1
Welkom in de Boskliniek
Ziekenhuis voor psychiatrie,
psychotherapie en psychosomatiek
De maximumsnelheid op het grote terrein van de kliniek was twintig kilometer per uur, maar de kilometerteller van dr. Ellen Roth wees minstens vijftig aan.
Ellen reed in de richting van het gebouw waarin zich Afdeling 9 bevond. Voor de honderdste keer die morgen keek ze naar het dashboard, alsof ze hoopte dat de cijfers van de digitale klok haar wat meer tijd zouden gunnen. In plaats daarvan meldden ze genadeloos precies dat Ellen meer dan een halfuur te laat was.
Opnieuw vervloekte ze de talloze wegwerkzaamheden op het traject tussen het vliegveld van Stuttgart en de afrit Fahlenberg, die elke realistische planning in een grove schatting veranderden. Onderweg was ze van de ene file in de andere terechtgekomen en op de weinige filevrije stukken had ze maar gehoopt dat de radarcontrole niet werkte.
Als Chris bij haar was geweest, dan had hij haar er ongetwijfeld op gewezen dat te hard rijden niets helpt. Als je te laat komt, kom je toch wel te laat. Daaraan veranderen een paar minuten niets, zou hij hebben gezegd.
Chris, haar vriend en collega, die zich op dit moment tienduizend meter boven de grond bevond en die ze nu al miste.
Vanmorgen was hij bepaald niet in de stemming geweest voor een geintje. Integendeel, over wat hij haar had gevraagd was hij bloedserieus geweest. Ze moest aan haar belofte denken en bij de gedachte daaraan was niets anders belangrijk. Wat zou er gebeuren als ze faalde en Chris teleurstelde? Daar wilde ze zich liever niets bij voorstellen.
Grind spatte op toen Ellen op haar privéparkeerplaats rem de. Ze zette de motor uit en ademde diep in. Haar hart bonsde, alsof ze de zestig kilometer vanaf het vliegveld joggend had afgelegd in plaats van per auto.
‘Rustig, Ellen, je moet rustig worden. Je bent te laat, het is gewoon niet anders,’ mompelde ze tegen zichzelf, terwijl ze een snelle blik in de achteruitkijkspiegel wierp.
Even had ze de indruk dat ze naar een vreemde keek – een vrouw die een stuk ouder was dan zij. Onder haar bruine ogen tekenden zich wallen af en haar korte donkere haar, dat haar altijd zo’n pittige aanblik gaf, zag er dof en in het schemerduister van de auto bijna grijs uit.
Ellen zuchtte. ‘Gooi je paspoort weg en laat je leeftijd schatten,’ stelde ze haar spiegelbeeld voor. ‘Dan kun je op je negenentwintigste al met pensioen.’
Ze sprong uit haar tweezitter en sloeg het portier dicht, om meteen daarna vast te stellen dat ze de sleutel erin had laten zitten. Haastig rukte ze het portier weer open en haalde de sleutel eruit, terwijl haar pieper zich meldde. Dat was nu al de tweede keer sinds ze binnen het bereik was.
‘Ik weet het,’ snauwde ze tegen het ding en ze schakelde het uit.
Toen ze naar het afdelingsgebouw liep, begon de pieper weer. Wat haatte ze dat kleine zwarte plastic onding! Het was nauwelijks groter dan een luciferdoosje, maar kon desondanks vreselijk op haar zenuwen werken. Bijvoorbeeld wanneer het op de onmogelijkste plekken begon te piepen – tijdens haar middagpauze in de kantine, of op de plek waar zelfs de chef van de kliniek te voet gaat, zoals Chris dat altijd uitdrukte.
Op deze maandagmorgen werd Ellen er door het kleine monster aan herinnerd dat ze voor de eerste keer in haar leven te laat op haar werk verscheen. En het feit dat His Master’s Voice – nog zo’n uitdrukking uit het schijnbaar onuitputtelijke repertoire van Chris – zich nu al voor de derde keer binnen twee minuten meldde, liet er geen twijfel over bestaan dat ze dringend werd verwacht. Ellen hoopte vurig dat het niet het begin was van datgene waar Chris zo bang voor was geweest.