17

‘Hallo, Mark.’

Geschrokken keek hij achterom. Zijn autosleutel viel op de grond. Er lag iets in zijn blik, dat Ellen niet meteen kon duiden. Voelde hij zich misschien betrapt? Toen maakte die uitdrukking plaats voor een opgeluchte glimlach.

‘Ellen! Waar heb jij gezeten? Ik maakte me zorgen om je.’

‘O ja?’

Nog nooit eerder had Ellen zoveel wantrouwen tegen iemand gevoeld. Door haar werk wist ze natuurlijk hoe het was als er tegen je werd gelogen – of dat nu opzettelijk was, of als product van een waanvoorstelling. Ze wist ook dat er een soort instinct voor het herkennen van leugens bestond, maar Marks vriendelijkheid en zijn opgeluchte mimiek kwamen zo echt over, dat ze hem bijna geloofde.

Bijna.

Op dit moment flakkerde er een korte herinnering aan een uitspraak van een van haar patiënten in haar op: Soms lukt het je om jezelf zo lang voor te liegen, dat je in je eigen fantasieën gelooft.

‘Natuurlijk heb ik me zorgen gemaakt. Toen ik hoorde dat Fleischer je met vakantie heeft gestuurd…’

‘Hij heeft me geschorst,’ onderbrak Ellen hem en hield daarbij de spuitbus pepperspray in haar jaszak vast omklemd.

Mocht hij plotseling op het idee komen om weer in Jumping Marlboroman te veranderen, dan was ze daarop voorbereid. ‘Nadat de politie bij hem is geweest, moet iemand hem hebben verteld wat er op de afdeling is gebeurd. Iemand wiens uitspraken gewicht in de schaal leggen bij Fleischer. Iemand die hem ervan kon overtuigen dat ik niet meer goed spoor, zodat hij verder zijn smerige spelletje met mij kan spelen. Misschien ook iemand die mij bovendien heeft aangeraden Fleischer op de hoogte te brengen. Dus denk ik dat ik dit aan jou te danken heb.’

‘Aan mij? Maar dat is toch…’

‘Wat is dat, verdomme, allemaal, Mark? Waarom doe je mij dit aan?’

Ze had nooit kunnen vermoeden dat hij zo goed kon acteren. Eerst die vriendelijkheid, de opluchting, en nu deze gezichtsuitdrukking met bedrieglijk echte verrassing.

‘Ellen, ik heb geen idee waar je het over hebt.’

‘Dan help ik je geheugen wel even op gang. Jij was vandaag in het bos, nietwaar? En je bent in mijn woning geweest.’

Hij knikte: ‘Ik heb je toch gezegd dat ik me zorgen maakte.’

Zeg het nog een paar keer en je gelooft het zelf, beste vriend. Dat is de truc!

‘Na het voorval van vanochtend en die kwestie met Fleischer, waarmee ik trouwens niets van doen heb, wilde ik zien hoe het met je ging.’

‘Zien hoe het met me ging, dat is duidelijk. Daarbij hoort dan waarschijnlijk ook: mij in het bos in elkaar slaan en vreemde berichten in mijn woning achterlaten?’

Hij keek haar met grote ogen aan. ‘Jou in elkaar slaan?’

‘Zeg nou niet dat je ons leuke ruiterspelletje alweer vergeten bent.’

‘Wat?’

‘Wat heb je met die vrouw te maken?’

‘Lieve god, Ellen, over welke vrouw heb je het?’

‘Over de verdwenen patiënte!’ riep ze hem toe. Een vrouw die een meter of vijftig van hen vandaan uit een auto stapte, keek geschrokken naar hen. ‘Dat weet je best.’

‘Langzaam.’ Mark hief zijn handen in een bezwerend gebaar. ‘Nu even heel langzaam. Ja, ik ben in je woning geweest. Petra Wagner heeft me binnengelaten, omdat je niet opendeed toen ik aanbelde en ik een geluid achter de deur hoorde. Ik dacht dat er iets met je aan de hand was, omdat je…’

‘Dat heeft Petra me allemaal al verteld.’

‘Goed, dan heeft ze je vast ook verteld dat ik nog geen halve minuut in je woning ben geweest.’

Precies genoeg tijd om een sleutel op de tafel neer te leggen.

‘Ik wil nu graag de waarheid van je horen, Mark. Ik ben dit spelletje zat. Wat wilde je in het bos van mij?’

‘Ik ben naar het joggingpad gereden, omdat ik dacht dat je misschien aan het hardlopen was. Ik wilde met je praten. Dus heb ik bij je auto op je gewacht. Maar je bleef te lang weg en ik moest weer aan het werk.’

‘Ja, vast. En dus ben je weer naar de kliniek gereden.’

‘Precies.’

Ellen lachte bitter. ‘Dan is de Zwarte Man zeker in mijn woning geweest, en toen Petra jou binnenliet, is hij simpelweg in rook opgegaan. En vanzelfsprekend ben jij puur uit bezorgdheid naar de parkeerplaats in het bos gereden. En vanzelfsprekend ben je niet in het bos geweest, maar alleen op de parkeerplaats.’

‘Er was helemaal niemand in jouw woning.’ Nu klonk ook Mark geërgerd. ‘En ja, ik ben uit bezorgdheid om jou naar die parkeerplaats gereden. En natuurlijk was ik niet in het bos.’

‘Wanneer hou je nou eindelijk eens op me in de zeik te nemen, Mark?’

‘Kun je mij vertellen waar dit allemaal op slaat?’ Hoofdschuddend raapte hij zijn sleutelbos op van de grond. ‘Word je nu echt paranoïde?’

‘Absoluut niet. Daarvoor heb ik een paar overtuigende argumenten, die de komende dagen waarschijnlijk diepblauw tot zwart van kleur zullen worden.’ Ze merkte dat ze van opwinding beefde. ‘Dus kom op, voor de draad ermee. Waarom doe je dat?’

Een ogenblik lang werd er gezwegen. Een stuk verderop maaiden twee patiënten in overall het gras van de bij de kliniek horende tuin voor het pathologiegebouw. Een assistentarts, die Ellen nog maar één- of tweemaal in de kantine had gezien liep hen voorbij, groette schuchter, stapte in zijn oude Audi en reed weg.

‘Ik zeg dat nu niet graag,’ verbrak Mark uiteindelijk het zwijgen, ‘maar kan het zijn dat er met jou daadwerkelijk iets niet in orde is?’

Ellen voelde woede en paniek in zich opstijgen. Hij zou haar niets vertellen. Hij zou haar daar laten staan als een krankzinnige en doorgaan zijn spel met haar te spelen, wat hij daarmee ook voor ogen mocht hebben. Ze kon niets, maar dan ook hele maal niets, tegen zijn verhaal inbrengen. Ja, ze had hem in het bos gezien, maar wie zou haar daarom geloven? Het was gewoon haar woord tegen het zijne.

Zonder na te denken trok ze de pepperspray uit haar jaszak en hield ze die voor zijn gezicht.

‘Ik wil hier en nu van je weten waarom je mij in het bos in elkaar geslagen hebt, waarom je een of andere sleutel in mijn woning hebt gelegd en wie die vrouw en dat meisje waren. Wat heb je met die patiënte te maken? Waarom ontvoer je haar?’

Als Mark nu werkelijk ongerust was – en dat was hij beslist, want als arts wist hij hoe iemand eruitziet die pepperspray in zijn ogen heeft gekregen – wist hij dat heel goed te verbergen.

‘Je zou jezelf nu eens moeten zien.’ Ellen hoorde verachting in zijn stem. ‘Geloof je nu werkelijk dat ik het op je voorzien heb? Denk je nu serieus dat ik het voorval aan de chef heb gemeld?’

‘Als jij het niet was, wie dan wel? En hoe zit het dan met de man die uit het bos de parkeerplaats op liep, kort voordat jij wegreed? Dan had jij hem moeten zien, als jij het niet zelf was.’

Langzaam stak Mark zijn hand in zijn jaszak. Ellens vinger verkrampte om de drukknop van de spuitbus. Toen ze zag dat hij een pakje sigaretten uit zijn zak haalde, liet ze haar gestrekte arm zakken.

Niet de Marlboroman, fluisterde een innerlijke stem haar toe. Hij is de Camelman.

Maakte dat iets uit?

Mark stak een sigaret op en blies snuivend rook uit door zijn neus. ‘Natuurlijk, en ik kreeg er een kick van om mijn collega in het bos in elkaar te slaan. Daar had ik zin in. Daar word ik heet van, weet je. Natuurlijk heb ik ook die getraumatiseerde vrouw en een klein meisje ontvoerd. Dat geef me een gevoel van macht. Wist je dan niet dat ik een psychopaat ben?’

Misschien klopte dat wel, ging het door haar heen. Misschien was dat, wat hij zojuist met zoveel cynisme naar voren gebracht had, de waarheid. Wat wist ze nu eigenlijk van hem? Ze staarde naar zijn hand, die volkomen rustig bleef terwijl hij de sigaret naar zijn mond bracht. Was het die mond geweest die vlak bij haar oor was gekomen en haar al die krankzinnigheden had toegefluisterd? Waren het deze handen die de naamloze vrouw geslagen hadden?

Misschien verschafte het hem werkelijk bevrediging als hij vrouwen kwelde, hun weerstand brak, tot ze hem aanvlogen om zijn perverse spel te beëindigen.

Ze had het gevoel dat een reusachtige, onzichtbare hand haar ingewanden greep en met alle kracht samenkneep.

Kwaad schudde Mark zijn hoofd. ‘Beste Ellen, het spijt me dit te moeten zeggen, maar je lijdt verdomme aan paranoia.’

Hij stapte in zijn auto en knalde het portier dicht. Toen reed hij achteruit zijn parkeerplek af, maar voordat hij de uitrit kon afrijden ging Ellen in de weg staan.

‘Zeg me nu eindelijk de waarheid!’ riep ze hem toe, met beide handen op de motorkap leunend. ‘Je had die kerel moeten zien!’

Met een onbeweeglijke gezichtsuitdrukking keek Mark haar door de voorruit aan.

‘Jij wilt dat ik denk dat ik gek ben, nietwaar? Maar waarom dan, Mark? Zeg het me toch gewoon, waarom? Wat hebben die vrouw en ik je dan aangedaan?’

Hij zette de auto in zijn achteruit en reed een paar meter naar achteren. Toen gaf hij gas, schoot langs Ellen heen en verdween van de parkeerplaats.

Over haar hele lijf trillend keek ze de zwarte Volvo na, die over de toegangsweg van de kliniek reed. Juist toen Mark afsloeg naar de oprit van de snelweg, ging haar mobiel. Bijna auto matisch nam ze op.

‘Hallo, Ellen,’ meldde de stem van de Zwarte Man zich. ‘Heb je mijn cadeautje gekregen?’

Even was Ellen verbouwereerd, maar toen kwam haar verstand weer terug.

Geen autogeluiden, vermaande ze zichzelf. Mark zit nu op de snelweg, maar er is geen verkeerslawaai of motorgeluid te horen!

‘Ben je er nog?’

‘Zeg me nu eindelijk eens wie u bent!’

‘Je hebt vandaag niet zo’n beste dag, zeker? Dat begrijp ik best. En je was er nog wel zooo zeker van dat ik Mark ben. En precies daarom bel ik je. Je verliest kostbare tijd, liefje. Begrijp dat dan toch eens.’

Ze moest iets terugzeggen, wilde tegen hem schreeuwen, hij moest haar eindelijk zeggen wat hij van haar wilde, maar voordat het zover was, hoorde ze gekraak op de lijn. Eerst dacht ze dat hij de verbinding had verbroken. Maar toen ze meteen daarna een vrouwenstem hoorde, begreep ze dat hij de telefoon had doorgegeven.

‘Alstublieft!’

Een jammerende smeekbede. Ellen herkende de stem van haar patiënte. De vrouw zonder naam! Nu klonk ze nog veel meer als een kind – als een kind in doodsangst.

‘Alstublieft, doe wat hij zegt,’ snikte ze. ‘Hij doet me pijn. Ik kan niet meer. Alstublieft!’

‘Waar bent u?’ vroeg ze snel. Haar hart klopte razendsnel, alsof ze een cafeïneroes had.

Maar voordat de vrouw kon antwoorden, hoorde ze weer de stem van de ontvoerder.

‘Tsstss, je speelt nog altijd niet eerlijk. En ze had nog wel volkomen gelijk. Ik zal haar pijn blijven doen, als jij niet meespeelt. Erg veel pijn, begrijp je? Daarbij vergeleken was ons kleine tête-à-tête van daarstraks een kinderfeestje.’

Op de achtergrond begon de vrouw te schreeuwen. Ellen kon niet uitmaken of het een schreeuw van pijn was of een schreeuw uit angst voor hem of voor iets wat een dreiging van verdere pijnigingen voor haar betekende, maar ze wist dat alleen al deze schreeuw haar nog lang zou bijblijven.

‘Oké, oké,’ riep ze haastig. ‘Ik speel mee. Ik doe het!’

Een korte stilte. Ergens ver weg aan de andere kant van de lijn snikte de vrouw en op de achtergrond was een vreemd metaalachtig geluid te horen. Als het rammelen van blik, dat begeleid werd door een hoog gezoem. Het leek gek, maar Ellen dacht dat ze zo’n geluid al eens eerder gehoord had. Maar waar?

‘Goed dan, je hebt nog een kans. Maar je mag geen tijd meer verlummelen. Het rijk der verdraagzamen is eindig. Gebruik dus mijn geschenk.’

‘Dat zal ik doen. Beloofd!’ Ze moest hem nog even aan de praat houden – nog heel even maar, tot ze zich herinnerde waar ze dat gerammel en dat gezoem eerder had gehoord. ‘Alstublieft, doe haar geen pijn, oké?’

Als antwoord kwam de kiestoon. Vloekend riep Ellen het menu van haar mobiel op. Ze koos ingekomen gesprekken en vond in de rubriek nummermelding weer de boodschap waar ze al bang voor was: nummer niet weergegeven.

Deze kerel, die Zwarte Man, die klootzak met zijn puntige knieën, hoe hij ook mocht heten, had de nummerweergave van zijn telefoon geblokkeerd.

Wat had je dan verwacht? Dacht je soms dat hij zijn nummer voor jou achter zou laten, met de uitnodiging om bij de telefoonmaatschappij zijn naam na te trekken?

Natuurlijk had ze dat niet verwacht, maar ze had er wel eventjes op gehoopt – zoals ze ook vaak hoopte dat een ernstige eerste diagnose op een verkeerde inschatting zou berusten, hoewel ze er met grote zekerheid vanuit kon gaan dat de labuitslagen de juistheid van haar bevindingen zouden uitwijzen.

Nee, wie deze krankzinnige ook was, hij deed niets onnadenkends. Hij had er plezier in gehad haar verdenking op Mark te richten. Hij vond het leuk dat ze zich paranoïde begon te gedragen. Ellen Roth, de psychiater met achtervolgingswaan. Een geniale grap.

Ellens gedachten joegen wild door haar hoofd. Als het Mark niet was, wie kon die krankzinnige man dan zijn?

Speelde misschien een van haar voormalige patiënten een gemeen spel met haar? Ze was weliswaar nog niet zo lang werkzaam in haar beroep, maar lang genoeg om een paar werkelijk doorgeslagen psychopaten te hebben ontmoet.

Een van hen had bijna elke avond voor zijn volledig verlamde moeder gemasturbeerd, voordat een ambulanceverpleegster, die iets in het huis was vergeten, hem bij haar onverwachte terugkomst betrapte en aangifte deed.

Een ander had tijdens een psychotische periode een hamer uit een bouwplaats aan de straat meegenomen en daar een wildvreemde passante de schedel mee ingeslagen, omdat hij, naar eigen zeggen, in plaats van haar gezicht een varkenskop had gezien, die hem honend aankeek.

Het meest had haar het verhaal aangegrepen van een patiënte die de stemmen in haar hoofd gehoorzaamd had en haar drie weken oude dochter met haar hoofd naar beneden in het toilet gedrukt had, tot haar weke schedelbotten het begaven. Die patiënte was het ook geweest, die tijdens een bezigheidstherapie een therapeut had aangevlogen, toen de patiëntengroep bezig was een collage te maken uit vilt en gekleurd papier. Ze had hem de behangschaar – die hij uit onachtzaamheid na het afsnijden van de viltstroken had laten slingeren – in de zij geramd en zijn rechternier op een haar na gemist.

Ja, die waren er, de zogenaamde psychopaten – mensen die op grond van een storing in hun hersenstofwisseling veranderd waren in onberekenbare monsters. Nu leek het erop dat een van zulke personen vastbesloten was om Ellen tot waanzin te drijven.

Dat was hem zelfs bijna gelukt. Mijn collega denkt intussen dat ik rijp ben voor het gesticht. En als ik niet die rorschachvlekken op mijn borst en armen – en pas echt op mijn rug – zou hebben, dan zou ik mezelf misschien ook wel voor gek verklaren.

Als de pijn, die ze nog altijd voelde, werkelijk ergens goed voor was, dan was het om te bevestigen dat ze zich dit watdit-ook-geweest-was niet had ingebeeld – net zomin als de patiënte zonder naam of het meisje in het bos.

Maar hoe kwam deze figuur aan het nummer van haar mobiel? Ze had dat nummer slechts aan een paar goede vrienden en enkele collega’s gegeven, met wie ze als dat zo uitkwam een dienst kon ruilen. Maar kon een van die personen zo’n psychopaat zijn?

Na de fatale fout om Mark te verdenken – wat haar een steeds slechter gevoel gaf – deinsde ze ervoor terug nog iemand anders uit haar directe omgeving te beschuldigen.

De meest voor de hand liggende mogelijkheid was natuurlijk dat de figuur haar nummer had gekregen van iemand die haar kende. Dat hoefde niet eens opzettelijk gebeurd te zijn. Misschien was de figuur heel even met het mobiel van een van haar collega’s alleen geweest in een behandelkamer. Of iets van dien aard.

Ze mocht geen tijd meer verlummelen, had de Zwarte Man gezegd. Er bleef haar eerlijk gezegd ook niets anders over. Als ze zich nu niet zou bezighouden met wat hij eerlijk spel noemde, zou hij de vrouw nog meer martelen. En beslist ook het meisje. Ze moest meespelen. Een andere mogelijkheid zag ze niet om zijn ware identiteit te kunnen achterhalen – en die had ze nodig, alleen al om zichzelf te beschermen.

Het belangrijkst waren echter de vrouw en het meisje. De gedachte aan hen tweeën en aan wat er op dat moment mogelijk met hen gebeurde, liet weer die onzichtbare hand naar haar binnenste grijpen.

Je moet je vermannen! Laat niet toe dat de angst je beheerst, praatte haar innerlijke vechter op haar in, en Ellen was het met haar eens.

Ze had nu een helder hoofd nodig om een bewijs te vinden dat de ware identiteit van de Zwarte Man onthulde. Dan zouden de politie en ook Mark haar geloven. Natuurlijk kon ze nu ook Mark opbellen, hem haar excuses aanbieden en hem op de hoogte stellen van de nieuwe ontwikkelingen. Maar zou hij haar geloven, nadat zij hem kort tevoren had uitgemaakt voor psychopaat? Ze durfde het niet te proberen. Daarvoor had ze al te veel krediet verspeeld.

Totdat ze zou weten wie de Zwarte Man was, was ze alleen op zichzelf aangewezen en moest ze het spel van die waanzinnige figuur meespelen.

Het rijk der verdraagzamen is eindig, waren zijn woorden, die haar bijbleven. Het gaat beginnen.