Vierenveertig
CHINVAT (TEHERAN), 15 JANUARI 1979
(…) Wie leven zal en wie zal sterven. Voor wie het einde zal komen en voor wie het einde nog niet zal komen. Wie door het vuur en wie door het water, wie door het zwaard en wie door de honger…
(Uit het joodse Moesafgebed voor de Ontzagwekkende Da gen)
Sharon was weer in Parijs, in hun flat op de bovenste verdieping van de Résidence de Saint-Cloud – zij het dan dat het bed nu enorm groot was en de gebloemde lakens zacht waren als zijde, met donzen kussens en kussenslopen met geborduurde randen. Alleen de muziek kwam haar vreemd voor. Ze had nooit muziek gehad op haar slaapkamer, zeker geen symfonische suite die klonk als uit ‘Duizend-en-eennacht.
Zonder zich te bewegen gluurde ze tussen haar wimpers door. Geen daglicht, wel gedempt licht van schemerlampen. Alles om haar heen was pure luxe: de tapijten, de wandbekleding, de vitrages, de met de hand beschilderde vazen. De karaf sinaasappelsap en het glas dat erbij hoorde waren van geslepen kristal. Zelfs de hoorn van de telefoon was met paarlemoer ingelegd. Het toestel had geen draaischijf.
Op de antieke klok op de schoorsteenmantel was het vijf voor twaalf. Ze sliep zelden uit. Was het de vermoeidheid geweest, of hadden ze gisterenavond iets in de thee gedaan?
Haar hand gleed onder het hoofdkussen. Het keukenmes van de Koerdische weduwe lag nog op zijn plaats.
Ze stak haar benen uit het bed en nam de hoorn op. In plaats van een kiestoon hoorde ze de stem van Badoel, de dienares. ‘
‘Salaam.’
‘Sorry, laat maar.’
Sharon legde neer en inspecteerde haar omgeving: verscheidene in elkaar overvloeiende kamers met overal radio en tv, kasten vol kleren en schoenen, in de badkamer een verzonken bad van Italiaans marmer, parfums. Niets ontbrak er, maar de luiken voor de ramen waren gesloten, en toen ze tussen de spleten door gluurde, keek ze tegen een muur van zandzakken aan.
In de badkamer draaide iemand de kranen open en ze hoorde het bad vollopen. Door de open deur ving ze een glimp op van Badoel, een gestalte in zwart-wit: zwarte rok en blouse, wit jasschort, zwart gezicht, witte schoenen. Maar toen Sharon even daarna naar binnen ging, was de badkamer alweer verlaten. Ze liet haar nachthemd op de grond vallen en stapte in het bad. Ze had de avond tevoren al een douche genomen, maar het zou nog wel een paar wasbeurten vergen voor ze zich weer helemaal schoon voelde.
Ze liet zich in het water zakken en sloot de ogen. Alle spanningen vloeiden uit haar weg.
Ze begreep er niets van. Ze had verwacht onmiddellijk bij haar aankomst met Razdi geconfronteerd te worden, maar de enige man die ze tot nu toe had ontmoet, was een soort majordomus, die haar op een neerbuigende manier in het Engels de regels van het huis had uiteengezet. Die kwamen erop neer dat ze zich vrij in het andaroen mocht bewegen, dat ze een beroep mocht doen op Badoel, de dienares, maar dat iedere poging het andaroen zonder toestemming te verlaten, streng zou worden gestraft. Hij voegde er bij wijze van verontschuldiging aan toe, dat ze voorlopig alleen was, omdat de normale bewoners van het andaroen de wintermaanden elders doorbrachten.
Sharon strekte haar handen voor zich uit en spreidde haar vingers. Die vertoonden geen trillingen. Met een resoluut gebaar stapte ze uit het bad en droogde zich af.
Ze keerde terug naar de kleedkamer. Er waren genoeg kleren om de harem van koning Salomo mee te kleden. Ze vond een beha en ondergoed en een donkerblauw mantelpakje met lange rok en witte blouse in haar maat. Ze putte kracht uit het gevoel schone kleren te kunnen aantrekken. Bij het mantelpakje hoorde een zijden sjaal, die ze nonchalant om haar hals knoopte. Het mes stak ze achter in haar rok, zodat ze het koude lemmet tegen haar onderrug voelde drukken.
Het was kwart voor een.
Ze was klaar.
Toen ze weer in de salon kwam, reed Badoel een serveertafeltje naar binnen met dranken en spijzen voor een uitgebreide brunch. Sharon at een appel en knabbelde heen en weer lopend aan een cracker, terwijl ze probeerde niet te denken aan wat haar boven het hoofd hing. Ze was blij toen eindelijk de telefoon rinkelde. Het was de majordomus. Of mevrouw zich klaar wilde maken om de sjazdeh te ontmoeten.
En ondanks haar herwonnen zelfvertrouwen was het of in de kamer het licht gedoofd werd, zoals die dag in Pa Nesar de wolken voor de zon schoven, toen ze Darius Razdi van achter een bocht in de weg tevoorschijn had zien komen.
Hij stond met zijn rug naar haar toe bij de borstwering van de gaanderij, steunend op zijn wandelstok en luisterend naar de uiteenzettingen van een lucht- en een landmachtgeneraal. Zelf droeg hij het uniform van de Koninklijke Garde met de insignes van luitenantgeneraal en een pistoolholster aan de riem. Af en toe boog hij zich voorover en tuurde door een op een statief gemonteerde monoculaire verrekijker naar de stad die in de diepte lag.
De majordomus bracht haar naar een stoel en trok zich daarna terug. Sharon bleef staan en keek toe. Een angorakat met een volbepluimde, korte staart en lang, zijdeachtig haar wreef zich spinnend tegen haar kuit.
Razdi gaf instructies. Ze kon zijn stem niet horen, maar de bewegingen van zijn hoofd waren heftig. De generaals leken het niet met hem eens, maar ten slotte lieten ze zich een veldtelefoon brengen en begonnen op hun beurt bevelen uit te delen.
Razdi draaide zich om en keek haar aan.
Afgezien van de kleur van zijn haar, dat spierwit was, had de tijd op Razdi weinig uitwerking gehad. Een paar diepe plooien bij zijn mondhoeken accentueerden alleen maar de krachtige, hardvochtige lijnen van zijn gezicht.
Hij kwam in beweging en de deur van dik, kogelvrij glas schoof open, bewogen door een onzichtbare hand. Zijn gestalte vulde de deuropening en hij kwam stampend naar binnen, alsof hij van plan was haar omver te lopen. Op twee armlengten afstand bleef hij staan.
En net zoals bij hun eerste ontmoeting leek hij van dichtbij nog groter. Hij nam haar op met gloeiende ogen, hard als diamant, waarin ook triomf, haat en bezetenheid te lezen waren.
‘Ik ben je nog geld schuldig,’ zei hij.
‘Wat?’
Hij haalde een envelop uit zijn binnenzak en stak haar die toe. Ze staarde hem niet-begrijpend aan. ‘U bent mij niets…’
‘Pak aan!’
Geschrokken pakte ze de envelop aan, die dik aanvoelde. ‘Wat is dit?’
‘Tienduizend pond sterling,’ zei hij. ‘Daarmee zijn de laatste voorwaarden vervuld van de huwelijksovereenkomst, die we in Pa Nesar hebben gesloten.’
Ze liet de envelop vallen alsof ze haar vingers eraan gebrand had. ‘Ik wil uw geld niet. Ik was het er nooit mee eens. U hebt mij gedwongen.’
Hij stootte de stalen punt van zijn wandelstok tegen haar kin en duwde haar hoofd achterover.
‘Trek die woorden in of ik verbrijzel je strottenhoofd.’
In zijn ogen las ze nu meer dan bezetenheid; ze zag zuivere, onvervalste waanzin en ze twijfelde er geen seconde aan dat hij inderdaad op het punt stond haar te vermoorden. En zoals in Pa Nesar was haar wil tot overleven sterker dan haar principes.
‘Oké,’ zei ze. ‘Ik trek mijn woorden in. Vergeef het mij.’
Hij trok de wandelstok terug en de waanzin in zijn ogen veranderde in beheerste woede.
‘Raap het op!’
Ze gehoorzaamde en vouwde de envelop dubbel om ze in een van de ondiepe zijzakken van haar jasje weg te bergen. Haar onderdanigheid leek hem te kalmeren. Sharon sloeg haar ogen op en ontmoette Razdi's blik. Daarin had de woede plaatsgemaakt voor minachting. ‘Je hebt heiligschennis gepleegd,’ zei hij. ‘Je enige excuus kan zijn dat je in Pa Nesar door een Jinn werd bezeten.’
‘Ik heb geen flauw idee waarover u het hebt, meneer Razdi,’ zei ze voorzichtig.
‘Een Jinn is een boosaardige vrouwelijke geest die reizigers in de woestijn van hun route weglokt om hen te verleiden en…’ Het lawaai van laag overvliegende straaljagers overstemde een deel van zijn woorden.
‘Ik ben een joodse, meneer Razdi. Uit de joodse literatuur herinner ik mij alleen Asjmedai, de boze geest die het huwelijksgeluk van Sara verstoorde. Hij was oorspronkelijk een Oudiraanse demon.’
Als de insinuatie al tot Razdi doordrong, dan liet hij dat niet merken. ‘Een Jinn zaait tweedracht en dat is wat jij hebt gedaan. In Pa Nesar heb jij de Goddelijke Harmonie verstoord.’
De angorakat sprong op de leuning van de stoel achter haar en bedelde om geaaid te worden.
‘Met alle respect, meneer Razdi. In het klooster van Pa Nesar was ik eerder het slachtoffer. Ik heb meneer Fariman geopereerd en zorgde ervoor dat hij…’
Met een houw van zijn wandelstok onthoofdde hij een antiek beeldje op het tafeltje naast haar. ‘Jij zorgde er vooral voor dat hij jegens zijn broer verraad pleegde. Dat hij toeliet dat jij mijn zoon roofde.’
Sharon deinsde achteruit, tot tegen de stoel. ‘Als u het over Simon hebt, dan vergist u zich,’ zei ze en ze verbaasde zich over haar eigen durf. ‘Simon is uw zoon niet. Hij is de zoon van Sam Hofman, die de leiding had van het groepje joodse vluchtelingen en met wie ik verloofd was. Negen dagen na mijn ontsnapping uit het klooster ben ik met hem getrouwd.’
Ze bereidde zich voor op een nieuwe uitbarsting, maar Razdi was onberekenbaar. ‘Simon is wel degelijk mijn zoon,’ zei hij met een alwetende glimlach. ‘Verwekt door de Spenta Manjoe van Zarathoestra, die mij tot zijn werktuig heeft gemaakt.’
‘U beeldt zich wat in, meneer Razdi. Een vrouw weet wie de vader van haar zoon is.’ Ze lachte wat geforceerd. ‘U kon mij trouwens niet zwanger maken, want ik had een pessarium in.’
De scherven van het stukgeslagen beeldje trilden toen kort na elkaar enkele straaljagers met donderend geraas overvlogen. Razdi keek met gefronst voorhoofd naar het raam en ze dacht dat hij haar niet had gehoord. Maar zodra het tumult bedaard was, vestigde hij zijn ogen op haar. ‘Weet je wel wat je daar zegt, vrouw?’ barstte hij opeens uit. ‘Als Simon mijn zoon niet is, dan is hij een Angra Manjoe, de belichaming van leugen en bedrog, en dan dient hij door God vertrapt te worden.’
Sharon voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken. ‘Maar meneer Razdi,’ protesteerde ze. ‘U begrijpt mij verkeerd. Simon is…’
Razdi's aandacht werd weer afgeleid door het zwakke gehuil van vliegtuigen op grote hoogte. ‘We zullen het spoedig weten,’ mompelde hij, terwijl hij zijn hoofd schuin hield om te luisteren naar wat er buiten aan de gang was. ‘Zodra de anderen zijn aangekomen, zullen wij ons gezamenlijk aan de uitspraak van Ahoera Mazda onderwerpen. Het goddelijke vuur zal de leugen van de waarheid scheiden.’
Ze keek hem aan en probeerde haar afkeer te verbergen. Dit is de ergste vorm van waanzin, dacht ze: godsdienstfanatisme. ‘Wie zijn die anderen?’ vroeg ze.
‘Mijn broer Fariman, mijn zoon Cyrus, ik, jij.’ Hij glimlachte wat meewarig. ‘Alleen Fatimeh zal er niet bij zijn. Die heb ik jaren geleden al verstoten, omdat ze na Cyrus alleen maar dochters kreeg. O, ja, Fariman brengt iemand mee die ik al heel lang wens te ontmoeten. Wie denk je dat het is?’
Haar hart ging opeens als razend tekeer. ‘Geen idee,’ mompelde ze.
‘Mijn zoon Simon. Wie anders?’
‘Nee!Niet Simon! Dat kan niet. U verzint maar wat.’
‘Hij heeft ook zijn vrouw meegebracht. Niasa Charazavour. Een joodse journaliste. De familie is dus compleet.’
‘Ziet u wel. Ik ken geen Niasa. Simon is niet eens getrouwd.’
Razdi genoot. ‘Jij was het lokaas en hij beet erin. Ouderwets heroïsme, ik geef het toe, maar het werkt nog altijd. We zullen zien of hij straks nog zo heldhaftig zal zijn, als hij met Fariman voor de Brug des Oordeels zal staan.’
Ze sloot haar ogen en bracht haar handen aan haar slapen. ‘U mag Simon geen kwaad doen, meneer Razdi,’ fluisterde ze. ‘Ik wil alles doen wat u verlangt.’
‘Het is in de handen van God.’ Razdi tikte met zijn wandelstok op de grond en ze hoorde hoe achter haar een deur openging. ‘Breng haar naar de commandopost onder de tempel,’ beval hij.
Sharon opende haar ogen. ‘Wacht even, meneer Razdi.’ Haar stem had een felle, bezwerende klank, die Razdi ertoe bracht de lijfwachten met een beweging van zijn hand tegen te houden.
‘Luister, meneer Razdi. Luister. Ik wil u de zoon geven die u verlangt. De vorige keer heb ik er niet in geloofd, maar nu doe ik dat wel. Ik voel dat de Spenta Manjoe van uw God in mij is. Ik zal een zoon voor u baren, want als Zarathoestra aan uw zijde staat, speelt leeftijd geen rol. Kijk maar naar de bijbel. Maar u mag Simon geen kwaad doen. U móét hem laten gaan en ik zal bij u blijven en u zonen schenken. Ik zweer het, bij alles wat mij heilig is.’
Een ogenblik zag het ernaar uit dat Razdi haar geloofde.
Toen begon de angorakat te miauwen. Ze ging op haar rug liggen en klauwde met haar pootjes in de lucht.
Hij keek naar de kat en toen naar haar. Een wolk van woede en minachting verduisterde zijn gezicht.
‘Dat had je eerder moeten bedenken, slet,’ zei hij en hij draaide zich om.
Met een rauwe kreet vloog Sharon op hem af en plantte het mes in zijn rug.
‘Allahoe akbar, Khomeini rahbar!’
De menigte kwam uit alle windstreken en bewoog zich langzaam in noordelijke richting door de straten van Teheran, eerst als langgerekte duizendpoten die, naarmate ze dichter bij het centrum kwamen, in elkaar overvloeiden tot één kronkelend en voortstuwend ongewerveld monster, dat alles op zijn weg vernielde of in vlammen deed opgaan. Boven hun hoofden hing een enorme stofwolk, die de stralen van de zon opving en een koperkleurige gloed uitstraalde. De oproerige menigte omsingelde de leger- en luchtmachtbases van Sepah en terwijl ze vanuit de ramen en vanaf de daken werden beschoten, offerden sjiitische fanatici hun leven door met legertrucks de ijzeren poorten van de kazernes uit hun hengsels te rijden. Gewapende guerrillero's drongen naar binnen voor gevechten van man tegen man.
Het werd helemaal een bloedbad toen vier legerhelikopters op het toneel verschenen en hun mitrailleurs leegschoten op de mensenmassa in de omringende straten en op de exercitiepleinen. Maar de oproerlingen wisten van geen wijken. Zonder dekking te zoeken schoten ze terug met alles wat ze hadden: pistolen, jachtgeweren, AK47's, en sommigen gooiden uitzinnig van woede met stenen naar de helikopters, omdat ze niet over wapens beschikten. Er kwam pas een einde aan de massale slachting toen twee Phantom-jagers uit het niets tevoorschijn kwamen en drie van de vier helikopters met raketten neerhaalden, voor ze zelf in een luchtgevecht met A-6 Intruders verwikkeld raakten.
Toen de commandant van het garnizoen zag dat ook de luchtmachteenheden met elkaar slaags raakten, gaf hij opdracht het gevecht te staken. De opstandelingen braken de arsenalen open en verdeelden de wapens. Ze brachten de commandant en zijn staf naar het dak van de kazerne; daar werden ze een voor een levend in de diepte gegooid, om er door de dolgeworden menigte aan stukken te worden gescheurd.
Een van de leiders, Mohammed Kzan, de zoon van kolonel Kzan, lanceerde een nieuwe slogan.
Allahoe akbar, Razdi raft!
Hij verzamelde de meest geharde guerrillero's en een deserterende pantserdivisie uit Isfahan voor de ultieme aanval op Chinvat.
En zoals vijfentwintig jaar eerder rolde de roep om vergelding over de daken van de huizen, tegen de hellingen omhoog, tot hij het paleis en de tuinen van Darius Razdi bereikte.
God is groot! Razdi dood!
De ambulance stopte bij de wegversperring aan de Darbandkloof. Door de voorruit kon Cyrus de toren van de vuurtempel van Chinvat zien, die vanaf het hoogste punt van het domein de stad domineerde, als een symbool van Perzische macht. Het was een prachtig bouwwerk, met een monumentale trap en muren met marmeren reliëfs, zoals in de poorten van Persipolis waarop de gevleugelde zon, stiermensen en grauwende leeuwen als lijfwacht afgebeeld stonden.
Zijn laatste bezoek dateerde van in de zomer en voor de eerste keer sinds zijn naujote hadden ze de Tharis niet beklommen. In plaats daarvan had pedar hem meegenomen naar de Chinvattempel voor de haomaceremonie. Cyrus, die haast tegen zijn zin aan de ceremonie had deelgenomen, was niettemin geschokt geweest toen hij zag wat zijn vader van de tempel had gemaakt. In de rotswanden onder en naast het bouwwerk waren bunkers aangebracht, vanwaaruit met modern geschut en met raketten de Darbandbrug en Teheran bestookt konden worden. Radiomasten, radarinstallaties, lanceerplatforms voor grond-grond- en grond-luchtraketten en een landingsplatform voor helikopters hadden de plaats van bezinning in een militaire vesting veranderd. Toen hij gevraagd had waarvoor dat nodig was, had zijn vader geantwoord: ‘Wacht tot je de rest hebt gezien. Diep in de rots onder de tempel hebben we bomvrije schuilplaatsen voor het centrale commando, woonvertrekken en voorraadkamers die via onderaardse gangen met Chinvat in verbinding staan. Als het nodig is, kunnen we het hier jaren volhouden.’
‘Maar waarom, pedar?’
‘Waarom niet?’
Zijn vader had zich omgedraaid en was de trap opgeklommen. Hij bleef staan tussen de gevleugelde waakdieren bij de ingang, vanwaar hij op Cyrus neerzag. ‘Misschien wel omdat ik de Saosjiant ben?’ zei hij.
Cyrus was sprakeloos. Er was een hemelsbreed verschil tussen geloven in God, of die nu Jehova, Allah of Ahoera Mazda heette, of van jezelf geloven dat je de Verlosser bent. Hij had even tijd nodig gehad om zich te realiseren dat dit geen grootheidswaan meer was. Dit was een nog ergere vorm van waanzin. Zijn vader was in zijn eigen goddelijkheid gaan geloven.
Razdi zat met ontbloot bovenlijf schrijlings op een stoel, met ellebogen op de rugleuning gesteund en vertrok geen spier van zijn gezicht, terwijl zijn lijfarts de wond aan zijn rug hechtte. Hij had een plaatselijke verdoving geweigerd, maar had wel een whisky met wat haoma gedronken. Fariman, die als eerste door de tot de tanden gewapende gardisten in het privé-kantoor van zijn broer onder de Chinvattempel werd toegelaten, zag de met bloed doordrenkte watten en bleef zo plotseling staan dat Cyrus tegen hem aanliep. ‘Wat is er aan de hand?’
Razdi's ogen fonkelden. ‘Kun je het geloven? Vier muitende piloten met Phantom-straaljagers worden neergehaald voor ze een kogel op Chinvat kunnen afvuren, maar in mijn eigen bibliotheek ziet een vrouw kans een mes in mijn rug te steken.’
‘Een vrouw? Welke vrouw?’ vroeg Cyrus.
‘Sharon Hofman. De moeder van de man die met jullie is…’ Hij onderbrak zichzelf toen Simon van achter Cyrus vandaan stapte.
De twee mannen monsterden elkaar met strakke blikken, zonder te glimlachen.
Simon herkende Razdi van de vijftien jaar oude foto die hij aan boord van de Triumphant had gezien, maar hij had zich hem in levenden lijve voorgesteld als een gigantische Hitlerfiguur, die in ceremonieel tenue hooghartig de erewacht inspecteert. Nu zag hij een halfnaakte oude man, van wie zelfs het haar op zijn borst grijs begon te worden.
Razdi stond op en zijn gestalte gaf hem onmiddellijk meer aanzien. De arts legde een hand op zijn schouder om hem aan te manen weer te gaan zitten, maar hij schudde die hand ongeduldig van zich af. ‘Maak er een eind aan. Je bent lang genoeg aan me bezig geweest.’
De arts bracht in alle haast een hechtpleister aan en maakte zich uit de voeten. Razdi trok zijn hemd aan en knoopte het dicht.
‘Welkom op Chinvat,’ zei hij, maar zijn woorden klonken weinig gastvrij. Er waren buiten een paar doffe explosies te horen en hij maakte een geagiteerd gebaar. ‘Jullie hebben wel een rumoerig tijdstip gekozen om naar huis te komen.’
‘We hebben een gast meegebracht,’ zei Cyrus. ‘Hij is…’
‘Ik weet wie hij is.’ Razdi liet een spottend gesnuif horen. ‘Simon Hofman, alias Sasja Tsoerov. Opgestaan uit de as van Schönau. Misschien moeten we een nieuwe naam voor hem bedenken. Hij is een vlieger, dus wat denken jullie van Simurg? In de Oudiraanse mythologie is dat een gevleugeld wezen, dat driemaal de ondergang van de wereld overleeft en daarom de wijsheid aller tijden bezit. Die wijsheid kunnen we best gebruiken, want er valt hier heel wat recht te zetten.’
‘Dan kent u meteen de reden van mijn komst, meneer Razdi. Ik ben gekomen om misstanden recht te zetten. Agenten van de SAVAK hebben mijn moeder, Sharon Hofman, ontvoerd, nadat ze eerst mijn tante Mitra hadden gemarteld om mamans verblijfplaats te ontdekken. Ik heb alle reden om te geloven dat zij hier is.’
‘Dat heb je goed geraden, Simurg. Jouw maman werd gearresteerd, omdat ze zwaar tegen de Iraanse wetten en tradities heeft gezondigd. Zij heeft overspel gepleegd.’
Simon had alle moeite van de wereld om Razdi niet naar de keel te vliegen. ‘Klinkklare onzin,’ zei hij heftig. ‘Mijn moeder heeft nooit een andere man dan Samuel Hofman zelfs maar een blik waardig gegund.’
‘Juist daarom,’ zei Razdi. ‘Ze had het recht niet met Hofman te trouwen, omdat ze in Pa Nesar met mij een tijdelijke huwelijksovereenkomst had gesloten. Vooral niet omdat ze toen al zwanger was van mijn kind.’
Simon stond als door de bliksem getroffen. ‘Dat… dat geloof ik niet,’ stotterde hij.
‘Nee? Er staat naast je iemand die getuige was. Nietwaar, Fariman? Spreek op. Zeg hem dat ík zijn vader ben.’ Razdi had maar een vleugje haoma gebruikt, maar het stimulerende effect werd door de herinnering aan Pa Nesar aangewakkerd. ‘Vertel hem dat het de wil was van Zarathoestra dat ik de vrouw Sharon tot sigha heb genomen en dat Hij mij de kracht heeft gegeven bij haar en bij Fatimeh tegelijk een zoon te verwekken.’
Op een van de controlepanelen flitste een rood symbool op, maar Razdi had geen aandacht voor wat er buiten gebeurde. ‘Cyrus en Simurg.’ Hij spreidde zijn handen alsof hij hen in zijn armen wilde sluiten. ‘Twee zonen uit dezelfde erectie, uit bijna dezelfde zaadlozing. Een tweeling, zoals in de scheppingsmythe. De eerstgeborene is Cyrus. Hij zal omringd worden door een hemels hof van weldoende krachten. De andere is Simurg. Hij zal…’
‘Mijn broer ging tekeer als een bezetene,’ zei Fariman tegen Simon. ‘Daarom ben ik tussenbeide gekomen. Ik denk niet dat hij…’
‘Fariman!’ Razdi pakte zijn wandelstok van de kaartentafel en nam de en garde-pose aan. ‘Voor de laatste keer: zeg dat ík zijn vader ben!’
Maar Fariman klemde zijn lippen op elkaar en zweeg.
‘Razdi is je vader niet, Simon,’ zei Sharon vanuit de deuropening. ‘Hij heeft me verkracht, maar hij heeft me niet zwanger gemaakt.’
Sharon had het mes vlak onder het schouderblad in Razdi's rug voelen dringen, maar tot haar afschuw was het lemmet afgebroken toen ze een bot raakte. Razdi had zich met een snauw omgedraaid en had in dezelfde beweging zijn arm als een soort knuppel op haar hoofd laten neerkomen. De beelden rondom haar waren ineengevloeid en het laatste wat ze had gezien, waren de neuzen van zijn laarzen geweest, die onnoemelijk groot waren en blonken als spiegels.
Ze was weer tot bewustzijn gekomen tussen twee onderofficieren van de Koninklijke Garde, die haar overeind hielden. Ze stonden in een lift, die zo snel omlaag schoot dat ze opnieuw buiten westen raakte. Toen ze weer bijkwam, zat ze achter in een elektrisch wagentje dat door een lange, onderaardse gang met gelambriseerde zijwanden hobbelde. Aan het einde van de gang werd ze in een lift geduwd die eindeloos leek te stijgen. Nadat ze de lift verlaten hadden, voerden ze haar door een zaaltje dat eruitzag als de operatiebasis van een militair commando: met situatieborden, controlepanelen en in het midden een miniatuurterrein op schaal. Hogere officieren stonden te telefoneren of speurden met verrekijkers door kijkgaten de omgeving af. Nog steeds wat duizelig werd ze in een als salon ingericht zijkamertje in een stoel geduwd. Een van de gardisten bracht haar een glas water.
Ze dronk moeizaam een paar slokken.
‘Ze zou beter meteen dood zijn geweest,’ zei hij tegen zijn metgezel. ‘Er staan haar onbehaaglijke momenten te wachten.’
De gardisten verlieten de kamer, maar gingen waken aan de andere kant van de open deur. Sharon bleef voorover gebukt zitten, en toen ze haar ogen even dichtdeed, had ze het gevoel dat ze door de ruimte buitelde. Ze was trots op Simon – hij had zich voor haar in het hol van de leeuw gewaagd – en tegelijk bang om wat Razdi hem zou kunnen aandoen. Simon zou samen met Fariman voor de Brug des Oordeels komen te staan, wat dat ook mocht betekenen. Razdi's denkwereld was doorspekt van metaforen, de man was werkelijk mesjoche. Maar ze was er zeker van dat hij zijn eigen broer geen kwaad zou doen.
Wat was eigenlijk de rol van Fariman, vroeg ze zich af. Eens had hij gezegd dat hij van zijn broer hield op een manier zoals een westerling zich dat nauwelijks kan voorstellen, maar waarom werkte hij hem dan stiekem tegen? Omdat hij Razdi's geweten was, zoals hij eens had laten doorschemeren? En wat bezielde hem om Simon naar Chinvat te brengen, nadat hij eerdere pogingen van zijn broer met hetzelfde doel had verijdeld? Wist hij niet dat bij zijn broer de stoppen waren doorgeslagen?
Langzaam begon ze zich een beeld te vormen van de relatie tussen de twee broers. Ze concentreerde zich daarop en door intensief na te denken, slaagde ze erin haar angst voor Razdi te onderdrukken.
Ze kwam overeind en besteedde weer aandacht aan haar omgeving. Buiten was het oorlogsrumoer ontegensprekelijk toegenomen en onder de officieren in de commandozaal heerste nu duidelijk bezorgdheid. Ze ging dichter bij de deur staan in de hoop iets van de gesprekken te kunnen opvangen.
Onder toezicht van de majordomus duwde een dienaar een serveerwagentje met een samowar op door de zaal en hij deelde thee rond en bordjes met wat te eten. Ze trok zich terug toen ze met het wagentje bij de twee gardisten bleven staan. ‘ Allahoe akbar,’ fluisterde de majordomus.
‘Khomeini rahbar,’ bevestigden de gardisten.
‘Drie kwartier. Stipt op het uur.’
Sharon stond er zich nog over te verbazen dat leden van de Koninklijke Garde aanhangers van Khomeini waren, toen de majordomus de bediende het bevel gaf verder te gaan. Sharon kon nog net in een stoel wegduiken, voor de bediende met het theewagentje door de salon stevende en, gevolgd door de majordomus, in een aangrenzende kamer verdween. De deur daarvan bleef op een kier staan en ze hoorde gerinkel van kopjes, toen opeens de stem van Razdi weerklonk, die de majordomus aanmaande op te krassen. De theebrigade vertrok via een andere deur en in de stilte die volgde, hoorde ze alleen nog het getinkel van instrumenten. Ze liep behoedzaam naar de deur en gluurde door de spleet. Razdi zat midden in de kamer schrijlings op een stoel, half van haar afgekeerd, terwijl een arts zijn wond verzorgde.
Ze had verwacht dat hij er erg aan toe zou zijn, maar naar de verbeten trek van zijn mond en de gezonde kleur van zijn gezicht te oordelen, was hij verre van uitgeschakeld. Een ogenblik overwoog ze naar binnen te stormen en van de op een doek uitgespreide instrumenten een lancet weg te grissen, maar vóór ze tot een besluit was gekomen, verscheen opeens Fariman in haar gezichtsveld, onmiddellijk gevolgd door een jongere man die zo sterk op Razdi geleek, dat hij wel zijn zoon Cyrus moest zijn.
Haar adem stokte toen Simon van achter Cyrus vandaan stapte. Ze zag onmiddellijk dat er een zweem van gelijkenis bestond tussen de beide jongens, die ze terstond toeschreef aan het feit dat ze tot dezelfde generatie behoorden.
Met moeite kon ze zich ertoe dwingen af te wachten en te luisteren. Ze kreeg tranen in de ogen toen ze hoorde hoe Simon voor haar opkwam en ze voelde met hem mee toen ze zijn verwarring zag omdat Razdi het vaderschap over hem opeiste. Ze zag Niasa binnenkomen en aan de manier waarop die naast Simon ging staan en zijn hand vastpakte, zag ze dat zij de juiste vrouw voor hem was. Toen even later Fariman Razdi beschuldigde in Pa Nesar van de duivel bezeten te zijn geweest, wist ze opeens wat haar te doen stond. Ze duwde de deur wijdopen.
‘Razdi is je vader niet, Simon,’ zei ze. ‘Hij heeft me verkracht, maar hij heeft me niet zwanger gemaakt.’
‘Maman!’ riep Simon verheugd. Hij wilde naar haar toelopen, maar kapitein Sjafti, die ook was binnengekomen, sneed hem de pas af. Op hetzelfde ogenblik doemden achter Sharon de twee gardisten op, die haar bij de armen grepen.
‘Laat haar,’ beval Razdi.
Ze lieten haar los en Sharon stapte naar binnen. ‘Hij kreeg de kans niet je vader te worden, Simon. En ik zal je zeggen waarom.’ Ze sprak luid en haar woorden waren zowel voor de anderen bestemd als voor haar zoon. ‘Omdat Fariman hem met een kruisbeeld buiten westen sloeg vóór hij… eh… voor hij zover was. Razdi beeldt zich dat vaderschap in, zoals hij zichzelf wijsmaakt dat jij en Cyrus tweelingen zijn. Gelukkig staat Fariman aan onze kant. Ik zei je al dat we veel aan hem te danken hebben, want ook…’
Razdi's gezicht was paars van woede. ‘Fariman! Zeg dat ze liegt!’
‘Het spijt me, grote broer.’ Fariman keek naar Cyrus en naar Simon alsof hij speciaal bij hen om begrip vroeg. ‘Hij was die dag zichzelf niet. Misschien had hij bij de crash een klap op zijn hoofd gekregen. Sharon was mij aan het verzorgen, toen hij haar overweldigde. Hij ging zo erg tekeer, dat ze er het leven bij ingeschoten zou hebben als ik niet tussenbeide gekomen was…’
De wandelstok van Razdi vloog als een speer door de ruimte en miste Farimans hoofd slechts een handbreedte.
Fariman liet een schel lachje horen. ‘Jammer genoeg kon je de twee niet uit elkaar houden, grote broer: de stichting van een economisch imperium en je mythische fantasma's. Je besteedde meer aandacht aan de zoektocht naar de verloren tweelingzoon dan aan de opkomst van Khomeini en het religieus extremisme. Geen wonder dat het land vandaag in rep en roer is.’
Razdi's hand waarmee hij de stok had gegooid, trilde. ‘Dat mijn volk tegen armoede en werkeloosheid in opstand komt, heb ik aan jou te danken.’ Zijn stem klonk hoog en hol, op de rand van de hysterie. ‘Of denk je dat ik niet weet dat je al meer dan een half jaar bezig bent het land leeg te roven? Je hebt zo'n kapitaalvlucht in de hand gewerkt dat de hele economie platligt.’
Cyrus deed een stap naar voren. ‘Dat heeft hij niet alleen gedaan, pedar. Ik heb het plan ontworpen en ik heb het helpen uitvoeren. We zijn erin geslaagd al onze activa en die van de Raad der Vaderen naar goedgecamoufleerde rekeningen bij buitenlandse banken over te hevelen.’
Razdi greep Cyrus bij zijn schouder en schudde hem door elkaar. ‘Achter de rug van je vader om? Waarom?’
Cyrus wrikte Razdi's hand los en duwde hem van zich af. ‘Om die activa uit de handen te houden van Khomeini en zijn religieuze fanatici, als zij het pleit zouden winnen.’
‘En omdat er met jou niet over te praten viel, Darius,’ zei Fariman zachtjes. ‘Je hebt je hele leven alleen maar gesproken. Nooit geluisterd.’
Even zag het ernaar uit dat Razdi Fariman met zijn blote handen te lijf zou gaan, maar opeens veranderde zijn houding. Hij deed zijn ogen even dicht en haalde diep adem. Toen was hij weer de dominante, zelfverzekerde man van voorheen. Hij liep naar de telefoon, die de hele tijd had staan rinkelen, en legde langzaam en bedachtzaam de hoorn naast de haak.
‘Mijn enige fout was mijn liefde voor jou, Fariman. De stem van het bloed is de hoogste waarde die…’
‘Spaar je de moeite, Darius. Jouw hoogste waarde is macht.’ Een drietal rode alarmlampjes op het controlepaneel knipperde onophoudelijk, maar niemand had er oog voor.
‘Dat klopt. Met de hulp van Zarathoestra zou ik van Iran opnieuw een machtig wereldrijk gemaakt hebben, met Cyrus aan het hoofd en Simurg als zijn hazarapatisj.’ De kalmte van Razdi was gekunsteld. ‘Zoals jij dat voor mij was. Je hebt me trouw ter zijde gestaan, tot Cyrus dertien werd. De dag van zijn naujote was voor jou het keerpunt. Je kon het duidelijk niet verwerken dat Cyrus jouw plaats als troonopvolger innam. Ik had daar begrip voor. Daarom kreeg jij Alaska toegewezen.’
‘Ik heb me krom gewerkt voor jou, Darius. Als dank liet je me door Riccardo Mattei bespieden.’
‘En dat was nodig. Anders had ik nooit geweten dat Simurg nog in leven was. Je rol in die hele kwestie kan ik nog altijd niet begrijpen. Soms leek het of je hem wilde beschermen door zijn bestaan voor mij verborgen te houden. Maar hoe verklaar je dan dat je in Schönau de actie bewust uit de hand liet lopen om hem uit de weg te ruimen?’
Sharon en Simon hadden de hele tijd met verstomming geluisterd, maar nu vond Sharon het het geschikte moment om haar duit in het zakje te doen. ‘Dat deed hij niet,’ protesteerde ze. ‘Integendeel. Dat Simon en ik nog in leven zijn, hebben we aan hem te danken. Hij waarschuwde ons niet naar Schönau te gaan.’
Razdi knikte. ‘Dat was heel gewiekst van hem. Hij gaf vermoedelijk net genoeg informatie om er zeker van te zijn dat je zou gaan. In ieder geval werden de dodelijke schoten vanuit zijn auto gelost. Op zijn bevel.’
Fariman zuchtte. ‘Je moet psychisch gestoord zijn om zoiets te geloven, Darius. Ik heb medelijden met je.’
Razdi verloor nu toch zijn zelfbeheersing. ‘Een van ons beiden is geestesziek, Fariman. In de tempel zal God uitmaken wie van ons gek is en wie bij zijn verstand.’
Rabbii, de luchtmachtgeneraal die Sharon eerder op de gaanderij van Chinvat had gezien, kwam binnen en duwde iedereen opzij tot hij vlak voor Razdi stond. ‘We hebben u in de commandozaal nodig, Sjazdeh.’
‘Nu niet.’
Rabbii liet zijn stem dalen. ‘De pantserdivisie uit Isfahan heeft de kant van Khomeini gekozen. Ze staan op het punt de Darbandbrug over te steken. Ze gebruikt…’
Razdi liet hem niet uitspreken. ‘Iedere Frasavi heeft zijn eigen clan en gebied, die hij moet verzorgen.’
‘Met alle respect, Sjazdeh. De opstandelingen gebruiken kinderen in de strijd om…’
Razdi's ogen schoten vuur. ‘We zijn allemaal kinderen van God. De strijd tussen de Spenta Manjoe en de Angra Manjoe duurt 9000 jaar, maar aan het einde van de fraso-kereti zal de boze geest overwonnen worden.’
Generaal Rabbii staarde Razdi een ogenblik verbluft aan. Toen maakte hij zonder de gebruikelijke hoofdbuiging rechtsomkeert en hij marcheerde naar buiten.
‘Aldus sprak Zarathoestra,’ riep Fariman hem spottend na.
‘Allahoe akbar! Razdi raft!’
De oprukkende pantserdivisie had van overlopers de coördinaten gekregen van de geschutstellingen die de Darbandbrug verdedigden, zodat ze die zonder veel moeite kon uitschakelen. Maar toen de eerste tanks voor de brug stonden, werden die door de bevelvoerende commandant opgelegd halt te houden. Hij wist dat de brug ondermijnd was en dat de hele constructie de lucht in zou gaan als zijn tanks zouden proberen over te steken.
Hij overlegde met Mohammed Kzan. Die stuurde de legertrucks waarmee hij zijn guerrillatroepen naar de Darbandhoogvlakte had gebracht, terug naar Zuid-Teheran, waar ze door de komitehs werden volgeladen met ‘kinderen van de revolutie’.
Een uur later beschikte Kzan over acht- à negenhonderd kinderen, allemaal knapen van tien tot twaalf jaar. Hij stelde hen op in rijen van zeven en nadat een molla hun de directe toegang tot het paradijs had beloofd, liet hij hen met tussenpozen van een halve minuut de brug op marcheren, ervoor zorgend dat ze goede, afzonderlijke doelwitten bleven vormen.
De eerste rijen werden door gardisten in schuttersputten aan de overkant van de kloof met automatisch geweervuur neergemaaid. De volgende rijen stapten over de dode en om hulp schreeuwende gewonde kameraadjes heen en liepen voort, zonder zich om hen te bekommeren. De knapen zwaaiden met bidprentjes en scandeerden religieuze leuzen, in extase gebracht door het bloed, het lawaai en het vooruitzicht het paleis van de machtige Darius Razdi te plunderen: ‘ God is groot! Razdi dood!’
Nadat een vijftigtal kinderen was neergeschoten, verminderde het geweervuur, om ten slotte helemaal op te houden. De gardisten weigerden op de kinderen te schieten, zelfs als ze daartoe met het pistool op het voorhoofd door hun directe meerderen werden gedwongen.
Vanuit de commandopost onder de Chinvattempel sloeg men de optocht met gemengde gevoelens gade. Ten einde raad gaf generaal Rabbii bevel het vuren te staken. De kinderen waren ongewapend en konden, zodra ze over de brug waren, moeiteloos overmeesterd worden.
Maar nu met vuren gestopt was, volgden de rijen elkaar in steeds sneller tempo op en in plaats van de brug verder over te steken, begonnen de knapen langs beide zijden van het wegdek een dubbele haag te vormen. Met een schok besefte Rabbii dat hij – wilde hij de brug opblazen – een duizendtal kinderen de dood in zou moeten jagen als de tanks in beweging zouden komen en de brug zouden oversteken.
Dat was een beslissing die hij niet op zijn geweten wilde hebben. Hij begaf zich naar Razdi's verblijf en negeerde de protesten van de paleiswachten dat de hazarapatisj niet gestoord wilde worden. Toen hij de deur openduwde, hoorde hij hoe Razdi en Fariman elkaars geestelijke gezondheid in twijfel trokken. Gedurende meer dan vijfentwintig jaar had hij Razdi bewonderd om zijn leiderschap, maar nu deed de leider mythiserende uitspraken in plaats van bevelen te geven.
Terug in de commandozaal overlegde Rabbii een paar minuten met zijn adjudant, waarna hij om stilte schreeuwde. Het duurde even voor hij ieders aandacht kreeg. ‘Mijne heren,’ begon hij, ‘ik heb met de hazarapatisj gesproken. Naar mijn oordeel is de sjazdeh ziek en niet in staat nog leiding te geven. Ook sjah Reza Pahlavi verlaat Iran. Er is dus geen staatshoofd meer. Het Iraanse volk zal met de politici en de religieuze leiders moeten uitmaken hoe het nu verder moet. De Iraanse strijdkrachten zullen zich neutraal opstellen.’
Minutenlang praatte iedereen door elkaar. Het viel niemand op dat de majordomus, die pas een nieuwe ronde had gemaakt, zijn serveerwagentje met de samowar naast de dubbele toegangsdeur achterliet en zich uit de voeten maakte.
‘Wat als we worden aangevallen?’ werd Rabbii van alle kanten gevraagd.
‘Iedere aanwezige officier zal zich met zijn eenheid in zijn respectieve kazerne terugtrekken. Er wordt in geen geval nog op landgenoten of weerloze kinderen geschoten.’
Een tweesterrengeneraal van de Koninklijke Garde stapte naar voren. ‘Val dood, Rabbii. Ik hoef van jou geen bevelen te aanvaarden.’ Hij liep Rabbii voorbij en stak zijn hand uit naar het controlepaneel waarop met een afstandsbediening de ontstekingsmechanismen onder de Darbandbrug in werking konden worden gesteld. Maar voor hij de knop kon indrukken, zette Rabbii zijn revolver in de nek van de generaal en haalde de trekker over. De kogel verbrijzelde de halswervels, baande zich een weg door de halsslagader en het strottenhoofd, kwam toen weer uit de hals naar buiten om te blijven steken in het dijbeen van een tankcommandant die bij het paneel stond. Het bloed spatte alle kanten op.
Het tumult was onbeschrijflijk. Iemand begon met zijn pistool in het wilde weg te schieten. Daaraan hadden sommige officieren – zij het tijdelijk – hun leven te danken, want toen kort daarna de tijdbom in de samowar uit elkaar spatte, lag iedereen al plat op de grond.
Maar de bom was in de eerste plaats bedoeld om brand te stichten en het vuur laaide inderdaad onmiddellijk hoog op. Tot overmaat van ramp bleken alle deuren van de commandozaal hermetisch gesloten.
Cyrus schermde onwillekeurig zijn ogen af toen Darius Razdi het Heilige Vuur aanwakkerde. Zijn vader had de soedra over zijn uniform aangetrokken en in de traditionele zijden toga en met het gewijde touw om zijn middel was hij nog steeds dezelfde indrukwekkende verschijning als op het naujote. Maar van het duizendjarige rijk dat hij die dag had voorspeld, was niet veel terechtgekomen.
Cyrus wierp snel een blik opzij naar Simon, zijn broer; want dat die zijn broer was, was zowat het enige wat hij van zijn vader nog geloofde. Dat een verkrachting aan de basis daarvan lag, daaraan twijfelde hij niet in het minst. Hij kende zijn vader – en de eigenschappen die hij van hem had geërfd – goed genoeg en bovendien was een tijdelijke huwelijksovereenkomst net een van die Iraanse spitsvondigheden om verkrachting of prostitutie te legaliseren.
Simon zat op de met gouden griffioenen versierde bank van de dastoers aan de linkerkant van het één meter hoge vuuraltaar van gepolijste, zwarte kalksteen, met zijn moeder en Niasa elk aan een kant. Toen de twee vrouwen onwillekeurig het hoofd introkken voor het opflakkerende vuur, legde Simon beschermend een arm om hun schouders en trok hen tegen zich aan.
Fariman, die naast Cyrus aan de rechterkant van het vierkante altaar zat, rolde met zijn schouders om aan te tonen dat het hele gedoe hem de keel uithing. Fariman had zich zonder al te veel protest, samen met Simon en de twee vrouwen, door tempelwachters met geplooide leren wapenrusting, een strijdbijl en een speer, naar de tempel laten voeren. Cyrus vroeg zich wel af wat er gebeurd zou zijn als zijn oom geweigerd had mee te gaan.
Razdi had het tweede plengoffer gebracht en bood Cyrus de gouden kelk met haoma aan. Cyrus schudde zijn hoofd. Met buiten een oproer en binnen een hallucinerende vader die tegen zijn broer en zijn vermeende zoon met een godsoordeel had gedreigd, vond hij het niet het geschikte moment om in een roes terecht te komen. Eén ogenblik dacht hij dat zijn vader een aanval van woede zou krijgen, maar hij wist zich te beheersen.
Razdi begaf zich achter het altaar en goot de beker leeg over het gereedliggende sandelhout. Hij gooide een paar takken op het vuur, dat onmiddellijk heviger ging branden. Toen strekte hij zijn rug en terwijl hij hen een voor een dreigend aankeek, reciteerde hij de tweede strofe uit de Zesde Gatha: ‘ Wie de leugenknechten met spreuken of in gedachten vervloekt, wie de leugenknechten met zijn handen aantast of hun aanhangers ten goede bekeert, die vervult de wil van Ahoera Mazda, zoals het geopenbaard is.’
Hij leek uit het vuur op te rijzen en achter hem wierpen de vlammen groteske schaduwen op de met verguld snijwerk versierde muur. Alles was, zoals altijd bij Razdi, berekend op effect, maar het ritmische vers was voorgedragen in het oorspronkelijke Perzisch, en aan de gezichten van de anderen zag Cyrus dat het tot geen van hen doordrong dat Razdi hun voor de laatste keer de kans gaf de waarheid te spreken.
De twee vrouwen drukten zich dichter tegen Simon aan, maar Fariman was, te oordelen naar de spottende glimlach die om zijn lippen speelde, niet erg onder de indruk.
Razdi gooide een armvol sandelhout op het vuur, dat hoog oplaaide.
‘Het goddelijke vuur zal dan nu de leugen van de waarheid scheiden,’ sprak hij.
Hij gaf met een hoofdknik een teken aan een tempeldienaar, die met een amfora achter de banken door liep en bij allen een heldere vloeistof over borst en schouders goot, zodat hun kleren ermee werden doordrenkt. Fariman liet hem met hetzelfde uitdagende lachje begaan. Simon protesteerde, maar werd door een tempelwachter met een klap van de speer tot zwijgen gebracht. De bedwelmende geur van haoma vulde de ruimte.
‘Jullie maken nu elk een ronde om het altaar,’ beval Razdi. ‘Het vuur zal sparen wie de waarheid spreekt. Jij eerst, Fariman.’
Opeens begreep Cyrus wat zijn vader van plan was. Door het hoge alcoholgehalte was de haoma een uiterst brandbare vloeistof. Zodra iemand te dicht bij het altaar kwam, riskeerde hij dat zijn kleren vlam zouden vatten, vooral omdat Razdi met een ingenieus netwerk van luchtkanalen de zuurstofaanvoer zo kon regelen dat de vlammen oplaaiden of een bepaalde richting uitsloegen, alleen door zich wat te verplaatsen. Het systeem bestond sinds de oudheid en alleen de opperpriesters waren ervan op de hoogte.
‘Doe het niet, oom Fariman,’ waarschuwde Cyrus. ‘Het is een valstrik. Pedar kan het vuur naar believen…’
‘Zwijg, ongelukkige!’ snauwde Razdi.
‘Wees gerust, Cyrus. Er zal me niets gebeuren,’ zei Fariman, nog altijd glimlachend.
‘Wachters! Breng hem naar het altaar!’
De tempelwachters schuifelden wat onzeker met hun voeten, maar bleven op hun plaats.
Fariman lachte nu voluit, zelfverzekerd.
‘Je rijk is uit, grote broer. Vanaf nu is het gezag over Chinvat aan mij. Sinds een halfuur zijn er geen vliegtuigen meer in de lucht en er worden geen raketten op de opstandelingen afgevuurd. Weet je waarom?’ Hij keek op zijn horloge. ‘Omdat de generale staf binnen precies twee minuten het loodje zal leggen. Omdat ik ervoor gezorgd heb dat het leger zich terugtrekt en dat het volk krijgt waar het om vraagt: Khomeini en de zegeningen van een islamitische republiek. Jammer, maar niets aan te doen.’
Razdi zag er opeens oud uit. ‘Jij bent het driekoppige monster van het kwaad. Zoals Azi Dahaka zul je in de vuurstroom omkomen.’
‘Ik had een jaar eerder moeten ingrijpen, Darius. Toen had ik voor ons veel meer kunnen bereiken. Ik wist dat je je verstand aan het verliezen was, maar ik dacht niet dat je zo snel achteruit zou gaan. Gelukkig heb ik nog tijdig een regeling kunnen treffen met Kzan, zodat de toekomst van Chinvat verzekerd blijft.’
‘Een regeling met Kzan?’ riep Cyrus. ‘Maar oom Fariman! Hoe heb je zoiets kunnen doen? Kzan haatte ons als de pest. Hij zou ons hebben laten ombrengen zodra hij de kans kreeg.’
‘Dat klopt, Cyrus. Daarom heb ik op veilig gespeeld en gezorgd dat ik hem vóór was.’
De stilte die op deze cynische woorden volgde, werd verscheurd door het geluid van eerst één schot en daarna door een hele serie schoten en een doffe explosie vanuit de lagergelegen commandozaal, terwijl het volgende ogenblik een schokgolf door het complex daverde.
Zelfs door de zware houten binnendeuren hoorden ze het langgerekte gehuil van mensen in doodsnood.
Simon was maman dankbaar dat ze onomwonden het vaderschap van Razdi geloochend had, maar toen ze onmiddellijk daarna ook de rol blootlegde die Fariman in Pa Nesar had gespeeld, besefte hij dat haar woorden niet alleen voor hem bestemd waren. Op een subtiele manier had ze twist gezaaid tussen de twee broers en had ze de rijpe zweer ongenadig uitgedrukt door Fariman te ontmaskeren als de man die Razdi's plannen in Schönau had gedwarsboomd.
Vanaf dat ogenblik liet Simon de woordenwisseling langs zich heen gaan en was het enige wat hem nog interesseerde, uit Chinvat weg te komen. Hij glimlachte Niasa en maman bemoedigend toe, toen ze door gardisten met moderne automatische geweren in de aanslag naar de tempel werden gedreven en de zware binnendeuren met een onheilspellende dreun achter hen dichtvielen.
Binnen leek het of ze op de set van een spektakelfilm terechtgekomen waren. De tempelwachters met hun leren wapenrusting en speer waren de figuranten, en de vuuraanbiddende Razdi in zijn belachelijke toga was de duivelse tegenspeler. Maar toen hij met een pijnlijke klap van een speer tot de orde geroepen werd, besefte Simon dat het Razdi ernst was en hij concentreerde zich opnieuw op een uitweg. Bij hun aankomst was hij onder de indruk geweest van de tempel, die met zijn monumentale buitentrap en de met reliëfs versierde portiek het domein beheerste. Die buitenpoort, of het portaal dat ernaartoe leidde, bevond zich meer dan waarschijnlijk aan zijn rechterkant, achter het kamerscherm waarop een ceremoniële processie stond afgebeeld.
De explosie en het geschreeuw in de commandozaal veroorzaakten paniek onder de tempelwachters. Elkaar verdringend en struikelend over weggeworpen strijdbijlen en speren, holden ze naar de binnendeur, maar zodra ze de zware grendels hadden weggeschoven en de deur op een kier openden, drong een vettige, zwarte rook naar binnen.
‘Hier blijven, lafaards! Hou die deur dicht!’ schreeuwde Razdi.
De tempelwachters negeerden zijn bevel. Nauwelijks hadden ze echter een paar stappen naar buiten gezet, of de pas werd hun afgesneden door golven gloeiend hete lucht, afkomstig van zinderende vlammen in de lagere delen van het trapportaal. Ze deinsden terug, maar een uitzinnige Razdi gooide de deur voor hun neus dicht en schoof de grendel erop.
Simon pakte Niasa en Sharon bij de hand en trok hen mee. Zoals hij verwacht had, verborg het kamerscherm een hoge poort, die echter tot zijn ontsteltenis vergrendeld was. Ook het kleine zijdeurtje was op slot. De vloer sidderde onder zijn voeten en hij zag barsten als een spinnenweb door de granieten tegels uitwaaieren, toen hij diep in de ingewanden van de berg een serie explosies hoorde, vermoedelijk van brandstoftanks die in de lucht vlogen. Op datzelfde moment viel de verlichting uit. Er was alleen nog het flakkerende licht van het vuuraltaar.
Rook en hitte maakten het ademen moeilijk. Maman, die naast hem stond, wankelde, maar Simon zag dat Niasa zich onmiddellijk over haar ontfermde. Hij gooide zich tegen de deur. Die gaf echter geen duimbreed mee, ook al bonsde hij er als een waanzinnige tegenaan.
Opeens werd hij opzij geduwd. Het was Fariman, die met een strijdbijl het kleine deurtje te lijf ging, geholpen door Cyrus, die eveneens een weggeworpen bijl had opgeraapt. De twee gingen als razenden tekeer, maar Cyrus verzwakte al na een paar slagen. Simon nam de bijl van hem over. Hij hakte uit alle macht en bij iedere slag uitte hij een schreeuw van woede en van frustratie.
De deur was solide en zwaar en dus concentreerden ze hun aanval op een ingepast paneel op ooghoogte. De hitte en de rook waren bijna niet meer te harden, toen ze er eindelijk in slaagden een opening te maken die groot genoeg was om te ontsnappen. Cyrus wachtte niet op een uitnodiging en werkte er zich doorheen. Simon hielp maman overeind, maar toen hij haar wilde optillen, weerde ze hem af. ‘Eerst Niasa,’ zei ze.
Er was geen tijd om te redetwisten. Hij gaf Niasa een duw. Ze bleef even steken met haar brede achterste en hing een ogenblik met spartelende benen in de lucht. Toen was ze erdoor. Ze draaide zich om en stak haar handen door de opening. ‘Nu maman.’
Maman was haar inzinking te boven en met de hulp van Niasa had Simon haar in een oogwenk aan de andere kant. Simon stond op het punt zichzelf omhoog te hijsen, toen een hand hem als een klauw bij de schouder pakte en achteruitrukte.
Hij viel op zijn rug, maar krabbelde dadelijk weer overeind. Razdi torende boven hem uit, met verwilderde ogen in een zwartgeblakerd gezicht. Hij zwaaide woest met een brandende toorts, alsof er nog niet genoeg rook en vuur was. ‘Jij blijft hier!’ schreeuwde hij. ‘God zal uitmaken wie aan de vuurstroom ontkomt!’
Simon haalde uit, maar Razdi blokkeerde de slag met een open handpalm even gemakkelijk als een vader die met zijn zoontje een partijtje bokst. Simons ogen brandden. Hij had het gevoel dat zijn hoofd voortdurend lichter werd en dat zijn benen het ieder ogenblik konden begeven.
En toen stapte in zijn steeds kleiner wordende gezichtsveld Fariman binnen met opgeheven strijdbijl. ‘Laat hem gaan, grote broer. Dit is iets tussen ons.’
Razdi draaide zich bliksemsnel om en met één en dezelfde beweging plantte hij de toorts in Farimans gezicht. Met een kreet die niets menselijks meer had, liet die de bijl omlaag suizen. Simon wendde zijn hoofd af, maar kon zijn oren niet sluiten voor de doffe klap waarmee het staal vlees en bot doorkliefde. Hij kokhalsde en wankelde op zijn benen. Als van ver hoorde hij de stem van Niasa: ‘ Simon, schiet op!’
Hij verzamelde zijn resterende krachten en hees zich omhoog. Niasa pakte hem beet en snikkend van inspanning trok ze hem door de opening. Ze hielp hem overeind toen hij op de grond viel.
‘Simon, help mij!’
Fariman hing half door de opening, de ene kant van zijn gezicht met afschuwelijke brandwonden overdekt. Simon pakte hem bij de polsen.
Shoot the bastard! Kill him! Now!
Simon liet los.
Hij had zich die fatale woorden nooit kunnen – of willen – herinneren. Nu schoten ze als bliksemschichten door zijn gepijnigde hersenen en het was Fariman die ze schreeuwde, terwijl hij zich schuilhield achter de gepantserde auto in Schönau, en Simon zag de hoofden van zijn moeder en van zijn vader schokken toen de kogels doel troffen.
Fariman las het in zijn ogen. ‘Alsjeblieft,’ smeekte hij. ‘Je was voor mij als mijn zoon.’
Simon pakte opnieuw zijn polsen vast en Kzan grijnsde en zei: Fariman laat je vader doodschieten en Simon aarzelde een fractie van een seconde. Maar dat was te lang, want toen zijn spieren zich ten slotte spanden om Fariman erdoorheen te helpen, werd die plots met een ontzettende kracht van hem weggetrokken en verdween hij in het gat, waaruit alleen nog verstikkende rook tevoorschijn kwam.