O ja, ik heb er nu echt eentje nodig en ik zal alle schuld op me nemen voor de rooklucht. Dat is beloofd.’

Toen verdween zijn glimlach en werd zijn stem zachter. ‘Weet je, sinds ik hier werk, heb ik twee patiënten verloren door zelfmoord. Een paar weken nadat ik begonnen was, sprong een van mijn patiënten voor de ICE. Dat was in het jaar voordat jij bij de kliniek kwam. En afgelopen winter was er nog die vrouw die in de Donau is gesprongen.’

Mark vermeed haar naam. Hij leek de herinnering nog altijd niet verwerkt te hebben. Ellen herinnerde zich Maren Weiß, een zwaar depressieve patiënte die had gedaan alsof ze snel vooruitging, om daarna tijdens haar eerste verlof in het ijskoude water te springen.

Haar lijk was pas anderhalve week later gevonden in het tralie rooster van een sluis. Na haar identificatie had Mark een week vakantie opgenomen.

‘In beide gevallen was ik ervan overtuigd dat ik alles voor de patiënten had gedaan wat menselijk gezien mogelijk was,’ ging Mark verder. Hij probeerde zijn bezorgdheid te verbergen, maar de ondertoon van zijn stem verraadde hem. Terwijl hij sprak, keek hij naar de rook, die door de luchtstroom van het openstaande bovenraam werd meegevoerd. ‘Ik heb geconcludeerd dat je iemand die heeft besloten om zelfmoord te plegen, niet kunt tegenhouden. Als iemand werkelijk vastberaden is om een einde aan zijn leven te maken, dan kondigt hij dat niet aan. Dan doet hij het gewoon.

‘Maar net in de badkamer was dat anders. Voor het eerst kreeg ik de kans om zelf de teugels in handen te nemen. Natuurlijk niet allemaal, maar genoeg om Böcks leven te redden. Maar toch was daar weer die verrekte angst dat hij nummer drie op de lijst zou worden.’

‘Ik heb er eerst over gedacht om simpelweg de stekker uit het stopcontact te trekken,’ zei Ellen, ‘maar ik stond nog te ver van hem vandaan. Als ik gewoon naar het stopcontact toe was gelopen, had ik Böcks besluit om zichzelf in rosbief te veranderen misschien juist bespoedigd.’

Mark grijnsde. ‘Rosbief. Echt goed. Je klink al als Chris.’

‘Vind je?’

Mark doofde de sigaret in zijn koffiebeker. ‘Ja, dat vind ik. Waar is hij eigenlijk mee bezig, die thuiswerker? Nog steeds zijn huis aan het renoveren?’

Ellen schudde haar hoofd. Eigenlijk had Chris zijn vakantie willen gebruiken om zich met de vloer van het huis bezig te houden. Parket en plavuizen leggen, en als er nog tijd overbleef, offertes voor een nieuwe voordeur aanvragen.

Maar toen was alles anders gelopen.

‘Hij is vanmorgen naar Australië gevlogen.’

‘Australië?’ Mark keek haar verbaasd aan. ‘Daar heeft hij helemaal niets over gezegd. Hij vliegt zomaar naar Australië en hij neemt jou niet eens mee?’

‘Hij is meegegaan met zijn vriend Axel. Axels vriendin is een paar dagen geleden bij hem weggegaan en dat kwam als een volslagen verrassing. De tickets waren een aanbieding en het was geloof ik niet mogelijk om ze te annuleren. Daarom heeft hij Chris meegevraagd.’

‘En nu vermaakt de dokter zich met zijn maat aan de andere kant van de wereld, terwijl jij braaf naar je werk gaat. Met alle respect, hoor.’

Ellen begreep zijn toespeling, maar ging er niet op in. Mark had nooit veel moeite gedaan om te verbergen dat hij Chris niet echt mocht. Ze verschilden als dag en nacht. Chris vond dat Mark in zijn vakgebied misschien wel goed was, maar dat zijn lakse aanpak – en eigenlijk zijn hele manier van doen – voor een arts volledig misplaatst was. Hoe kon iemand in godsnaam een Marilyn Manson-shirt dragen onder zijn dokters jasje?

Daarentegen vond Mark dat zijn collega een veel te perfectionistische mierenneuker was, bij wie niemand iets goed kon doen – waarschijnlijk hijzelf niet eens. Dat had hij hem in elk geval in bijzijn van het voltallige team naar het hoofd gegooid, toen ze elkaar bij een afdelingsbespreking in de haren vlogen.

Wat Chris en Mark betrof, was Ellen er zeker van: wie ooit het gezegde mocht hebben bedacht dat tegenpolen elkaar aantrokken, kende deze twee in elk geval niet.

‘Het moet nog blijken of het echt prettig voor hem wordt,’ ging ze met een schalks lachje voorbij aan Marks opmerking. ‘In de eerste plaats is een vriend met relatieproblemen niet bepaald het gedroomde gezelschap voor een vakantie, en ten tweede zitten ze samen op een vrij klein eiland voor de Australische kust. Hinchinbrook Island. Er is daar bijna niks, alleen pure natuur. Geen televisie, geen telefoon, geen mobiel, geen beschaving. In plaats daarvan een heleboel oerwoud en alligators.’

‘Toch had ik in zijn plaats jou meegenomen. Jij hebt wel een uitje verdiend. Lekker hoor, om jou hier met al zijn gevallen achter te laten. Dat er een paar heftige tussen zitten, heeft onze goede meneer Böck inmiddels al duidelijk bewezen.’

‘Hou nou maar op, Mark. Ik ben toch geen beginneling meer? Ik zal voor die mensen zorgen, dat heb ik Chris beloofd. Ik denk dat het hem goed doet om even op zichzelf te zijn. En als ik eerlijk moet zijn, mij ook. Chris heeft de afgelopen tijd alleen maar gewerkt, en dat kan voor ons allebei soms behoorlijk zwaar zijn. En het is natuurlijk nog maar de vraag of hij in de komende jaren nog eens de kans zal hebben om zo’n avontuurlijke reis te ondernemen.’

‘Aha,’ deed Mark. ‘Zijn jullie al vooruit aan het plannen voor als het huis eenmaal af is?’

‘Wie weet? Ik vind het in elk geval goed dat hij Axels aanbod heeft aangenomen. Het was moeilijk genoeg om hem daartoe te overtuigen, dat kun je van me aannemen. Een beetje afstand van alles zal hem goed doen. Chris heeft de dood van zijn vader nog niet echt verwerkt en het valt hem een stuk zwaarder dan hij had verwacht om nu ook het huis van zijn vader te renoveren.’

‘Dat ben jij nu weer ten voeten uit,’ vond Mark en hij wees naar haar met zijn beker. ‘Altijd maar de therapeute uithangen. Waarom verkopen jullie die tent niet gewoon en zoeken jullie wat anders? Iets in de buurt van de kliniek, waardoor jullie je dit kleine appartementje in de zusterflat kunnen besparen.’

‘Omdat hij eraan verknocht is en omdat we later ooit een praktijk willen openen. Het huis is groot genoeg en de ligging is ook niet verkeerd.’

‘In de Zwabische Jura?’

‘Waarom niet in de Zwabische Jura?’ Ellen keek naar haar bureaulamp, en de kabel die daarvandaan naar het stopcontact in de muur liep. Ze dacht aan het snoer van de föhn en voelde dat het getril weer sterker werd. ‘Het was behoorlijk heftig, wat er gebeurde. Ik vraag me af wat die uitbarsting bij meneer Böck veroorzaakt heeft. Tot nu toe heeft hij op geen enkele poging tot therapie gereageerd, noch van Chris, noch van mij.’

‘Wat was precies de reden van zijn starheid tot nog toe?’

‘Een shock, veroorzaakt door de dood van zijn vrouw,’ verklaarde Ellen. ‘Een heel treurig verhaal.’

Ze overhandigde hem de status van Böck, die voor haar op het bureau lag en met bureaucratische volharding wachtte op een verslag van het voorval in de badkamer.

Mark sloeg de status open en begon te lezen. Hoewel de daarin opgenomen processen-verbaal en verslagen in zakelijke bewoordingen waren opgesteld, was het menselijke drama duidelijk tussen de regels door te lezen. Ellen was er diep door geraakt geweest, toen ze voor het eerst met het geval Böck te maken had gehad en ze zag aan Marks gezicht dat het hem ook aangreep.

Tot zes weken daarvoor hadden de gepensioneerde stadsarchivaris Cornelius Böck en zijn vrouw Margot een rustig en teruggetrokken leven geleid. Het echtpaar woonde in een eigen appartement met drie kamers op de zevende verdieping van een aan de stadsrand van Fahlenberg gelegen flat. Een fraaie woonomgeving, die Ellen kende van haar hardlooprondjes langs de Donau.

Ruim zes weken geleden was het gebeurd. Volgens het politieverslag was Böck voor zijn gebruikelijke donderdagse boodschappenronde onderweg geweest, toen Margot de afwezigheid van haar echtgenoot benutte om de woning schoon te maken.

Een buurman had Böck gezien, hoe hij bij zijn terugkeer naar de flat toe liep en plotseling verstijfde. Een politiebeambte citeerde de getuigen met de woorden: ‘Daar stond hij met zijn boodschappentassen, en hij staarde met grote ogen, alsof hij een ufo had gezien.’

Böck had echter geen ufo gezien, maar zijn vrouw. Margot stond met één been op de vensterbank en met het andere op gelijke hoogte binnen in de woonkamer. Klaarblijkelijk had ze de buitenkant van de kast van het rolgordijn voor het grote venster schoongepoetst.

Door die aanblik moet Böck zo geschrokken zijn dat hij de ergste fout beging die je in zo’n situatie kan begaan. Hij riep naar zijn vrouw. Volgens de getuigenverklaring van de buurman had het Margot, nee! van Böck tussen de beide flats heen en weer gestuiterd als een verdwaalde echo.

Mark liet kort de status zakken en schudde mismoedig zijn hoofd.

‘Hij heeft naar haar geroepen. Hij was geschrokken en heeft haar naam geroepen. Dat verklaart wat hij daarstraks in de badkamer bedoelde met toen hij riep dat hij zijn kop had moeten houden.’

Net als de eerste keer dat ze het verslag had gelezen, bij de opname van Böck, kon Ellen het beeld van de geschrokken man voor zich zien.

Het was alsof de inhoud van de getuigenverklaringen zich als een film voor haar geestesoog afspeelde – in slowmotion en met verschrikkelijke helderheid. Net als bij televisieprogramma’s die waarschuwden voor de gevaren van ongelukken. Uitzendingen die lieten zien hoe een niet in de gaten gehouden kerstboom of een vergeten kookplaatje een woning in brand kon laten vliegen, of hoe mensen bij het beklimmen van een bureaustoel met wieltjes elk mogelijk bot braken, of hoe een föhn in de buurt van water een dodelijk gevaar was. Uitzendingen waarbij je doorgaans mompelde ‘Zo dom is toch niemand’, om vervolgens naar de afstandsbediening te grijpen.

Maar wat het echtpaar Böck was overkomen, maakte geen deel uit van een televisie-uitzending in de avondprogrammering. Bij deze voorstelling zag Ellen hoe Margot Böck reageerde op de kreet van haar man en zich met een snelle beweging verder naar voren strekte, hoewel ze zich ervan bewust moet zijn geweest dat ze op de zevende verdieping stond, met één been op de vensterbank. Waarschijnlijk moet daarbij een soort pavlov-reactie onder echtelieden in het spel zijn geweest.

Misschien was mevrouw Böck niet naar beneden gestort als ze een paar jaar jonger was geweest en een sneller reactievermogen had gehad. Misschien had ze zich dan nog net ergens aan kunnen vastgrijpen – aan iets anders dan aan het raam, dat met een ruk dichtsloeg en geen houvast meer bood.

Ellen stelde zich Cornelius Böck voor. Ze stelde zich voor hoe hij zijn vrouw zag vallen en haar een fractie van een seconde met haar armen zag zwaaien, alsof ze hoopte dat die daardoor in vleugels zouden veranderen en haar val op het laatste moment zouden omzetten in een glijvlucht.

Margot Böck was op de betonplaat naast het afdakje voor fietsen en vuilcontainers neergekomen. Haar val had nog geen volle seconde geduurd.

‘Man-o-man,’ mompelde Mark voor zich uit en hij sloeg de status dicht. ‘Geen wonder dat hij zo’n shock had.’

Ellen knikte.

Ze was enkele dagen na het ongeluk weer langs de flat gejogd, waarin de Böcks gewoond hadden. Om een of andere reden die ze zelf niet precies kon benoemen – hoogstwaarschijnlijk een mengeling van medelijden en morbide nieuwsgierigheid – had ze haar loop onderbroken en was ze naar het grasveldje aan de achterkant van het gebouw gegaan, waar meneer Böck gevonden was.

Ze zag het bordje met het opschrift:

Waarde hondenbezitters,
DIT IS GEEN HONDENPLEE!
De beheerder

Daarnaast had Böck gezeten en, volgens de beschrijving van een ambulancebroeder, met een lege blik naar een sierkersenboompje gestaard.

Toen ze dat aan Mark vertelde, voegde ze daaraan toe: ‘Op dat moment begreep ik waarom hij zich liever in zichzelf terugtrok dan in de werkelijkheid te leven. Ik bedoel, het moet toch ondraaglijk zijn als je de dood van een mens meemaakt en er daarbij ook nog van overtuigd bent dat je daar zelf schuldig aan bent.’

‘En sindsdien was meneer Böck niet meer aanspreekbaar?’

Ellen schudde haar hoofd. ‘Hij leek na dat verschrikkelijke ongeluk gevlucht te zijn in een verre wereld, die zich ergens achter zijn voorhoofd bevond. Zijn buurman in het bed naast hem noemde hem Meneer Niemand-thuis.

Ze nam nu toch een slok van haar koffie en trok een vies gezicht. Te koud, te sterk, te zoet. Maar het trillen van haar handen was tenminste opgehouden.

‘Ik geloof dat ik weet waarom hij daarstraks zo heftig reageerde,’ zei Mark en hij legde de status terug op het bureau.

‘Nu ik zijn verhaal ken en dat in verband breng met iets wat hij in zijn opwinding vertelde, wordt alles logisch.’

Ellens wenkbrauwen gingen nieuwsgierig omhoog. ‘Nog een shock?’

‘Zoiets, ja. Ik denk dat wat meneer Böck ons gedemonstreerd heeft het gevolg was van een trigger-effect. Dit soort activeringsprikkels na posttraumatische stressstoornissen waren een onderdeel van mijn dissertatie. Dat had ik eigenlijk daarnet in de badkamer al moeten bedenken. Maar ik, idioot die ik ben, heb hem ook nog geprovoceerd, zodat hij zijn emoties op mij concentreerde. Dat had verdomme helemaal mis kunnen gaan.’

Ellen greep in. ‘Moet je eens horen, dat kon jij ook niet weten. Als er daar echt iets ergs gebeurd was, had alleen ik daar schuld aan gehad. Niet alleen omdat ik niets van zijn uitbarsting gemerkt heb, maar ook omdat ik er te laat bij ben gekomen. Bovendien was Böcks spontane overreactie op geen enkele manier te voorzien. Wat er ook mag zijn gebeurd met Marion, ik had er nooit rekening mee gehouden dat Böck zo zou uitbarsten.’

‘Daar heb je misschien gelijk in,’ zei Mark, maar hij klonk niet echt overtuigd.

‘Natuurlijk heb ik gelijk.’ Ellen grijnsde naar hem. ‘Vrouwen hebben altijd gelijk, wist je dat niet?’

Hij kuchte. ‘Nou ja, daar heb ik niet genoeg ervaring mee. Maar serieus, juist die onvoorspelbaarheid is voor mij het fascinerende aan dit thema. De persoon in kwestie verdringt een erge belevenis en dat gaat meestal zo ver, dat hij daarvoor al zijn krachten moet gebruiken en daarom verstard reageert op zijn omgeving. Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik gewerkt met meisjes en vrouwen uit Kosovo die een hel hadden doorgemaakt. Oorlog, dood, marteling, noem maar op. Van sommige dingen die ik toen van hen te horen kreeg, krijg ik zelf nog wel eens nachtmerries.’

‘Dat geloof ik graag. Maar hoe ging het dan met die vrouwen?’

‘Velen van hen waren als levenloze poppen. Alsof hun bewustzijn op reis was, met een open ticket. Anderen creëerden een volstrekt eigen werkelijkheid. Ze waren er vast van overtuigd dat ze een picknick met vrienden hadden beleefd of met hun familie op het veld hadden gewerkt. Een verkrachting of de dood van een van hun geliefden bestond voor hen niet.’ Mark pakte volkomen automatisch nog een sigaret. Pas toen hij merkte dat hij bezig was die aan te steken, keek hij er nadenkend naar en deed hij de sigaret terug in het pakje. ‘Maar juist om degenen die verstard leken te zijn, maakte ik me het meeste zorgen. Bij hen werkte het allemaal op een vreselijke manier door, dat was af en toe te zien. Net als bij een snelkook pan, die op een bepaald moment explodeert als je er de stoom niet voorzichtig uitlaat. En zo lijkt het ook gegaan te zijn met meneer Böck. Hij heeft sinds het ongeluk onder enorme psychische druk gestaan. Zijn innerlijke beschermingsmechanisme werkte op volle toeren, terwijl hij naar buiten toe onbewogen en afwezig leek.’

‘Maar wat was volgens jou de oorzaak van deze uitbarsting? Wat heeft Marion gedaan?’

‘Böck heeft me in zijn hysterie op een bepaalde manier de verklaring gegeven. Herinner je je nog wat hij riep?’

‘Natuurlijk. Hij was ervan overtuigd dat wij hem ertoe wilden dwingen zijn vrouw op te eten.’

‘Exact. Misschien is het hem daadwerkelijk gelukt het beeld van het verpletterde lichaam van zijn vrouw uit zijn herinnering te bannen, maar in plaats daarvan is een ander beeld gekomen. In zekere zin een associatie. En die moet Marion bij hem hebben aangesproken.’

‘Maar welke?’

‘Het is rond etenstijd gebeurd en het moet ook met eten te maken hebben, anders had Böck die absurde gedachte niet gehad. Heeft Marion hem gevoerd?’

‘Ik denk van wel. Uit eigen beweging at hij niets, en meestal was het Marion die hem voerde. Waar wil je heen?’

‘Als de goede waarnemer die je bent, heb je beslist de spetters op Marions jasje gezien.’

Nu herinnerde Ellen zich de vlekken op de enorme boezem van de verpleegster. Waterig rood. En daarbij een pit, die ze in eerste instantie voor een appelpit gehouden had.

‘Meloen?’

‘Het mag misschien macaber klinken, maar Cornelius Böck moet aan die klassieke vergelijking gedacht hebben toen hij het hoofd van zijn dode vrouw zag. Datzelfde beeld heeft hij tenminste bij ons… nou ja… gesprek gebruikt. “Als een uiteen gespatte meloen.” Optisch is er weliswaar een geweldig groot verschil, maar zijn onderbewustzijn moet dat beeld in de plaats van haar opengebarsten schedel hebben gezet, waardoor Böck niet meer dacht aan zijn dode vrouw, maar aan een meloen. Een beeld dat veel minder erg is en dat de herinnering voor hem draaglijker maakte. Maar toen die beste Marion van hem vroeg om zijn stuk meloen als toetje op te eten, kon zijn verstand het verschil niet meer maken.’

‘Dus dacht hij dat Marion hem ertoe wilde dwingen zijn dode vrouw op te eten,’ concludeerde Ellen.

‘Precies. Door het aanhoudende trauma was Böck niet in de gelegenheid om zijn associatie verstandelijk recht te zetten. Hij hoorde “meloen” en dacht “hersenen”.’

Ellen leunde naar achteren en liet Marks verklaring op zich inwerken. Ze had al veel geks gehoord en meegemaakt. Schizo frenen die dachten dat ze door demonen werden achtervolgd. Mensen die ervan overtuigd waren dat hun buurman hun denken en handelen stuurde met telepatische zenders onder het tapijt, of dat Jezus ze door middel van een fles bronwater de ondergang van de wereld had voorspeld. Een van Ellens eerste vrouwelijke patiënten hallucineerde over vliegende pizza’s, een andere vrouw moest elke keer lachen als ze naast een kast stond, omdat daar in haar fantasie iemand in stond die haar voortdurend grappen vertelde. En nog veel meer.

Als ze een lijst had bijgehouden met de tien gekste gevallen uit haar carrière, dan zou ze het geval Cornelius Böck op een van de hoogste plaatsen zetten. Naar schatting plaats drie, misschien zelfs plaats twee.

Het geval Böck lijkt een duidelijke BIG te zijn, dacht ze. Pas toen Mark daarop reageerde, merkte ze dat ze haar laatste gedachte hardop had uitgesproken.

‘Een duidelijke wát te zijn?’

‘Een duidelijke BIG, een Bijzonder Interessant Geval,’ zei ze en ze lachte fijntjes. ‘Zo noemt Chris dat.’

‘Chris,’ verzuchtte Mark. ‘De grote dr. Christoph Lorch, die je alleen achterlaat om door de Australische wildernis te trekken.’

‘Inderdaad, die Chris. En nu moet ik terug naar mijn dienst. Bedankt voor de koffie en de uitleg, waarde collega.’

‘Graag gedaan.’ Mark stond ook op en liep naar de deur. Hij keek nog een keer om naar Ellen en zag er ineens lang niet meer zo zelfverzekerd uit als toen hij zojuist aan het oreren was.

‘Zeg,’ hij schraapte zijn keel, ‘heb je misschien zin om samen wat te gaan eten na onze dienst? Ik bedoel, omdat je nu een onbestorven weduwe bent.’

‘Misschien een andere keer. Vandaag is er nog slechts één verleiding waar ik aan wil toegeven: mijn bed.’

‘Kan ik begrijpen.’ Een zekere teleurstelling klonk niettemin door in zijn stem. ‘Kom maar bij van de schrik. Je ziet er nog altijd een beetje ontdaan uit.’

‘Nou ja, dat ligt waarschijnlijk aan jouw hypothese over verdringing. Dat is wel wat verontrustend, dat beeld. Als je gelijk hebt, dan zou in principe iedereen iets kunnen verdringen, zonder daarvan te weten.’

‘Er is iets wat nog veel verontrustender is,’ kaatste Mark terug. ‘Het feit dat het namelijk beslist níét om een hypothese gaat. Het idee komt namelijk helemaal niet van mij. Over dit thema hebben al veel knappere koppen nagedacht. Toegegeven, niet al onze collega’s geloven in de macht van de verdringing. Veel collega’s vinden dat maar een hersenspinsel.’

‘Maar jij gelooft erin?’

Hij knikte. ‘Precies zoals ik erin geloof dat een kleine oorzaak een grote reactie tot gevolg kan hebben. Net als bij onze meneer Böck.’

Hij was al de deur uit, maar stak nog één keer zijn hoofd naar binnen.

‘Zeg, Ellen…’

‘Ja?’

‘Het… nou ja, het spijt me van daarstraks. Je weet wel, van Chris en zo. Ik vind het prima dat je zoveel begrip voor hem hebt en ik hoop werkelijk dat hij dat naar waarde weet te schatten. Hij is echt een geluksvogel. Dat meen ik serieus.’

‘Dat ben ik ook,’ zei Ellen, en ze moest aan Chris denken. ‘Ja, dat ben ik ook.’