Vier
CHINVAT (TEHERAN), 16 AUGUSTUS 1953
Het uitgebrande wrak van de Fox scout car stond midden op de Darbandbrug en nog steeds steeg er, uren nadat het door een voltreffer was geraakt, rook uit op. Ook de stukgeschoten drietonner die aan het begin van de brug stond, smeulde nog na. Een vettige walm hing laag over de voetheuvels en mengde zich met de rook die afkomstig was van brandhaarden aan de rand van de stad. Gedragen door een veranderlijke zuidenwind kroop het rookgordijn de bergflank op en af, zodat het honderd meter diepe ravijn en de brug die het overspande, soms secondenlang als door een spiraalachtige reuzenworm aan het zicht werden onttrokken.
Na het verlies van het pantservoertuig en van een van hun drietonners hadden de Mossadegh-aanhangers zich teruggetrokken tot achter een haarspeldbocht. Daar vonden ze dekking tegen het goed gerichte kanonvuur van de in stelling gebrachte scout car van de Razdi-troepen. De strijdende partijen waren, wat getalsterkte en bewapening betrof, elkaars gelijken. Ze waren uitgerust met Russische PPS-41-machinepistolen, waarvan het Zesde Duitse Leger al in 1942, in Stalingrad, de vuurkracht aan den lijve had ondervonden. Bij de aanvang beschikten ze aan beide kanten over twee FV721 Fox scout cars. Het waren verkenningsvoertuigen op luchtbanden, die door het leger en de Iraanse gendarmerie hoofdzakelijk voor politionele acties werden gebruikt omdat ze zich snel en ver konden verplaatsen. De FV721 was voorzien van een krachtig 30 mm-Rardenkanon, dat tot op duizend meter ieder gepantserd gevechtsvoertuig kon vernietigen, en een coaxiaal 7,62 mm-machinegeweer om de nabije omgeving mee schoon te vegen. Maar de kracht van de FV721 school vooral in zijn snelheid en beweeglijkheid, niet in zware bepantsering.
Voor de verdedigers vormde de lichte bepantsering van de scout car geen probleem. De adjudant had een ideale positie gekozen: hoge rotsblokken boden bescherming tegen vijandelijk vuur en door een spleet tussen de rotsen had de kanonnier een volmaakt schootsveld op de brug over de Darbandkloof en een deel van de weg die ernaartoe leidde.
De aanvallers hadden de troef van de snelheid proberen uit te spelen. Een van hun pantservoertuigen was met een snelheid van meer dan 100 km de Darbandbrug opgereden, gevolgd door een drietonner met een zestal soldaten in de laadbak. De scout car was er bijna in geslaagd de overkant te bereiken, toen een granaat de dunne pantserplaat van zijn flank doorboorde. De drietonner was achteruitgereden, maar had zich niet in veiligheid weten te brengen. De lijken van de soldaten lagen in groteske houdingen op de brug verspreid. Sindsdien beperkten de aanvallers zich tot sporadisch geweervuur, dat zonder veel schade aan te richten op de bergflank ver beneden Chinvat insloeg.
Darius Razdi begaf zich naar het dakterras van het hoofdgebouw, waar hij zijn drie beste schutters onder de burgers had laten postvatten. Ze beschikten elk over een Russisch Mosin-Nagant-sluipschuttersgeweer met telescoopvizier, dat een reikwijdte had van bijna anderhalve kilometer. Hij hurkte achter de balustrade en bande alles uit zijn gedachten – alles, op de helling beneden hem na. Langzaam liet hij zijn sterke veldkijker over het terrein gaan, speurend langs de met schaarse doornstruiken en inheemse woestijnplanten begroeide helling van rots en steenslag. Er waren weinig plaatsen waar dekking te vinden was voor mannen die tegen de helling van meer dan 25 % omhoog wilden klauteren om het landgoed te bestormen. Zolang de adjudant met zijn geschut de Darbandbrug bleef schoonvegen, was Chinvat onneembaar, zelfs bij nacht, in dit jaargetijde, met een heldere maan aan de hemel.
Razdi's mond verstrakte. Een korte bries had het rookgordijn doen wervelen en hij registreerde een beweging in de uitdieping naar links, dichterbij dan hij voor mogelijk had gehouden. Een burger, geen soldaat. Hij greep het geweer van de man naast hem, liet een patroon in de kamer glijden en richtte op de gestalte toen die over een smalle richel naar de volgende uitdieping kroop. Hij drukte af en door het vizier zag hij hoe de inslag als een kleine stofwolk explodeerde op de rug van de man. Die schokte omhoog, wankelde en viel wentelend de helling af om naast de brug in de Darbandkloof te verdwijnen.
Razdi klemde zijn kaken op elkaar. Het rookgordijn speelde de Mossadegh-troepen in de kaart. Ongetwijfeld hadden ze daarom hele straten aan de rand van de stad in lichterlaaie gezet. Gelukkig hield een neerwaartse luchtstroom de rook weg van Chinvat, anders was de ellende niet te overzien geweest. Hij kende genoeg de vernietigingsdrang die Iraanse strijders, in het bijzonder islamitische gelovigen, kenmerkte: allen vochten ze met misprijzen voor het eigen leven hún strijd uit, niet die van anderen, in de overtuiging dat ze zich daarmee de toegang tot het paradijs verzekerden.
Razdi legde het geweer neer en zocht met de kijker opnieuw de helling af. Zijn zenuwen stonden tot het uiterste gespannen. Niet dat hij bang was om te sterven: nee, zijn angst voor de dood reikte niet verder dan de vrees zijn missie niet te kunnen afmaken. Omdat zijn voorvaderen tot de Zegenrijke Onsterfelijken behoorden, was het zijn plicht te zorgen dat de Koninklijke Opvolging in stand werd gehouden. De Koninklijke Opvolging werd belichaamd door de Hogere Raad van het Koninkrijk der Perzen, ook wel de Raad der Vaderen genoemd. Die raad bestond al meer dan 2500 jaar. Hij stamde uit de tijd van de legendarische koning Darius, naar wie Razdi genoemd was. Darius Khaleghi Razdi was voorzitter van de Raad der Vaderen, zoals zijn vader en de vader van zijn vader dat voor hem waren geweest; het was zijn heilige plicht de mannelijke afstamming in stand te houden.
Bij zijn eerste en tweede huwelijk had Razdi zich daar weinig zorgen over gemaakt, omdat de mannelijke afstamming door zijn vijftien jaar jongere halfbroer Fariman was gewaarborgd. Maar door een gril van het lot had ook Fariman slechts dochters verwekt.
Langzaam ontspande Razdi zich enigszins en hij leunde met zijn rug tegen de balustrade.
Niets zou hem ervan weerhouden bij zijn nieuwe bruid een zoon te verwekken. Hij zou hem meenemen naar de hoogste toppen van het gebergte en daar, waar de lucht ijl is en de geest zich kan ontspannen, zou hij met hem de grondtekst uit de Avesta, het indrukwekkende en omvangrijke Goddelijke Boek, bespreken; zijn zoon zou geschiedenis schrijven en hem als voorzitter van de Raad opvolgen.
De wind draaide en de verspreide rookflarden vloeiden opnieuw ineen tot een ondoordringbaar rookgordijn. Onmiddellijk daarop hoorde Razdi op verscheidene plaatsen steenslag de helling afrollen, toen de aanvallers met het oprukkende gordijn mee omhoogklauterden. De schutters naast hem hoorden het ook en vuurden in het wilde weg, tot hij hen op barse toon beval daarmee op te houden.
Razdi besefte dat de geschutsstelling bij de brug gevaar liep te worden ingesloten. Hij pakte de walkietalkie en drukte de oproepknop in: ‘Adjudant?’
Het antwoord kwam direct, met veel ruis, maar verstaanbaar: ‘Ik hoor u, Sjazdeh.’
‘Die ellendige oproerlingen zijn in de kloof afgedaald en kruipen als mestkevers tegen de helling op. Kom met je pantservoertuig hierheen en zoek een stelling vanwaar je de open ruimte voor de toegangspoort en de omheining kunt bestrijken.’
‘Beter van niet, Sjazdeh. Als ik de Darbandbrug prijsgeef, kunnen ze met hun andere pantservoertuig dicht genoeg naderen om granaten af te vuren op de gebouwen zonder dat ik dat kan verhinderen.’
‘Met die proppenschieters van 30 mm schiet je Chinvat niet zomaar aan flarden. De muren zijn één meter dik.’
De adjudant was in zijn eer geraakt. ‘Daar zou ik niet zo zeker van zijn, Sjazdeh. Deze scout cars hebben 96 granaten aan boord, waarvan 36 fosforgranaten. Daarmee kun je stenen laten branden.’
‘Als je niet direct terugtrekt, raak je omsingeld en dan…’
Op de plaats waar het pantservoertuig in stelling stond, barstte een vuurbal uiteen. Razdi voelde eerst de schokgolf, dan pas hoorde hij het geluid. Hij mompelde een verwensing toen hij het luik van de geschutstoren wentelend door de lucht zag vliegen. De explosie liet vermoeden dat de oproerlingen een bazooka of een pantservuist hadden gebruikt. Als ze meer van die tuigen hadden en dicht genoeg konden naderen, zouden ze daarmee gaten in de muur van de omheining kunnen schieten. Hij schakelde de walkietalkie op het Bkanaal en riep kapitein Kzan op. ‘Kzan, haal mevrouw Razdi uit het andaroen en zorg dat ze zich warm kleedt.’
‘Welke mevrouw Razdi, Sjazdeh?’
‘Mijn bruid, Fatimeh Razdi-Yazdis.’
‘Ja, Sjazdeh. Eh… en wat moet er met de andere chanoms en vrouwelijke bruiloftsgasten gebeuren?’
‘Dat ze zich terugtrekken in het souterrain. Daar zitten ze veilig. Laat de ramen van de gevels langs het zuiden barricaderen met zandzakjes. Hetzelfde voor de biroeni. Ik kom nu naar beneden.’
In de lounge werd Razdi aangeklampt door een lange, magere man van rond de vijftig met kortgeknipt, zwartgeverfd haar. Hij droeg een montuurloze bril met dunne, ronde glazen, waardoor hij eruitzag als de Duitse militaire attaché van Pruisische afkomst die hij ook was, zij het dat hij de DDR vertegenwoordigde.
‘Sir,’ zei de Oost-Duitser bits, ‘ik eis dat u de buitenlandse genodigden onmiddellijk laat vertrekken.’
‘Het is beter dat u hier blijft, mijnheer.’ Razdi dacht er geen seconde aan de buitenlanders te laten vertrekken. Hun ambassades wisten dat ze hier waren. Die zouden Mossadegh onder druk zetten, opdat die de guerrillatroepen een halt toe zou roepen.
‘Ik spreek namens alle buitenlanders,’ zei de Oost-Duitser stijfjes. ‘We wensen niet in uw binnenlandse aangelegenheden betrokken te worden. Daarom willen we niet blijven. We zullen in karavaan met onze eigen auto's rijden. Het zijn diplomatieke voertuigen. Niemand zal het wagen ons een strobreed in de weg te leggen.’
‘Dat valt nog te bezien. De opstandelingen zijn fundamentalistische sjiieten uit de Atrakvallei en marxistische deserteurs uit het leger. Onwetend uitschot, dat geen boodschap heeft aan diplomatieke onschendbaarheid of de Conventie van Genève.’
‘Ik denk dat u overdrijft, sir.’
‘O, ja? Hebt u gezien hoe ze een heilig man als de mollah van Resvanieh hebben toegetakeld? Een man die vooral gekend was om zijn westerse sympathieën. Als u dat risico voor u en de mensen die u meeneemt wenst te lopen, dan eis ik dat u, voor uw vertrek, een schriftelijke verklaring aflegt dat ik u heb gewaarschuwd en dat u de volledige verantwoordelijkheid op u neemt.’
Nog voor Razdi's tirade ten einde was, bleek de zelfverzekerdheid van de attaché al weggeëbd. ‘Hoe zit het met de telefoon? Kan ik met de ambassade bellen?’
‘Nee! De telefoon is buiten werking. Zodra daar verandering in komt, zult u op de hoogte worden gebracht. Gaat u nu terug naar de andere buitenlanders in het souterrain, als ik u bidden mag.’
‘Onder protest,’ zei de Oost-Duitse attaché. Hij maakte een stijve buiging en banjerde de lounge uit.
Razdi keek op zijn horloge. Nog een uur voor zonsondergang. De toestand werd kritiek. Hij pijnigde zijn hersens erover hoe hij vóór donker aan de dreigende omsingeling zou kunnen ontsnappen.
De walkietalkie kwam tot leven. Het was kapitein Kzan: ‘Kunt u naar de radiowagen komen, Sjazdeh?’ vroeg hij. ‘Het ziet ernaar uit dat we contact hebben met generaal Zahedi. Chanom Fatimeh Razdi is hier ook.’
Kaarsrecht, de vragende blikken negerend van de mannen die met meubels en zandzakken naar de terrassen sjouwden, begaf Razdi zich naar de radiowagen die achter het huis stond. Naast de radiowagen was de jeep van Kzan geparkeerd. Achter de kapitein stond een vrouw in een donkere zomerse chador. Haar gelaatstrekken waren achter haar sluier verborgen, maar hij herkende Fatimeh, zijn bruid, aan haar amandelvormige bruine ogen zonder opmaak. Er blonk iets van opstandigheid in, maar toen hij haar aankeek, liet ze haar lange wimpers neer als een gordijn dat dichtvalt. Razdi bromde wat en klom over de laadklep van de carrier zonder gebruik te maken van de helpende hand die Kzan uitstak.
De veldradio, een ouderwets toestel met bakelieten bedieningsknoppen, stond op een tafeltje tegen de achterwand van de cabine. Een soldaat die voor de radio op een bankje zat, bediende de knoppen. ‘Is er verbinding met generaal Zahedi?’ vroeg Razdi.
De soldaat sprong in de houding. ‘Ja, Sjazdeh.’
‘Goed. Maak dat je wegkomt.’ Hij ging op het bankje zitten en wachtte ongeduldig tot de soldaat de laadruimte had verlaten. Toen zette hij de hoofdtelefoon op en bracht de microfoon vlak bij zijn mond. ‘Hier Hazarapatisj,’ zei hij.
Een onbekende stem zei: ‘Een ogenblikje, alstublieft.’
Toen hoorde Razdi alleen nog statische geluiden. Het duurde zo lang dat hij dacht dat de verbinding verbroken was. Hij stond op het punt de radioman terug te roepen, toen de met groen metaalgaas beklede luidspreker de sterk vervormde stem van Zahedi liet horen.
‘Geen namen, alsjeblieft,’ zei de generaal. ‘Ik weet wie je bent. Hou er rekening mee dat anderen kunnen meeluisteren. Beschrijf bondig de toestand ter plaatse.’
‘Positief tot zonsondergang. Daarna verwacht ik bezoek van de buren. Kun jij geen huispersoneel missen om zich met hen bezig te houden?’
‘Voorlopig niet. We hebben zelf ook nogal wat om handen. Ik stel voor dat je een uitstapje maakt, zodat de bezoekers je niet thuis treffen. Je hebt van die mensen die op bezoek komen en die je niet meer kwijtraakt. Ik wil niet dat ze te veel beslag op je leggen. Ik heb je hier dringend nodig.’
‘Hier? Waar is dat?’
‘Dat zie je wel als je er bent.’
‘Als ik wegga, zullen mijn huisgenoten dat niet prettig vinden.’
‘Kan me niet schelen. Kom nu, terwijl het nog kan.’
‘Het kan alleen als ik de route via het Arendsnest neem.’ Het Arendsnest was een blokhut boven de Tharisbergpas. Sinds de aardbeving van 1952 was Razdi niet meer door de bergpas gereden, maar hij wist dat die op verschillende plaatsen buiten gebruik was.
Zahedi wist dat blijkbaar ook. Hij zei: ‘Hum. Vrij riskant.’
‘Heb je nog contact met iemand op Mehrabad?’
‘Misschien.’
‘Toen de telefoon nog werkte, heb ik je stafchef gevraagd mijn broer via de radio terug te roepen, maar om de een of andere onbegrijpelijke reden is hij eerst op Mehrabad geland. Volgens mij zit hij daar geblokkeerd. Kun je daar niets aan doen?’
‘Wacht even.’
Het duurde lang. Buiten de omheining brak opeens automatisch geweervuur los. Razdi hoorde kogels te pletter slaan op het ijzer van de grote toegangspoort. Gezien de beperkte reikwijdte van de Russische machinepistolen betekende dat dat er al opstandelingen tot op een paar honderd meter van de oostelijke muur genaderd waren. Toen het zwaardere machinegeweer van het overgebleven pantservoertuig van de verdedigers zich in het gevecht mengde, stierf het geluid van het schieten langzaam weg.
‘Ben je daar nog?’ vroeg Zahedi.
‘Ja, ik luister.’
‘Zo te horen staan de bezoekers al voor je deur.’
‘Dat klopt.’
‘Je broer mag weg. Hij is bezig met voltanken en binnen hooguit een halfuur is hij bij jou.’
‘Mooi. Dan kan hij onmiddellijk met de evacuatie van de vrouwen en kinderen beginnen.’
‘Nee! Jij vertrekt eerst. Je kunt daar niet blijven. Dat is te riskant.’
‘Een Razdi gaat voor niemand op de loop, Zahedi.’
‘Hoor eens,’ snauwde de generaal. ‘Waarom denk je dat die klootzakken op je deur staan te beuken? Om een paar ouwe wijven te verkrachten? Of omdat de man in pyjama jou wil uitschakelen? Als dat gebeurt, kunnen we operatie-Azadi wel vergeten.’
Razdi balde zijn vuist. Het liefst had hij de radio in elkaar geramd.
‘Heb je me verstaan?’
‘Ja, verrek, ik heb je verstaan!’
‘Zodra je broer je hierheen heeft gebracht, kan hij, als je dat nodig vindt, terugkeren om de anderen te evacueren. Akkoord?’
‘Goed.’
‘Ik zal tot de Genadige voor je bidden.’
‘Doe dat.’ Razdi verbrak de verbinding. Met de microfoon in de hand bleef hij zitten denken. Chinvat bezat een speciale landingsplaats voor helikopters, maar die lag buiten de muren en kon nu dus niet gebruikt worden. Hij zou een plek in de tuin moeten laten vrijmaken, zodat Fariman veilig kon landen.
Razdi kwam overeind en klom over de laadklep. Kzan stond hem achter de radiowagen op te wachten. ‘De oostelijke muur en de toegangspoort liggen onder het vuur van de bandieten,’ rapporteerde hij. ‘Burgers met halfautomatische machinegeweren, tot nu toe geen militairen. De pantserwagen van de para's houdt ze op een afstand. Er is nog geen direct gevaar, maar wat doen we als het donker wordt?’
‘We hebben schijnwerpers die de hele omgeving kunnen verlichten. Die moet je op ongeregelde tijdstippen net lang genoeg aansteken om al wie zich in de open strook waagt, neer te schieten.’
‘De bandieten zullen hun vuur op de lichten concentreren.’
‘Als je ze niet allemaal tegelijk aansteekt en ze maar heel kort laat branden, kun je het gemakkelijk volhouden tot de maan opkomt. Daarna is het buiten licht genoeg om een boek te lezen.’ Razdi wees op de perken met oleanders tussen het hoofdgebouw en het andaroen. ‘Ik verwacht ieder ogenblik een helikopter. Hij heeft een landingsstrook nodig van vijftig bij vijftig. Haal die sierplanten weg en markeer de landingsplaats met een wit kruis.’
Kzan stapte in zijn jeep. Voor hij wegreed, zei Razdi: ‘Ik ga met de helikopter mee naar het hoofdkwartier van de generale staf, Kzan. Als ik eenmaal in het hoofdkwartier van Arfa ben, kan ik iets ondernemen. Daar zal ik de besluiteloze generaals een schop onder hun kont geven die hen zal heugen. En natuurlijk zal ik een hulpcolonne sturen om Chinvat te ontzetten. Is dat duidelijk?’
‘Ja, Sjazdeh,’ fluisterde Kzan. Hij leek meer op een hond aan de ketting die zijn baas zag weggaan, dan op iemand die zich geroepen voelde het fort te verdedigen.
‘Maar ik wil niet dat je van Chinvat een Alcazar maakt. Het is er Mossadegh alleen om te doen mij te pakken te krijgen. Hij kan zich niet permitteren hier een bloedbad aan te richten. Er zijn te veel buitenlandse getuigen. Begrepen?’
Kzan salueerde.
‘Uitvoeren!’
Kzan startte de auto en reed naar het hoofdgebouw om te zorgen dat Razdi's bevelen werden uitgevoerd.
‘Sjazdeh?’
Het was de eerste keer dat zijn kersverse bruid rechtstreeks het woord tot hem richtte. Hij bekeek haar, keurend. ‘Hebben ze je niet gezegd warme kleren aan te trekken?’
‘Dit zijn de enige kleren die ik hier heb. Waarom moest ik me reisvaardig maken?’
Met half dichtgeknepen ogen inspecteerde Razdi de verdedigingsstellingen op de terrassen en in de torentjes naast de toegangspoort.
‘Sjah Reza Pahlavi heeft me ontboden. Ik wil dat je meekomt.’
‘Hoe reizen we? Met de auto's?’
‘Nee. We worden opgehaald door een helikopter.’
Haar onderlip begon te trillen. ‘Mijn moeder en mijn zusters zijn in het andaroen. Ik kan hen niet achterlaten.’
‘Je hebt gehoord wat ik tegen Kzan heb gezegd. Mossadegh zal er zich wel voor hoeden dat mijn genodigden iets overkomt. Integendeel. Hij zal alles doen om bij hen in een goed blaadje te komen.’
Fatimeh liet haar sluier los. De lage zon scheen in haar ogen, zodat die een gele glans uitstraalden. ‘De opstandelingen zijn goddeloos gespuis. Ze zullen iedereen tot de laatste man vermoorden.’ Ze spuwde de woorden uit. ‘Ik dacht dat ik met een man getrouwd was. Niet met een haas die op de vlucht slaat en zijn vrouwen en kinderen in de steek laat.’
Razdi greep Fatimeh bij haar arm vast en trok haar naar zich toe. Met zijn gezicht dicht bij het hare zei hij: ‘Voor die woorden kan ik je laten geselen, vrouw.’ Zijn lippen bewogen nauwelijks. ‘Ik kan je vader laten opsluiten omdat hij een bruidsschat heeft gevraagd voor een dochter die brutaal is en haar plaats niet kent in het huwelijk.’ Hij liet haar los en trok zijn jas recht. ‘Maar voor één keer zal ik je je brutaliteit vergeven. Ik zal je zeggen waarom. Jij zult met me meegaan omdat je voorbestemd bent om mijn zoon te baren. Daarom. Je ouders zal niets overkomen, tenzij het Gods wil is.’
Zijn woorden hingen nog in de lucht toen achter het vrouwenverblijf een kort maar hevig geweervuur losbarstte. Binnen in het andaroen klonk gegil van vrouwen. Een wachter in livrei rende zigzaggend van achter het gebouw tevoorschijn, maar een vuurstoot uit een automatisch geweer legde hem neer voor hij tien meter had kunnen afleggen.
Razdi reageerde ogenblikkelijk. Hij greep Fatimeh bij de mouw van haar chador en sleurde haar mee naar de andere kant van de radiowagen. Hij trok het portier open en kroop naar binnen, Fatimeh meetrekkend. ‘Bukken!’ schreeuwde hij.
Twee kogels versplinterden de voorruit en sloegen tussen hen beiden in de rugleuningen van de stoelen in.
‘Mijn moeder en mijn zusters zijn daar!’ schreeuwde Fatimeh. Ze wilde uit de wagen weg, maar Razdi duwde haar met geweld onder de boordplank.
Een kogel sloeg door het dak en dwars door het portier weer naar buiten zonder dat iemand geraakt werd. Razdi startte de motor en trok de versnelling in achteruit. Brutaal gas gevend, weggedoken en met één hand aan het stuur reed hij achteruit, slingerend, dwars door de oleanders en de bloemperken, tot hij achter het hoofdgebouw in veiligheid was.
Hij stopte en zette de motor af. Kzan verscheen naast de carrier.
‘De bandieten zijn het andaroen binnengeraakt, Sjazdeh. Ze zijn over de bergen getrokken en langs de noordelijke poort binnengedrongen.’
‘Hoe kan dat? De wachters moeten hen van mijlen ver hebben zien aankomen, terwijl ze tegen de kale bergwand opkropen. Met één geweer hadden ze ze kunnen neerknallen.’
Kzan sloeg de ogen neer. ‘Het zijn lafaards, Sjazdeh. Toen ze de eerste vijand zagen, wierpen ze hun wapens weg en gingen op de loop.’
‘Nee! Het zijn verraders. Als dit voorbij is, zal ik met hen afrekenen.’
Razdi gluurde om de hoek van het huis. Voor een stormloop op het hoofdgebouw viel niet meteen te vrezen. De muur rond het vrouwenverblijf hield de vijand voorlopig tegen. Een kogel sloeg twee meter boven zijn hoofd in. Het mondingsvuur kwam uit een raam van de eerste verdieping van het andaroen.
Razdi trok zich terug. ‘Kzan! Breng de pantserwagen binnen de omheining en laat hem een paar granaten door de ramen van de verdieping vuren.’
‘Granaten, Sjazdeh? Maar de vrouwen…?’
‘De vrouwen zijn in het souterrain.’
‘Is er geen gevaar dat ze…’
‘Je hebt me gehoord! De kanonnier moet de bovenverdiepingen in puin schieten. Anders kunnen we hier geen vin verroeren zonder onder vuur genomen te worden.’
‘Ja, Sjazdeh.’ Kzan begon via de walkietalkie een gesprek met de sergeant die het bevel voerde over het overgebleven pantservoertuig.
Razdi bleef een ogenblik staan luisteren. Er waren problemen met de soort granaten die gebruikt moest worden. Kzan wilde Razdi's mening vragen, maar die snauwde hem toe zijn bevelen uit te voeren en liep, twee treden tegelijk nemend, de trap op naar de galerij. Op de tweede verdieping posteerde hij vier mannen en hij gaf hun de opdracht op alles te schieten wat in en rond het andaroen bewoog. Terwijl hij zijn bevelen uitdeelde, zag hij dat Fatimeh was meegekomen. Ze trok hem aan zijn mouw en smeekte ‘Alstublieft, Sjazdeh, u kunt geen granaten op het vrouwenverblijf afvuren. Al de vrouwen en kinderen zijn daar. Ook de uwe.’
Hij rukte zich los. ‘Bemoei je er niet mee.’
Een metaalachtig klinkende stem uit een megafoon galmde over de vrije ruimte tussen de twee huizen. ‘Darius Razdi?! Hoor je mij?’
Zonder zich bloot te geven zocht Razdi de ramen af. Hij zag heel even iets bewegen achter een raam van de bovenste verdieping.
‘Tot jou spreekt de commandant van het volksleger,’ ging de stem verder. ‘Luister goed, Darius Razdi. We hebben je vrouwen en je kinderen. Hun leven ligt in jouw handen. Geef een teken, twee schoten in de lucht, als je bereid bent te onderhandelen.’
Fatimeh, die achter Razdi stond, stapte van achter de muur vandaan en zwaaide met haar armen. Razdi trok haar terug en duwde haar in de richting van een van de lijfwachten. ‘Zorg dat ze geen vin meer verroert!’ Hij knikte naar Kzan. Die loste met zijn pistool twee schoten in de lucht, kort na elkaar.
‘We willen dat jij je aan de kant van het volk schaart, Darius Razdi. Als je daarmee instemt, kom dan tevoorschijn. Anders…’ Razdi zag dat aan de andere kant van het terras Khaneh, de directeur van de staatsdrukkerij, die bekendstond als de beste scherpschutter van Teheran, aanlegde op het raam waaruit de stem klonk.
‘…anders zal iedereen als verrader worden terechtgesteld. Jij, je twee vrouwen en je kinderen.’
De directeur van de staatsdrukkerij schoot en een voddige gestalte tuimelde uit het raam. De mannen aan Razdi's kant juichten als voetballers die een doelpunt scoorden.
‘Fluitje van een cent,’ pochte Khaneh. ‘Dit is een Dragunov, een verbeterde uitgave van de Mosin-Nagant. Hij heeft een zes keer vergrotend televizier. Als ik wil, kan ik…’
Hij zweeg abrupt toen een ongesluierde vrouw in feestchador met de loop van een geweer in de rug in de raamopening werd geduwd. Razdi herkende Sjala, zijn eerste vrouw. Ze schreeuwde iets, maar haar stem werd gesmoord door de dreunende knal van het schot.
Op datzelfde moment sloeg in een kamer een verdieping lager de eerste granaat in. Razdi zag een sterke lichtflits, maar de explosie was nauwelijks krachtig te noemen. Hij aanschouwde een witgele gloed en onmiddellijk daarna lichtten vlammen op. Fosforgranaten, stelde hij haast onaandoenlijk vast, terwijl hij tegelijk zijn zenuwen staalde voor de hel die, zo wist hij, zou losbarsten. Hij greep naar zijn walkietalkie om te bevelen geen fosfor te gebruiken, maar voor hij de zendknop had ingedrukt, volgden nog drie schoten, kort na elkaar. De granaten vlogen met pijnlijke nauwkeurigheid telkens door een ander raam en bespatten de muren van de vertrekken met de ontvlambare chemische stof, die in staat was beton en bakstenen in brand te laten schieten. In een oogwenk stond het hele huis in lichterlaaie.
Razdi staarde gebiologeerd naar het pandemonium. Eerst renden mannen er naar buiten. Sommigen probeerden de brandende kleren van hun lijf te rukken. Ze rolden over de grond om de vlammen te doven en de anderen, die zonder al te erge brandwonden ontsnapt waren, dansten om hen heen en gooiden zand over de wriemelende gedaanten. Toen kwamen er vrouwen als levende fakkels naar buiten gehold, die tegen elkaar opbotsten en kronkelend van pijn op de grond vielen. Vanuit een andere deur van het huis kwam opeens een zwerm kinderen tevoorschijn, schijnbaar ongedeerd. Ze mengden zich onder de doden en de bijna-doden, hysterisch gillend om hun moeder.
Een van de zwaarverbrande mannen verloor er zijn verstand bij. Met zijn automatisch snelvuurgeweer schoot hij op alles wat bewoog: kinderen, vrouwen en zijn eigen kameraden. Toen het magazijn van zijn geweer leeg was, gooide hij het weg. Hij raapte een ander geweer van de grond en begon opnieuw.
Razdi rukte de Dragunov uit de handen van de directeur van de staatsdrukkerij en schoot de amokmaker kort na elkaar twee kogels in zijn borst. Door de kracht van de kogels tuimelde de man achterover, maar hij bleef vuren, rollend over de grond. Hij hield pas op toen Razdi hem een kogel door het hoofd joeg, maar tegen die tijd was iedereen dood die aan de vuurzee binnen was ontsnapt.
Zodra het schieten ophield, renden een tiental mannen naar het vrouwenverblijf. Ze dwaalden tussen de lijken, op zoek naar overlevenden, maar konden niet dichter bij de hoog oplaaiende vlammen komen. Machteloos keken ze toe hoe de vloeren een na een instortten tot in de kelder, waarbij telkens een gloeiende wolk vonken hoog de lucht inging.
Fatimeh rukte zich los uit de handen van de lijfwacht en rende gillend als een zwarte Beëlzebub, met fladderende chador, naar het brandende huis. Een van de mannen wist haar nog net vast te grijpen voor ze zich in de vlammen kon werpen. Ze vocht als een duivelin, maar opeens werd ze kalm. Tussen twee mannen in werd ze teruggebracht naar Razdi. Toen ze losgelaten werd, keek ze met fonkelende ogen naar Razdi op. ‘Waarom deed je dat?’ vroeg ze.
‘Deed ik wat?’
‘Mijn moeder, mijn zusters, je vrouwen, je bloedeigen kinderen…’ Haar stem stokte. ‘Je had het kunnen voorkomen.’
‘Ze stierven de marteldood,’ zei hij.
Fatimeh sloeg haar ogen neer. ‘Hypocriet,’ mompelde ze.
‘Wat zeg je?’ vroeg hij, min of meer onthutst. Sinds de vroegislamitische periode gold ‘hypocriet’ in Perzië als een grove belediging.
‘En als je een zoon verwekt, zal het ook een monafeqin zijn.’
Het venijn waarmee ze zijn nakomeling verwenste, deed Razdi verbleken. Hij sloeg haar met de rug van zijn hand op de mond zodat ze achterover in de armen van de lijfwacht viel. ‘Laat ze geen vin meer verroeren voor ik het zeg,’ snauwde hij tegen de lijfwacht.
De opschudding was tot in het souterrain doorgedrongen. Drie buitenlandse genodigden, onder wie de Oost-Duitse attaché, verschenen op het terras. ‘Wat gebeurt er, sir?’ vroegen ze. Ze staarden naar de vlammen zonder de omvang van de catastrofe te beseffen. ‘Waarom stuurt uw regering geen troepen om ons te bevrijden?’ protesteerden ze. ‘Dit is ongehoord. Wij waarschuwen u. Als ons iets overkomt, wordt dit een internationaal schandaal.’
Het antwoord van Razdi werd overstemd door een kloppend lawaai. Iedereen liep naar de balustrade en keek omhoog. Uit de Darbandkloof kwam een helikopter tevoorschijn. Hij bleef hangen op een hoogte van tweehonderd meter, als om poolshoogte te nemen van de toestand. Geweervuur ratelde vanaf de flank van de berg, waar de opstandelingen verborgen zaten die de hoofdingang onder vuur hielden.
De helikopter vloog weg. Hij cirkelde in een wijde boog om het landgoed heen en keerde terug vanuit noordelijke richting, zakte tot tussen de boomtoppen en bleef daar schommelend hangen. Toen vloog hij dwars door de kolom van rook en opstijgende vonken van het nasmeulende andaroen heen, helde scherp over en landde precies op het snijpunt van het witte kruis in een wolk van opgeworpen zand en van de fladderende repen stof, waarmee Kzan de landingsplaats had gemerkt.
Razdi herkende de Sikorsky Hoverfly van Fariman aan de banaanvormige romp en het ver naar buiten gerichte landingsgestel. De Sikorsky was een tweepersoonshelikopter, maar Razdi wist dat er achter de stoelen een kleine ruimte was voor bagage; meer plaats had Fatimeh niet nodig.
‘Ik eis met die helikopter geëvacueerd te worden,’ schreeuwde de Oost-Duitse attaché in Razdi's oor. ‘Reken maar dat ik krachtig protest zal aantekenen vanuit mijn ambassade bij uw regering. Desnoods zal ik Mossadegh via de Russische ambassade dwingen troepen te sturen om Chinvat te ontzetten.’
De motor van de Sikorsky zweeg. Ze hoorden alleen nog het zwiepen van de rotorbladen.
‘De beste manier om hier snel troepenversterking te krijgen, is dat ik zelf ga,’ zei Razdi kalm. Hij wendde zich tot kapitein Kzan. ‘Kapitein, breng die heren naar het souterrain en zorg dat ze daar blijven. Voor hun eigen veiligheid.’ Hij groette met een hoofdknik en liep naar de helikopter. ‘Breng haar mee!’ beval hij in het voorbijgaan aan de lijfwacht die Fatimeh vasthield.
Net buiten de draaicirkel van de rotorbladen wachtte hij op Fatimeh. Toen ze hem had ingehaald, greep hij haar bij de pols. ‘Trek je hoofd in en blijf dicht bij mij.’ Hij liep gebukt onder de traag draaiende rotorbladen door naar de deur aan de passagierskant, de tegenstribbelende Fatimeh met zich mee trekkend.
Tot zijn grote verbazing zag Razdi in de passagiersstoel een luchtmachtofficier met de rang van kapitein zitten.
De kapitein gooide de cabinedeur open. ‘God zij met u, Sjazdeh.’ Hij wees op de ruimte achter zijn stoel. ‘Het zal niet comfortabel zijn, maar het is nog altijd beter dan een tocht door de bergen.’
‘Wie is hij?’ vroeg Razdi scherp aan Fariman, die in de stuurstoel zat.
Fariman glimlachte ontspannen. ‘Een waarnemer. Hij heeft op verzoek van Zahedi de samenscholingen gefotografeerd.’
Razdi kreeg van ergernis rimpels bij zijn mondhoeken. ‘Je had hem op Mehrabad kunnen laten. Waarom ben je daar trouwens geland? Ik had gezegd dat je direct hierheen moest komen.’
‘Dat meen je niet! Hassan zei mij net het tegenovergestelde. Hij zei dat jij wilde dat ik eerst ging voltanken.’
In Razdi's ogen gloeide een gevaarlijk vuur. ‘Als dit achter de rug is, heb ik een hartig woordje te spreken met Hassan.’
‘Het is je gegund.’ Fariman rekte zich uit in een poging iets meer van het uitgebrande andaroen te zien. ‘Wat is er gebeurd? Iemand met lucifers gespeeld?’
‘Later. Hoe is de toestand in de stad?’
‘Uiterst verward.’ Fariman trok onwillekeurig het hoofd in toen de pantserwagen buiten de muren snel achter elkaar een paar schoten loste. ‘Als je het mij vraagt, kunnen we hier beter niet te lang rondlummelen. Naar het lawaai te oordelen staan de bolsjewieken al bij je voordeur.’
‘Kruip jij maar achterin,’ zei Razdi tegen de kapitein. ‘Je bent kleiner dan ik.’
De kapitein wilde protesteren, maar Fariman stootte hem aan. ‘Je hoort het, kapitein.’
De luchtmachtofficier klauterde met een verongelijkt gezicht naar achteren. Fatimehs pols stevig vasthoudend, hees Razdi zich in het toestel en trok haar op zijn schoot.
‘Hé,’ zei Fariman. ‘Dat kan niet. Dit is in principe een tweezitter. Met de kapitein achterin is het al de vraag of we van de grond komen. Met zijn vieren is dat helemaal uitgesloten.’
‘Probeer het toch maar,’ zei Razdi. ‘Mijn bruid weegt minder dan een baal rijst.’
Fariman drukte op de knop van de startmotor. De driebladige rotor kwam moeizaam in beweging, maar begon zwiepend rond te draaien zodra de krachtige Franklinmotor de taak overnam. Toen de piloot de riemen van de koppeling vergrendelde, weerklonk er een schril geluid door de cockpit, terwijl op het paneel een rood waarschuwingslichtje flikkerde. ‘Overload,’ zei Fariman. Hij grinnikte. ‘Het spijt me, Darius. Een van ons vieren is er te veel aan.’
Razdi draaide zich naar de kapitein, die als een klapstoel ineengevouwen zat. ‘Het is niet mijn vrouw die hier het verschil maakt,’ zei hij met een veelbetekenend glimlachje.
De kapitein grijnsde wat ongemakkelijk terug, maar toen de betekenis van Razdi's woorden tot hem doordrong, spanden zijn kaakspieren zich.
‘Als u erop zinspeelt dat ik mijn plaats moet afstaan, moet ik u teleurstellen, Sjazdeh. Ik heb belangrijke informatie voor generaal Zahedi over de troepenbewegingen in Teheran. De toekomst van het land kan ervan afhangen.’
‘Daar zit wat in,’ zei Razdi. Hij trok een gezicht alsof hij de ernst van de toestand overwoog. ‘We doen het als volgt: mijn vrouw weegt het minst van ons vieren, dus moet zij achterin zitten. Een van ons tweeën neemt de stoel vooraan, de ander stapt uit. Fariman vliegt met de twee passagiers naar het Arendsnest – dat is tien minuten vliegen – de man voorin stapt uit, samen met Fatimeh, en Fariman komt terug om de ander aan boord te nemen. Op die manier is iedereen gered. Akkoord?’
De kapitein likte langs zijn lippen. ‘Ik weet het niet,’ zei hij wantrouwig. Zijn vingers friemelden aan de klep van zijn holster.
‘Ik zie dat je geen vertrouwen in mij stelt,’ zei Razdi. ‘Dat vind ik jammer, maar ik begrijp het belang van je missie. Daarom mag jij het eerst vertrekken.’
Het gezicht van de kapitein weerspiegelde een mengeling van ongeloof en opluchting.
‘We zullen nu samen uitstappen,’ vervolgde Razdi rustig. ‘Maar eerst moet je de kogels uit je pistool halen.’
‘Waarom? Daar is geen reden voor.’
‘Ik wil voorkomen dat je plotseling van gedachten verandert, mijn jonge vriend.’ Zonder haar pols los te laten duwde Razdi Fatimeh van zijn schoot, zodat ze rechtop kwam te staan, haar hoofd buiten de cockpit. Intussen praatte hij verder. ‘Als we allebei ongewapend zijn, ben je nog altijd behoorlijk in het voordeel. Of voel je je niet opgewassen tegen een man die zo op het eerste gezicht vijftien jaar ouder is dan jij?’
De kapitein kreeg een kleur. Hij opende het foedraal en trok het magazijn uit de kolf van het grote legerpistool. Met op elkaar geklemde lippen legde hij het magazijn in Razdi's uitgestrekte hand.
‘Geloof is de beste munitie,’ zei Razdi en hij liet zich achterwaarts op de grond glijden zonder zijn blik van de kapitein af te wenden. ‘Kom nu maar voorin zitten, zodat mijn vrouw je plaats kan innemen.’
De kapitein wrong zich bliksemsnel tussen de twee stoelen door op de lege plaats.
‘Nu jij!’ Razdi porde Fatimeh in haar zij. Ze gehoorzaamde en wriemelde zich naar achteren, waarbij ze een ogenblik boven op de voeten van de kapitein ging staan. Ze had haar plaats nog niet goed ingenomen, of Razdi greep de kapitein bij de elleboog en trok hem met een forse ruk uit de cockpit. De officier kwam op zijn knieën op de grond terecht, maar veerde met onverwachte lenigheid overeind en keerde zich met gebalde vuisten naar Razdi.
‘Kom maar op.’ Razdi nam een en garde-positie in met zijn wandelstok. De officier haalde zwaar uit, maar Razdi ontweek de vuistslag met een sierlijke kruisstap achterwaarts. Toen hij met een sprong voorwaarts tot de aanval wilde overgaan, struikelde hij echter over de wortels van een net omgehakte sierplant. Hij wankelde. De officier greep Razdi bij zijn jas en trok hem naar zich toe. Razdi pakte zijn wandelstok met beide handen vast en drukte hem krachtig op de knokkels van de hand die hem vasthield. Tegelijk maakte hij een draaiende beweging met de stok en duwde hij het uiteinde tegen de keel van zijn tegenstander. De kapitein ging voor de tweede keer door zijn knieën. Terwijl hij moeizaam overeind krabbelde, verdween zijn rechterhand onder zijn tuniek. Hij grijnsde en bracht een Colt Mustang, een pistool niet groter dan zijn vuist, omhoog, vinger aan de trekker, maar voor hij die kon overhalen, stootte Razdi met een bliksemsnelle beweging de versterkte punt van zijn wandelstok in het strottenhoofd van zijn tegenstander.
De luchtmachtofficier sloeg als een blok tegen de grond en bleef kokhalzend liggen. Razdi schopte het gevallen pistooltje weg. ‘Het probleem met Iraniërs is dat ze onbetrouwbaar zijn,’ meesmuilde hij. ‘Sjiietische Iraniërs zijn nog het ergst van al.’
Hij hees zich in de Sikorsky en klikte de veiligheidsgordel vast. Hij ademde zwaar, alsof hij naar een erotische film had zitten kijken. ‘Laten we gaan.’
Fariman trok de collective pitch control stick omhoog. ‘Wat doen we met hem?’ vroeg hij.
Razdi keek onbewogen neer op de kapitein. Er gingen kleine schokjes door het lichaam van de officier en het kokhalzen was overgegaan in een hoogtonig fluitend geluid, telkens als de man probeerde adem te halen door zijn verbrijzelde luchtpijp.
‘Niets,’ zei Razdi. ‘Hij is een gezegend man. Hij sterft met zijn gezicht naar Mekka.’