23
Chris!
Wat had Chris hier in hemelsnaam mee te maken?
Waarom bracht het spoor van de Zwarte Man haar uitge rekend hierheen? Naar een antiquariaat waar Chris een oud boek had verkocht? Een sprookjesboek nog wel.
Hou je van sprookjes, kleine Ellen?
Bijna dacht ze de Zwarte Man weer in haar nek te voelen. Die vleug van zijn adem tegen haar wang. Het vochtige geluid van zijn tong, vlak bij haar oor.
Los het raadsel op. Tot overmorgen zal ik je de tijd geven.
Had dat niet geklonken als een citaat uit een sprookje? Dat kon geen toeval zijn. Hij had gewild dat ze dit boek vond. Het was een onderdeel van zijn plan, een volgend spoor, dat hij voor haar op zijn krankzinnige speurtocht had neergelegd. Maar waar leidde het heen? Wat was het doel van dit waanzinnige spel?
Los het raadsel op. Wie ben ik?
Waarom was het zo belangrijk voor hem dat ze zou ontdekken wie hij was? Kende ze hem soms? Moest dat voor haar de grote verrassing aan het eind zijn? En waarom voerde zijn spoor naar Chris?
Weer een herinnering: het korte gevoel van vertrouwdheid dat ze in het bos had gehad bij de klank van zijn vervormde stem.
Er schoot haar een nieuwe gedachte door haar hoofd. Eerst verweerde ze zich er uit alle macht tegen, maar deze gedachte bracht een hele lawine aan andere gedachten in beweging.
Nee, dat was toch niet mogelijk. Dat was… paranoïde!
Mark had gelijk, ze was helemaal aan het doordraaien. Om zelfs maar een seconde te overwegen of Chris de Zwarte Man zou kunnen zijn, dat was gewoon ziek.
Ze hield van Chris en hij hield van haar. Als er iemand was die ze blindelings vertrouwde, dan was hij het. Ze hadden samen al zoveel meegemaakt en ze waren altijd bij elkaar gebleven. Ze gingen voor elkaar door het vuur, zoals je dat uitdrukte.
En nu zou de aanwijzing van een wildvreemde antiquair genoeg zijn om dat vertrouwen aan het wankelen te brengen? Dat was toch absurd!
Natuurlijk kende Chris al haar gewoontes en wist hij haar te vinden, evengoed als hij ook het nummer van haar mobiel kende. En natuurlijk had hij ongemerkt de brievenbussleutel in hun gemeenschappelijke woning kunnen achterlaten. Chris had ook het visitekaartje dat hij tevoren bij Eschenberg had meegenomen stiekem in Janovs vuurrode brievenbus kunnen stoppen.
Hij had zoveel van de dingen kunnen doen die de onbekende had gedaan.
Maar waarom? Wat kon hij daar dan als reden voor hebben?
Chris zou haar toch nooit bedreigen via de telefoon, haar in het bos vloeren en molesteren, of zelfs Sigmund vermoorden – de kater voor wie hij het laatste restje melk had overgelaten en en zo had afgezien van zijn geliefde ontbijt met cornflakes.
En hij zou toch nooit een van zijn patiënten uit de kliniek ontvoeren, mishandelen en martelen? Een patiënte die hem, zoals hij Ellen nog kort tevoren had verzekerd, aan het hart ging omdat hij bang was dat de vrouw zichzelf iets zou aandoen.
Er waren wel argumenten voor de absurde hypothese dat Chris de onbekende was: hij was afgezien van Ellen de enige die van de vrouw afwist, hij was degene geweest die het opnameformulier voor de vrouw had ingevuld, hij had de afdelingssleutel en hij had haar gemakkelijk ongemerkt kunnen ontvoeren.
Maar zelfs als er een gerechtvaardigde reden was om hem te verdenken, Chris bevond zich aan de andere kant van de wereld. Ze had hem hoogstpersoonlijk naar het vliegveld gebracht.
Ellen schudde het van zich af. Hoe gek moest je zijn om over zoiets zelfs maar na te denken?
Misschien omdat je er toch niet honderd procent zeker van bent? suggereerde het rationele deel in haar, dat boven elk gevoel verheven leek te zijn en zich zelfs niet van de wijs liet brengen door visioenen van bebloede kleine meisjes. Weet je wel zeker dat hij daar is? Hij heeft nog niets van zich laten horen.
Ze moest zich verkrampt aan de ladekast vasthouden om niet te vallen. In haar hoofd liep alles door elkaar.
Eschenberg had iets tegen haar gezegd, maar ze had niet geluisterd.
‘Sorry?’
‘Ik vroeg u of ik een dokter moet bellen,’ zei Eschenberg met een erg bezorgd gezicht. ‘U ziet eruit alsof u elk moment kunt instorten.’
‘Zeg eens, bent u er echt zeker van dat Chris… ik bedoel, dat déze man u dat boek heeft gegeven?’
Eschenberg keek uiterst geïrriteerd naar de foto en knikte beslist. ‘J-ja, daar ben ik zeker van. Hij was hier een paar dagen geleden en heeft mij dat boek gebracht. Mag ik vragen waarom…’
‘Heeft hij iets over het boek gezegd?’
‘Nou ja.’ De antiquair haalde zijn schouders op. ‘Hij maakte een opmerking die ik niet helemaal begreep. Iets over goede en slechte herinneringen. Ik meen me te herinneren dat hij ook nog iets voor zich uit mompelde over een plan. Hij wilde er iemand mee verrassen. Ik begreep het niet allemaal, maar ik vond het niet netjes om ernaar te vragen. Toch weet ik nog dat ik hem vroeg of hij nog meer van zulke boeken had, en dat hij antwoordde dat hij een hele kist vol had. Toen heb ik hem mijn visitekaartje meegegeven.’
Een plan waarmee hij iemand wilde verrassen?
Eschenberg wekte niet de indruk dat hij loog en hij zag er niet uit als de handlanger van een psychopaat. Als deze antiquair al iets met deze hele zaak te maken had, dan was hij in elk geval gebruikt. Voor de rest kwam hij veel te onschuldig over, zei haar gezond verstand, waarop ze altijd had kunnen vertrouwen.
Maar stel nou eens dat…meldde zich weer die innerlijke stem. Stel nou eens, puur hypothetisch, dat er een steekje los is geraakt bij degene met wie jij tafel en bed deelt, degene die jou bij elke gelegenheid rode rozen geeft en die een gezamenlijke toekomst met je wil opbouwen in zijn eigen huis. Wat dan?
Onzin, hield ze zichzelf voor. Pure onzin!
Desondanks had die andere stem in haar een klein beetje twijfel laten ontkiemen, waartegen ze zich niet kon verzetten. De vraag of Chris van de Zwarte Man wist, of hem misschien zelfs was, knaagde onverbiddelijk aan haar.
Als je er zeker van wilt zijn, stelde deze kant van haar voor, dan ga je toch gewoon daarheen, waar ze je er antwoord op kunnen geven.
‘Wilt u het boek nu of niet?’ riep de totaal verbouwereerde Eschenberg haar na, toen ze zich zonder een woord te zeggen omdraaide en de winkeldeur opentrok.
Ellen reed de ondergrondse parkeergarage in het stadscentrum in en liep van daaruit naar een reisbureau, dat ze kende van het voorbijgaan.
Ockermann World Travels, een van de vele kleine agentschappen van een bekende reisorganisatie, bevond zich in de zijvleugel van een groot warenhuis. Volgens het naamplaatje op het bureau zat Herbert Ockermann daar, chef en waarschijnlijk de enige medewerker van het agentschap.
Toen Ellen binnenkwam, was de witharige man met de kortgeknipte baard bezig met het adviseren van een echtpaar. Met hun knorrige gezichten zagen ze er allebei eerder uit alsof ze zich interesseerden voor het organisatorische gedeelte van hun scheiding dan voor de boeking van de mooiste dagen van het jaar.
Met een verontschuldigende glimlach vroeg Ockermann of Ellen even geduld had en richtte zich vervolgens weer tot zijn beide klanten.
‘Ons maakt het niet uit,’ bromde de man. ‘Het gaat erom: zon, strand en niet te duur.’
‘Ik wil ook wel wat gaan bekijken,’ voegde zijn vrouw daaraan toe. ‘Dus een beetje cultuur mag.’
‘Heb je er wel eens aan gedacht wat dat kost?’
Ongeduldig wachtte Ellen naast een folderkast. Er stonden Australië-aanbiedingen in – Vraag het ons, wij stellen graag een individuele tour voor u samen. Terwijl Herbert Ockermann zijn engelengeduld bewees tegenover zijn mopperige klanten, moest Ellen zichzelf dwingen om rustig te blijven. Onophoudelijk vroeg ze zichzelf af of wat ze nu deed geen afschuwelijke motie van wantrouwen was. Nog altijd verzette alles in haar zich tegen de gedachte dat Chris ook maar in de verste verten te maken zou kunnen hebben met de gebeurtenissen van de afgelopen dagen.
Toen het echtpaar ruim een kwartier later met een stapel brochures het reisbureautje verliet, had Ellen zichzelf weer een beetje in de hand. Soms had wachten dus ook wel eens iets positiefs.
‘Poeh, sommige mensen kun je het niet naar de zin maken.’ Ockermann was zichtbaar opgelucht dat hij deze uitdaging achter de rug had. ‘Maar neemt u toch alstublieft plaats. Waar zou u naartoe willen gaan?’
‘Eigenlijk nergens. Ik zou u alleen iets willen vragen.’
‘Altijd tot uw dienst. Brandt u maar los.’
‘Ik probeer iemand te bereiken die zich op Hinchinbrook Island in Australië bevindt.’
‘Hm, Hinchinbrook Island… dat zegt me wel iets. Hadden we daar kortgeleden geen aanbiedingsactie van? Is dat niet dat eiland waar je “vakantie van de beschaving” kunt nemen?’
‘Precies.’
‘Wacht u heel even, dan kijk ik het na.’ Hij sprong op en bladerde door de catalogussen die in het wandrek waren uitgestald. ‘Weet u, dat vind ik nou ontzettend spannend. Dat is toch iets buitengewoons. De meesten van mijn klanten zijn zoals die van net. Het moet goedkoop zijn. Eten en drinken moet natuurlijk bij de prijs inbegrepen zijn, liefst ook Duitse maaltijden en op de kamer moet Duitse televisie te zien zijn. Wienerschnitzel en de Sportschau! Je vraagt je dan toch af waarom ze niet gewoon thuis…’ Hij haalde een prospectus uit het wandrek. ‘Ach ja, daar is het. Australische eilanden met Hinchinbrook Island. Kijkt u alleen al eens naar de foto op de cover. Het schijnt daar werkelijk geweldig te zijn.’
Tevreden nam hij weer plaats achter zijn bureau, bladerde de brochure door en vond ten slotte wat hij zocht.
‘Hier hebben we dus alle gegevens die we nodig hebben. Het is in elk geval…’ Hij wees op de kolommen met informatie. ‘… moeilijk, zo niet onmogelijk om daar iemand te bereiken. Er is daar geen telefoon, en mobieltjes zijn er nutteloos, lees ik hier. Geen bereik. Juist daarom schijnt dat eiland zo geliefd te zijn bij mensen die volkomen afzondering zoeken.’ Hij grijnsde ondeugend. ‘Nou ja, ik denk dat u dat al wist, anders was u niet bij mij gekomen.’
‘Zo is het. Ik dacht alleen, misschien weet u een mogelijkheid om toch…’
‘Een verbinding tot stand te brengen? Hm, even nadenken. Er is daar een hotel, zie ik hier. De Hinchinbrook Island Wilderness Lodge is het enige hotel op het eiland. Oké, ik vraag het even aan mijn slimme computer.’ Hij trok het toetsenbord naar zich toe en voerde de gegevens in. ‘Jaaa, ze hebben ook een telefoonnummer.’ Hij glimlachte naar Ellen. ‘En nu wilt u waarschijnlijk dat ik even bel en navraag voor u doe, toch?’
‘Natuurlijk betaal ik het telefoontje.’
‘Nee, zo was het niet bedoeld. Die telefoonkosten kan ik aftrekken, die horen bij de service. Ik denk alleen dat daar om deze tijd niemand zal opnemen. Bij hen is het nu één uur ’s nachts.’
‘Kunt u het alstublieft toch proberen? De man die ik zoek heet dokter Christoph Lorch.’
‘Natuurlijk.’ Ogenblikkelijk greep Herbert Ockermann de telefoon, toetste het nummer in en kreeg daadwerkelijk een medewerker van het hotel aan de lijn. Ellens Engels was goed genoeg om Ockermanns deel van het gesprek te verstaan – hoewel dat deel vooral bestond uit veel ‘hmmhmm’, terwijl de persoon aan de andere kant van de lijn praatte. Erg veel kon ze er niet uit opmaken.
Toen legde Ockermann eindelijk neer en maakte hij een spijtig gebaar. ‘Er logeert daar geen dokter Lorch zeiden ze. Maar dat hoeft niets te betekenen. De meeste eilandbezoekers kamperen op toegewezen plekken, waar ze totaal niet bereikbaar zijn. Toeristen betálen daar tenslotte voor een paar dagen onbereikbaarheid. Ze hebben wel allemaal een noodpieper bij zich, maar daarmee kunnen ze alleen zenden, niet ontvangen. De enige troost die ik u kan bieden, is dat dokter Lorch geen noodoproep heeft gedaan. Hij is dus niet opgegeten door een alligator.’
Toen hij Ellens ernstige gezicht zag, verontschuldigde hij zich direct voor deze ongepaste grap en wees hij er nogmaals op dat het telefoontje haar niets had gekost.
Nadenkend ging Ellen terug de ondergrondse garage in. Nu wist ze het helemaal niet meer. Aan de ene kant was er haar slechte geweten, omdat ze Chris had verdacht – en dat was nog een onschuldige beschrijving van dat gevoel. Liefst had ze tegen zichzelf geschreeuwd dat het ronduit idioot was. Maar aan de andere kant was er nog altijd die knagende twijfel. Het was als een staccato van druppels die op een stuk graniet inwerkten en op den duur het solide oppervlak begonnen te beschadigen, tot er een gaatje ontstond. En dat gat zou groter worden, als er niet snel bewijs kwam dat de argumenten van de koude, rationele twijfelaar in haar zou ontkrachten.
Ze vroeg zich opnieuw af hoe ze zelfs maar kon denken dat degene die van haar zei te houden in staat zou zijn tot alle daden die er waren voorgevallen. Ze voelde zich verward en wist niet meer wat ze moest geloven. Het hele verhaal was van begin tot eind verwarrend en er was geen touw aan vast te knopen. Haar migraine meldde zich weer en de pijn van het geweld was erger geworden. Toch zag ze af van nog een tablet.
Ellen had op de derde verdieping moeten parkeren, en zoals zo vaak was de lift buiten bedrijf. Dus ging ze via het trappenhuis. Nog altijd in gedachten verzonken vielen haar de voetstappen achter haar pas op toen ze het totaal verlaten parkeerniveau 3 bereikte.
Ze bleef even staan. Ook de stappen achter haar vielen stil. Gealarmeerd keek Ellen om, maar ze zag niemand. Maar zodra ze een stukje verder liep, volgden de stappen haar weer. Ze echoden tegen de betonnen muren en het was niet te zeggen of er iemand vóór of achter haar liep.
Toen zag ze de man in het zwarte shirt met de capuchon die vanaf de andere kant van het parkeerniveau op haar afrende.