27

Er was nauwelijks een minder in het oog springende camouflage denkbaar dan het knalgele vehikel van de zonderling die, zoals hij Ellen onderweg vertelde, Holger heette. Op het dashboard voor de passagiersstoel had hij een sticker geplakt met de tekst GORDEL OM, PEUK UIT, KOP HOUDEN!

De tweede sticker daaronder – VOORGEDRUKT TESTAMENT IN HET HANDSCHOENENKASTJE – paste goed bij zijn rijstijl.

Soms zat Holger zo dicht op de bumper van zijn voorganger, dat Ellen haar einde al voor zich zag in een wirwar van plastic en blik, als de bestuurder vóór hen op het idee zou komen om spontaan te remmen. Desondanks hield Holger voldoende afstand tot Marks Volvo – steeds zo ver dat ze hem nog wel in het oog konden houden.

Een paar minuten later was het Ellen duidelijk waar Mark naartoe onderweg was. Hij ging naar de Boskliniek, omdat hij vermoedde dat ze daar zou zijn.

Vlak voor de parkeerplaats van de kliniek liet ze Holger de auto stilzetten, waarbij ze de luide radio moest overschreeuwen. Het voertuig kwam abrupt tot stilstand aan de kant van de weg, waarbij de veiligheidsgordel pijnlijk op haar kneuzingen drukte.

‘Gaat je minnaar soms vreemd?’ wilde Holger weten. Toen Ellen niet antwoordde, maar haar beurse lichaam moeizaam uit het smalle kuipstoeltje naar buiten trok, voegde hij daaraan toe: ‘Ach shit, dat gaat mij ook helemaal niks aan. Veel geluk en zo. En bedankt voor de poen.’

Toen reed hij plankgas weg, en al snel was het knalgele plastic vehikel met de dreunende technobas uit het zicht. Ellen wreef over haar hamerende slapen en ervoer het verkeerslawaai bijna als weldadige stilte.

Mark had zijn auto op de bezoekersparkeerplaats neergezet. Vanaf een veilige afstand keek Ellen hoe hij uitstapte. Toen ze zag wie er naar hem toe kwam, ging er een ijzige huivering door haar heen.

De kerel scheen een zwak te hebben voor zwarte capuchon shirts. Hij had het Batman-shirt verruild voor een exemplaar met de witte tekst NEW ZEALAND ALL BLACKS.

Voor het eerst kon Ellen zijn gezicht onderscheiden. Uit de verte zag ze het weliswaar niet duidelijk – god ja, ze had eigenlijk een bril nodig of ten minste contactlenzen, ijdelheid of niet – maar wat ze zag, kwam op het eerste gezicht niet bedreigend over. Integendeel, hij had wel iets van een leuke buurman. Een wolf in schaapskleren.

Hij droeg iets onder zijn arm wat er in eerste instantie als een aktetas uitzag, maar toen hij het aan Mark gaf, herkende Ellen de laptop weer.

Háár laptop, uit háár kantoor!

Al was ze dan bijziend, dit was haar laptop, geen twijfel mogelijk. De twee grote stickers op de bovenkant waren onmiskenbaar: een smiley en daarnaast een gevarendriehoek waarin BEGINNER stond, zoals je die wel zag op auto’s van mensen die net hun rijbewijs gehaald hadden – een typische grap van Chris.

Mark knikte, legde de laptop in zijn auto, en toen liepen ze samen naar het terrein van de kliniek. Ellen volgde hen op een veilige afstand.

Wat waren ze van plan?

De mannen gingen te veel in hun gesprek op om Ellen te zien. Daarbij zwaaide de Zwarte Man met zijn armen alsof hij een heel orkest moest dirigeren. Ja, hij had temperament, dat kon haar pijnlijke rug alleen maar bevestigen.

Plotseling bleef Ellen als aan de grond genageld staan. Vlak naast zich had ze iets gehoord. Een geluid dat een associatie in haar opriep.

Opeens wist ze waar de vrouw zonder naam zich bevond.

Eigenlijk was het onderaardse tunnelnetwerk van de Boskliniek het resultaat van angst.

Toen de wereld tijdens de Cuba-crisis van 1962 dicht bij de uitbraak van de Derde Wereldoorlog kwam, leidde de angst voor een mogelijke atoomaanval in Duitsland tot de bouw van talloze schuilkelders. Het netwerkachtige gangenstelsel van de Boskliniek was er daar één van geweest.

Als het destijds tot een catastrofe gekomen was, hadden er meer dan vierhonderd mensen hun toevlucht in de tunnels kunnen vinden. Zware stalen deuren waren dan dichtgemaakt en de luchtschachten, die overal op het terrein van het park de grond in gingen, zouden hermetisch zijn afgesloten.

Toen de politieke spanning een jaar later verminderde, door politicus Egon Bahr gekarakteriseerd als een verandering door toenadering, begon men de tunnel ook voor andere doeleinden te gebruiken en veel van de transporten ondergronds uit te voeren. Vier elektrische treintjes transporteerden voedsel, beddengoed en andere benodigdheden tussen de diverse gebouwen en het verzorgingscentrum.

Elk treintje was voorzien van één of twee stalen karren. Het gebruik van deze elektrische treinen was goedkoper en ging met minder wachten gepaard dan de twee tot dan toe gebruikte vrachtwagens met verstelbare laadkleppen. Bovendien maakten de treinen minder herrie en vielen ze minder op, waardoor ze niet alleen meer werden gebruikt voor het transport van goederen. Soms werden ze ook ingezet als een gestorven patiënt naar het mortuarium van de kliniek moest worden vervoerd, of als ernstig verwarde patiënten naar een andere afdeling of een therapiezaal moesten worden gebracht. De laatstgenoemden zorgden in het park van de kliniek anders voor te veel onrust. Dankzij de tunnel hoorde je ze in het park alleen schreeuwen als ze langs een luchtschacht werden gereden.

En het was een van deze luchtschachten waar Ellen nu naast stond en het metalige geschraap herkende dat ze had gehoord tijdens het telefoongesprek met de Zwarte Man en de vrouw zonder naam.

Ellen staarde naar de bovenkant van de schacht, die tussen twee struiken uit de grond kwam en op een van tralies voorzien hondenhok van roestvrij staal leek.

De ontvoerde vrouw moest daar beneden zijn. Maar waar? De tunnels leken weliswaar op een heus labyrint, wat gezien de grootte van het ziekenhuisterrein niet verwonderlijk mocht heten, maar door de logistieke drukte was het er veel te onrus tig om daar iemand ongemerkt te kunnen verstoppen. Zeker niet een aantal dagen lang.

Ellen dacht na of er misschien toch een mogelijkheid was. Haar blik viel op een stuk grond, waar in het midden een beeldhouwwerk stond, omringd door een aantal houten bankjes. Het beeldhouwwerk stelde een volwassen persoon met uitgespreide armen voor, om wie zich kinderen schaarden. Het ging om een monument voor meer dan honderdduizend gehandicapten – volwassenen en kinderen – die slachtoffer waren geworden van het naziregime. In deze kliniek alleen al waren zeshonderd personen onder dwang gesteriliseerd of door middel van injecties gedood.

Weliswaar was het gebouw waarin deze misdaden hadden plaatsgevonden al sinds lange tijd afgebroken, maar de kelder was er nog, wist Ellen. Het was waarschijnlijk te duur geweest om die vol te storten. En er was nog altijd een tunnelingang die slechts door twee opklapbare schragen en een bord met de tekst LET OP: INSTORTINGSGEVAAR! VERBODEN TOEGANG! werd versperd.

Daarachter lag de ideale schuilplaats.

Op enige afstand namen Mark en zijn handlanger het pad in de richting van de personeelsflat. Al snel zouden ze vaststellen dat Ellen niet in haar woning was. Dan zouden ze beslist verder naar haar zoeken. Misschien in de parkeergarage, waar haar auto nog steeds stond.

Hoe dan ook, ze schatte dat ze nog genoeg tijd had om uit te zoeken of haar vermoeden klopte.

Als de vrouw daadwerkelijk in de kelder gevangen werd gehouden, zou ze eindelijk de politie op de hoogte kunnen stellen.

Met een mengeling van opwinding, opluchting en ook een beetje triomf, trok ze het deksel van de luchtschacht open.

Op dat moment pakte iemand haar bij haar schouder.