11

Het zag ernaar uit dat geen van de bewoners van de Imma nuel Kant-Straße wist naar wie zijn huisadres was vernoemd. De straat hoorde bij een buurt die als zogenaamde probleemwijk een treurige roem had vergaard.

Op een rij vuilgrijze gevels waarachter talloze families huisden, volgden de kleine verpauperde systeembouwhuisjes van een woonwijk uit de vroege jaren vijftig. Oorspronkelijk hadden daar de arbeiders van een groot elektroconcern gewoond met hun gezinnen, tot het bedrijf ruim vijftien jaar geleden was stilgelegd.

Gaandeweg was de voormalige arbeiderswijk veranderd in een dumpplek voor werklozen en mensen die sociale hulp ontvingen. Op de ooit witte gevels met bakken vol bloeiende geraniums prijkten nu graffiti in alle soorten en maten, van ROT OP NAZI’S tot FUCK en NO FUTURE.

Ook de helft van een twee-onder-een-kapwoning met het nummer 27b, waarin Silvia Janov woonde, verkeerde in een erbarmelijke staat. Het dak zag er al van veraf lek uit en had allang van nieuwe pannen moeten worden voorzien, en de goorbruine gevelrand was op talloze plaatsen afgebrokkeld. Daarentegen vielen de nieuwerwetse satellietschotel en de vuurrood gelakte brievenbus ernstig uit de toon. Blijkbaar hechtten de bewoners van de Immanuel Kant-Straße 27b meer waarde aan een televisieprogramma op breedbeeld dan aan een dicht dak of een onderhouden voortuin.

Ellen parkeerde naast een omgevallen vuilcontainer, waarin een uitgemergelde kater naar iets eetbaars zocht. Bij de huismuur aan de overkant oefenden vier opgeschoten jongens in te grote trainingspakken zich in het spelletje wie-kan-hethoogst-tegen-de-muur-op-plassen. Toen ze Ellen opmerkten, draaide de grootste van hen zich om en wees demonstratief op zijn edele delen, waarmee hij joelend applaus van zijn kameraden oogstte.

Ellen negeerde de jongens zo goed ze kon en ademde diep in. Begeleid door honend gelach opende ze het piepende tuinhekje en begaf zich door de verwilderde voortuin naar het huis van de Janovs.

Ze was nog maar net bij de voordeur aangekomen, toen er een potige man van midden veertig naar buiten kwam. Zijn uiterlijk deed Ellen vermoeden dat hij al enige tijd geleden zijn scheerapparaat had ingeruild voor een fles Jägermeister. Over zijn verbleekte batikbroek puilde een stevige buik waarvoor het T-shirt met de opdruk BIERKONING beslist te klein was, en de talloze gesprongen adertjes in zijn gezicht verrieden dat hij zijn shirt niet ten onrechte droeg. Uit de mondhoek van de kerel hing een shagje, alsof het was vastgeplakt.

‘Wat is er?’

Ellen merkte dat haar spieren verkrampten. Als haar verdenking klopte dat Silvia Janov inderdaad de vrouw zonder naam was, dan stond ze nu tegenover de Zwarte Man.

‘Goedemiddag.’ Ellen deed haar best om niet te laten merken dat ze gespannen was. ‘Mijn naam is Ellen Roth. Ik ben op zoek naar Silvia Janov.’

‘Waarom?’

‘Dat zou ik graag met mevrouw Janov persoonlijk bespreken.’

‘Is er niet.’

Achter hem, in het halfdonker van de gang, bewoog iemand, en een vrouwenstem siste: ‘Edgar, wat is er aan de hand?’

De stem was voor Ellen te zacht om te herkennen. Het was mogelijk dat die van de vrouw in kamer 7 was, maar misschien ook niet.

‘Hou je bek! D’r is hier een of andere muts die met je wil praten.’ Hij richtte zich weer tot Ellen en vroeg: ‘Wat moet u eigenlijk?’

‘Ik ben arts en ik zou uw vrouw graag een paar vragen stellen.’

Weer de stem van de vrouw: ‘Wat wil dat mens?’ Weer te zacht.

‘Er is hier niemand ziek. En nu oprotten, of ik bel de politie!’

Het lag voor de hand dat Eddie zich eerder zou gaan wassen dan dat hij de politie belde, maar het was voor Ellen minstens zo duidelijk dat hij haar niet met zijn vrouw zou laten praten. Ze was zich er echter ook van bewust dat ze het met deze honderd kilo zware kerel beter niet op ruzie kon laten aankomen.

‘Prima, dan ga ik weer,’ zei ze met gespeelde onverschilligheid. ‘Maar dan hoeft u ook niet op het geld te rekenen.’

Nu kwam er wat leven in de blik van de man. Hij spuugde zijn sigaret uit. ‘Wat voor geld?’

‘De twintig euro die ik u zou hebben gegeven als u me heel even met uw vrouw zou laten praten.’

‘Nou hou je me zeker voor de gek?’

‘Dat zou ik nooit doen.’

‘Geef maar een vijftigje, dan zijn we rond.’

‘Ik zei twintig.’

‘En ik zei een vijftigje. Nou?’

‘Goed dan. Vijftig dan maar.’

‘Boter bij de vis.’

Hij stak zijn open hand uit en Ellen deed een stap achteruit.

De gedachte schoot haar door het hoofd dat het deze hand geweest moest zijn, die haar patiënte geslagen had. Deze reusachtige hand met de afgebroken nagels en de korte, dikke vingers, die eruitzagen alsof ze makkelijk een tengere vrouwenarm konden vermorzelen.

Ellen moest zich beheersen om voor hem te verbergen dat ze trilde, toen ze een biljet van vijftig euro uit haar portemonnee haalde. Dat hield ze hem voor, en ze zorgde dat Janov haar niet aanraakte toen hij het uit haar vingers trok.

Hij hield het biljet keurend tegen het licht en keek Ellen toen met een argwanende blik aan.

‘Waarom is het jou een vijftigje waard om met mijn vrouw te babbelen?’

‘Ze kan mij misschien helpen bij een persoonlijke aangelegenheid.’

‘Zozo.’

‘Alstublieft. U hebt het geld, houdt u zich nu aan uw deel van de afspraak.’

‘En jij bent echt niet van de een of andere instelling?’

Ellen verzekerde hem dat ze niet van de overheid was, waarop hij haar de gang in wenkte. Eigenlijk had ze gehoopt dat Silvia Janov naar buiten zou komen, maar dat deed ze niet.

Het kostte Ellen de grootst denkbare zelfoverwinning om het huis te betreden. De gang was niet verlicht. In een van de andere kamers blèrde de televisie. Zo te horen ging het om een voetbalwedstrijd. Het rook er naar zweetvoeten, verschaald bier en oude tabaksrook. Oude kranten en afval lagen verstrooid over de golvende tapijtvloer. Naast de deur naar een volledig verwaarloosde keuken zat een vrouw geknield. Ze greep sidderend naar een omgegooide prullenbak en begon de rondgestrooide troep op te rapen.

‘Treuzel daar niet zo lang mee,’ bromde de man. ‘Over vijf minuten heb je die rotzooi weer opgeruimd, begrepen?’

Hij krabde zich aan zijn achterwerk en verdween de kamer in waar de stem van de sportcommentator te horen was. Pas toen het gekraak van de uitgerekte veren van een bankstel te horen was, richtte Silvia Janov haar hoofd op. Ellen beet op haar liep om niet te schreeuwen.

De vrouw zag er beroerd uit. Jarenlang drankmisbruik had haar gezicht rood gemaakt en een net van fijne adertjes over haar neusbrug laten verschijnen. Over haar rechterwenkbrauw liep een wit litteken en nog een over haar kin. De neus moest al meermalen gebroken zijn geweest, en een bloeduitstorting van meerdere dagen oud die van haar wang en hals naar haar knokige schouder liep had alle kleuren van de regenboog. Sporen van een treurig verleden en een heden zonder hoop.

Maar ondanks al deze kwetsuren zag Ellen direct dat Silvia Janov niet de vrouw was met wie ze een paar dagen eerder op afdeling 9 had gepraat.

‘Wat wilt u van me? Ik heb geen dokter laten komen.’ Silvia Janov sprak op een fluistertoon. Daarbij ging haar blik weer naar de deur waardoor haar man was verdwenen.

‘Ik ben op zoek naar een patiënte,’ verduidelijkte Ellen.

‘Naar mij?’

‘Nee, ik moet me in het adres vergist hebben. Maar nu ik hier toch ben, kan ik meteen uw verwonding…’

‘U kunt maar beter gaan,’ fluisterde mevrouw Janov. ‘Ik heb geen hulp nodig. Ook geen politie, begrijpt u?’

Ellen knikte. Maar voordat ze weer ging, pakte ze een stuk papier van de grond, dat een gedeelte van een telefoonrekening was geweest. Op de achterkant noteerde ze het nummer van de nooddienst van de Boskliniek. Ze stak Silvia Janov het papier toe. De vrouw aarzelde, maar trok het stuk papier vervolgens uit haar hand, zo snel dat het leek of ze bang was dat

Ellen het meteen weer zou terugpakken.

‘U kunt ons altijd bellen,’ zei Ellen.

Silvia Janov antwoordde niet, maar haar blik verried Ellen dat ze het aanbod nooit zou aannemen.