Drieëndertig
BET VERAH (MEER VAN TIBERIAS, ISRAËL),
6 NOVEMBER 1978
…zulke beloften zullen geen beloften zijn, zulke eden geen eden zijn.
(Uit het Kol Nidréformulier: verklaring formeel en driemaal uitgesproken.)
De streep grijze lucht die Niasa door het open dakvenster van het woonbusje kon zien, werd snel lichter. Ze ontworstelde zich langzaam aan haar slaap, zich sterk bewust van het warme lichaam van Simon, die in haar schoot lag. Hij ademde rustig: hij had voor het eerst aan één stuk door geslapen. Gisteren was hij nog midden in de nacht naar buiten geglipt om met zijn rug tegen een grote kei op het strand te gaan zitten en naar het door de maan verlichte wateroppervlak te staren.
Na een kwartier was ze opgestaan. Ze had alleen maar een trui aangetrokken en ze was naast hem in het zand gaan zitten. Simon had zijn hoofd niet naar haar omgedraaid, maar na vijf minuten had hij het ritme van zijn ademhaling aan die van haar aangepast.
Nog eens vijf minuten later ging hij op zijn buik liggen, met zijn hoofd in haar schoot, nog altijd zonder zijn ogen van het rusteloos rimpelende wateroppervlak af te wenden.
‘Soms denk ik dat het allemaal mijn schuld is,’ zei hij.
Ze streelde de littekens op zijn rug. Hij zuchtte diep en voor het eerst in zijn leven gaf hij zich bloot, ook aan zichzelf. Eerst onsamenhangend, hij vermengde zijn eigen beproevingen met die van zijn moeder: de pijn, de operaties, de psychische shock. Maar gaandeweg tekenden zich verhaallijnen af. Niasa kende de naakte feiten: de terreuraanval op Schönau, de dood van zijn vader, de vreselijke verwondingen die zijn moeder had opgelopen. Genoeg om iedere dertienjarige voor het leven te tekenen. Hij vertelde over de persoonsverwisselingen, die hij onzinnig vond en die zijn verwarring alleen maar hadden vergroot. ‘Wie ben ik, Niasa? vroeg hij wanhopig, en het werd haar duidelijk dat zijn identiteitscrisis zich niet beperkte tot alleen maar een naamsverwisseling. Hij tekende haar het beeld van een getraumatiseerde Sharon Hofman: zelfs toen ze lichamelijk en geestelijk hersteld leek, weigerde ze de psychiatrische instelling, een kibboets, te verlaten. Vooral na zijn crash op de eerste dag van Jom Kippoer ging ze zich meer en meer inbeelden dat ze, door naar buiten te komen, het ongeluk – of een belager – op het spoor van haar zoon zou brengen. Ze eiste de meest ridicule voorzorgsmaatregelen als hij op bezoek kwam; maatregelen die niet konden verhinderen dat ze soms door een irrationele angst werd overvallen.
De psychiaters die haar behandelden, hadden vele verklaringen: fobieën, posttraumatische stress-stoornis, onverklaarde of ongeprovoceerde vecht-of-vluchtreactie.
Maar in hoeverre was deze stoornis onverklaard of ongeprovoceerd?
Simon vertelde Niasa over Fariman en de ontmoeting van Sharon met de Perzische machthebber in het klooster van Pa Nesar, en over zijn gesprek met Sharon in de auto tijdens de rit van Wenen naar Schönau: ‘Maar Simon toch! Begrijp je dan niet dat het hun om jou te doen is?’
Hij vertelde over het dilemma van de tegenstrijdige beloften en ze begreep hem. Alle joden die de shoah hebben overleefd, zouden hem begrijpen.
‘Ik heb schuld aan mijn vaders dood, Niasa. Hij kwam naar mij en riep dat ik dekking moest zoeken. Hij liep recht in de kogelbaan.’ Ze hoorde de wanhoop in zijn stem en kreeg er kippenvel van. ‘Ik heb ook schuld aan mamans toestand. Zij wilde eerst naar de ambassade, maar ik moest haar zo nodig overhalen rechtstreeks naar Schönau te rijden. Het is allemaal mijn schuld, Niasa. Ik was eigenzinnig. Ik was jaloers op Fariman.’
Ze streelde zijn haar.
‘Ik moet de ban doorbreken, Niasa. Ik moet uitzoeken wat er in Pa Nesar is gebeurd. Maar ik kan het niet. Er is de belofte aan maman.’
‘Je gebruikt die belofte als een excuus, Simon,’ zei ze zacht.
Hij rolde op zijn rug, zodat hij haar kon aankijken. ‘Een excuus?’
‘Ja, Simon. Jouw innerlijke conflict is niet het dilemma van de tegenstrijdige beloften. Het is je vrees geconfronteerd te worden met de waarheid.’
In zijn ogen, die het licht van de maan reflecteerden, zag ze dat hij wist dat ze gelijk had. Hij vroeg haar niet over welke waarheid ze het had.
Ze duwde hem overeind en nam zijn hand in de hare. ‘Kom,’ zei ze.
Terug in het woonbusje bedreven ze de liefde, langzaam, alsof er nooit een einde aan mocht komen, en aan de manier waarop zij hem diep in haar lichaam voelde bewegen, wist ze dat hij tot rust was gekomen.
Simon had eindelijk een beslissing genomen.
Weinig bewegingen makend, om hem niet te wekken, schoof ze van hem weg. Hij mompelde iets en draaide zich naar haar toe. Zijn hand raakte haar dij. Ze verstarde. Hij zuchtte tevreden, en dommelde weer in.
Even later wurmde ze zich in haar badpak en gleed ze door het kralengordijn naar buiten. Het harpvormige Meer van Tiberias lag erbij als een paarsblauwe, rimpelloze watervlakte en de heuvels aan de Syrische zijde tekenden zich scherp af tegen de roodgekleurde lucht. Het strand was leeg, op de kibboetsnik na, die een paar honderd meter verder op de stam van een omgevallen palmboom zat en met een veldkijker het meer afspeurde naar mogelijke Syrische infiltranten.
Ze stak de spiritusbrander aan en terwijl het water aan de kook kwam, nam ze een vlugge duik in het meer. Toen ze uit het water kwam, had ze de indruk dat de kibboetsnik haar met zijn kijker volgde. De bovenste rand van de zon bolde op boven de horizon. Ze rekte zich en genoot van het simpele fysieke genoegen van de zwakke zonnestralen op haar natte huid. Zonder zich af te drogen begon ze voor het ontbijt te zorgen. De koffie was net klaar, toen Simon met knipperende ogen uit de camper stapte.
Ze duwde een tinnen kroes in zijn hand en schonk in. Hij snoof met welbehagen de geur op. ‘Geweldig.’ Hij kwam naast haar op het bankje zitten zodat hun dijen elkaar raakten. Ze sloeg hem gade terwijl hij een pita brak en het zachte Arabische brood in een sausje van sesamzaad en kruiden doopte. ‘Vanmiddag eten we versgebakken Petrusvis in Käpernaum,’ zei ze. Ze wees naar de vissersbootjes in het midden van het meer. ‘Die zijn ze voor ons aan het vangen.’
Hij knikte met volle mond. ‘Zolang je maar niet probeert die zelf te bereiden.’ Haar kookkunst was een van haar zwakke punten. Ze zette een gebelgd gezicht. ‘Je bent een schijnheilige,’ zei ze. ‘Je doet me denken aan mijn neef, die op Jom Kippoer het vasten niet meer aankon en vol verlangen voor een stalletje bleef staan waar gebraden worstjes werden verkocht. Hij vroeg of je reductie kreeg als je er twee tegelijk nam.’
‘Gedeelde zonde is halve zonde,’ zei Simon. ‘Misschien wilde hij zijn vriendin mee in het verderf storten.’
‘Dat vind ik nu zo leuk aan jou. We voelen elkaar aan.’
Hij wreef met zijn blote schouder tegen de hare. ‘Voelen is het juiste woord.’ Hij legde een schijfje tomaat en een sneetje augurk op het brood en at met smaak. ‘En? Kreeg hij de gevraagde reductie?’
‘Dat zullen we nooit weten,’ zei ze grinnikend. ‘Voor de koopman kon antwoorden, bliksemde het en er volgde een donderslag. M'n neef keek verontwaardigd naar de hemel en zei: ‘‘Nou segh! Fragen mag toch nog wel?’’
Simon proestte het uit. Dat was waarom hij zich zo tot haar aangetrokken voelde. Ze kon relativeren en ze kon hem aan het lachen brengen, iets waar tot nu toe niemand in was geslaagd. Maar achter haar witzen ging altijd wel iets schuil. Zoals nu. Eigenlijk wilde ze zeggen dat ze wist dat hij een beslissing had genomen. Hij glimlachte naar haar. ‘Is het zo duidelijk?’
Ze gaf hem een geruststellend kneepje in zijn dij. ‘Alleen voor mij, jochie. Wanneer?’
‘Vanavond bel ik Fariman om een ontmoeting te regelen.’
‘Waar? In Alaska?’
‘Als het moet.’
‘Laat de luchtmacht je zomaar gaan?’
‘Ik heb getekend tot het eind van deze maand. Ik kan onbezoldigd verlof nemen vóór ik bijteken.’
‘Wat verwacht je van een gesprek met Fariman?’
‘Dat weet ik niet precies. Maar ik wil ophouden met mezelf een blinddoek voor de ogen te binden. Het is de enige manier om los te komen van het verleden. Misschien geldt dat ook voor maman.’
‘Misschien wel.’ Ze pakte de koffiekan en vulde zijn kroes bij. ‘Pas op. Hij is erg heet.’
Hij blies met bolle wangen en dronk met kleine slokjes. ‘Maar eerst wil ik tante Mitra een bezoek brengen. In Haifa. Dat is twee uur rijden van hier. Ze is de zuster van mijn moeder. Zin om mee te gaan?’
Ze was blij dat hij haar meevroeg. Het betekende dat ze meer was dan een vakantieliefje of een schouder om op uit te huilen. ‘Als je dat wilt.’
‘Eet je niet?’
‘Nee.’ Ze sloeg met een vlakke hand op haar achterste. ‘Tien kilo te veel.’
‘Er mag best nog wat bij,’ zei hij, terwijl hij haar een kus in haar hals gaf. ‘Ik hou van volslanke vrouwen.’
‘In dat geval.’ Ze smeerde boter en jam op een stuk brood en beet er met volle overgave in. ‘Wat met de belofte aan je moeder? Ga je haar vragen je daarvan te ontslaan?’
‘Vind je dan dat dat moet?’
‘Je had gezworen geen vergelding te zullen zoeken. Je hebt je er niet toe verbonden geen onderzoek in te stellen. Maar waarom vraag je niet aan je tante Mitra wat zij ervan denkt? Zusters voelen zoiets altijd beter aan.’
‘Goed idee.’
Ze keek naar het wateroppervlak, dat door de scherpe hoek van het ochtendlicht zijn paarsblauwe kleur voor azuur had ingeruild. Ze hadden drie weken in haar woonbusje door Israël gezworven zonder te beseffen dat de zandloper leegliep en dat er geen hand uit de hemel neer zou dalen om de glazen kolf te keren.
Hij zat naar haar te kijken. ‘Waar denk je aan?’
Ze maakte een vaag gebaar naar de horizon. ‘Dat het mooi is geweest. De trip, bedoel ik.’
‘Ja.’ Hij leunde achterover en rekte zich uit.
Ze viste een paar kruimels tussen de welvingen van haar borsten vandaan en stak die in haar mond. ‘Toen we vorige week in Jeruzalem waren, heb ik bij de krant een en ander gecheckt. De geheimzinnige passagier in de helikoptercrash kan de sjah niet geweest zijn.’
‘Waarom niet?’
Ze keek verlangend naar de restanten van het ontbijt. ‘Omdat hij de dag daarvoor met koningin Soraya in zijn privé-vliegtuig naar Bagdad was gevlogen. Op de dag zelf bevonden ze zich in Rome.’
Hij raapte een stokje op en tekende een vliegtuig in het zand. Het was eenvoudiger geweest toen hij nog dacht dat het de sjah was. Die was immers ongenaakbaar. Nu had hij geen enkele reden meer om niet door te gaan.
Niasa stond op en veegde met haar blote voet de tekening weg. ‘Gedaan met piekeren,’ zei ze. ‘Tijd om op te stappen.’
Toen ze voorbij de omgevallen palmboom reden, had de kibboetsnik zijn observatiepost verlaten.
Het openluchtrestaurant in Käpernaum lag vlak bij de ruïne van een synagoge uit de derde eeuw. Het bestond uit een paar krakkemikkige tafels en stoelen in de tuin van een vissershuisje, dat volgens de kastelein gebouwd was op de grondvesten van het ‘huis van Petrus’, waar Jezus Petrus’ schoonmoeder had genezen. Met uitzicht op de Corinthische zuilen van de synagoge aten ze gevulde paprika's als voorgerecht en bij de Petrusvis dronken ze een witte Karmelwijn. Ze lieten elkaar een hapje proeven en zaten een beetje knietje te wrijven. Simon verdeelde het laatste restje uit de fles over de twee glazen. Hij hief zijn glas.
‘Mazzeltov.’
‘Lechajems,’ zei ze en ze klonk met hem. Ze glimlachten naar elkaar en namen een slokje.
‘Waar vind ik je als ik terugkom?’
Ze gaf hem haar adres in Jeruzalem. ‘Maar ik ben er bijna nooit. Je kunt beter de Jerusalem Post bellen.’
Ze zag dat hij nog iets op zijn lever had. Misschien wilde hij haar zeggen dat hij haar waanzinnig zou missen of iets dergelijks, maar hij deed er het zwijgen toe. Wellicht was het beter zo. Ze trok haar knieën terug. Opnieuw was zij het die het sein gaf om op te stappen.
Niasa reed. Af en toe neuriede ze een Turkmeens volksliedje, waarbij ze met haar hand de maat sloeg op het dashboard. Wanneer het verkeer het toeliet reed ze met een pittig tempo. Ze vertelde vrolijke anekdotes over een stokoude oom in Asjchabad en andere joods-Russische witzen, maar de fut was eruit. Ze lachten, maar het ging niet van harte.
Ze vervielen in stilzwijgen. Wat later was het Simon die de stilte verbrak. Hij vertelde over tante Mitra, die getrouwd was met Isaac Weisman, een tandarts, wiens vader nog vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog uit Berlijn was uitgeweken. Het gezin had twee dochters, Jaël en Jakira. Jaël, de oudste, was intussen gehuwd met een scheepsarts die dienstdeed op een trage en plompe tropebootjager die, samen met een dozijn tropeboten en twee verouderde onderzeeërs, de Israëlische kustplaatsen tegen mogelijke aanvallen van de moderne en goed uitgeruste Egyptische marine moest beschermen. Omdat haar man soms maanden na elkaar afwezig was, woonde Jaël met haar kindjes van vier en van drie in bij tante Mitra, de jongste, studeerde aan de Hebrew University in Jeruzalem.
Ze bereikten Haifa. Tante Mitra woonde in een drukke straat met warenhuizen, banken en restaurants, halverwege de Karmelberg. Het huis was gebouwd met Duitse degelijkheid: groot, stevig en somber. Ze werden stormachtig begroet, door Mitra, door Jaël en haar twee kinderen, en door een oude jachthond met een veel te ruim vel. Tante Mitra's man, een vrome jood met baard, keppeltje en een tallith kattan onder zijn openhangende doktersjas, liet zijn patiënt een paar minuten met opengesperde mond in de tandartsstoel zitten om hen aan zijn borst te kunnen drukken. In de woonkamer kregen ze thee met baklava, een mierzoete lekkernij van meel, eieren en gemalen amandelen, die droop van de honing.
Zoals iedere keer wanneer Simon Mitra lange tijd niet had gezien, werd hij getroffen door haar gelijkenis met maman. Maar het lot was zijn tante gunstiger gezind geweest en dat was haar aan te zien. Ze praatte honderd uit: over de nieuwe Panoramaweg naar Boven-Haifa, de politieke onrust in Teheran, het vredesverdrag met Egypte in Camp David, de onverklaarbare dood van Johannes Paulus I pas 33 dagen nadat hij tot paus was verkozen. Simon kreeg er geen speld tussen. Om de haverklap rende Mitra naar de voordeur om patiënten binnen te laten of naar de praktijk om af te rekenen aan het einde van een behandeling. Intussen zaten de kinderen in de huiskamer voor de tv en de lawaaierige fratsen van Soemsoem, het joodse equivalent van Sesamstraat, schalden door de kamer. Er was niets dat Mitra van haar stuk kon brengen. Ze bleef opgewekt, blakend van gezondheid, bazig: een Jiddische mamme.
Pas na de avondmaaltijd van gefilte Fish met dampende Kiegel, en nadat Jaël de kinderen naar bed had gebracht, leende voor Simon de sfeer zich ertoe het onderwerp aan te snijden dat op zijn lippen lag.
Hij vertelde Mitra over Fariman, die opeens weer opgedoken was en die bij Niasa naar Sharon Hofman had geïnformeerd. Daardoor was de zweer doorgebroken die al die jaren had gerijpt. Hij wilde een gesprek met Fariman. Hij vond dat het tijd werd klare wijn te schenken. ‘Wat denkt u, tante? Vindt u dat ik maman op de hoogte moet brengen?’
‘Ik zou dat niet doen,’ zei Mitra. Ze legde haar handwerk behoedzaam in een mandje. ‘Sinds een jaar is Sharon aan de beterhand. Ze voelt zich niet meer achtervolgd, ik mag haar vrij bezoeken, zonder poespas, en ze heeft opnieuw belangstelling voor de buitenwereld. Ga naar haar toe als het achter de rug is. Maar als ik jou was, zou ik het verleden laten rusten.’
‘Dat kan ik niet, tante. Ik wil voor eens en voor altijd schoon schip maken.’
‘Doe niet zoals mijn zuster, Simon,’ pleitte Mitra. ‘Laat de shoah geen dwangneurose voor je worden. Je hebt een goeie baan. Je bent piloot, wat je altijd graag wilde zijn.’ Ze knikte in de richting van Niasa. ‘Je hebt een lieve vrouw, met wie Sharon, zodra we in staat zijn een ontmoeting te organiseren, ongetwijfeld zal instemmen.’
Niasa bestudeerde met een rood hoofd een oude gravure aan de wand.
Simon stond op en liep naar het raam dat uitkeek op de tuin, die vol lag met achtergelaten speelgoed. Gedurende enkele ogenblikken staarde hij naar de met schijnwerpers verlichte toren van het Technion op de Karmelberg. Hij wendde zich weer naar Mitra. ‘Een van moeders laatste opmerkingen in Wenen was, dat het allemaal om mij te doen was. Waarom zei ze zoiets? Hoe kan de aanval op het doorgangskamp met mij te maken hebben?’
Mitra spreidde haar handen. ‘Ik zou het echt niet weten. Misschien heb je haar verkeerd begrepen.’
‘Als er íéts is wat ik zeker weet…’ Hij zweeg abrupt. Het was allemaal zo verwarrend. ‘Heeft ze u nooit over haar ontmoeting met Fariman in Pa Nesar verteld?’
‘Alleen dat ze hem onder moeilijke omstandigheden heeft geopereerd.’
‘En niets over de twee passagiers? Wie ze waren, bijvoorbeeld?’
Mitra bestudeerde haar handwerk. ‘Nee. Namen heeft ze niet genoemd. Wel dat de man van adel was en veel invloed had.’
‘Ze had hem beledigd of zo. Klopt dat? Er is daar iets gebeurd waardoor ze voor hem op de vlucht is geslagen. Maar wat? Heeft ze u toen niet in vertrouwen genomen?’
Mitra pakte haar handwerk weer op en zonder Simon aan te kijken zei ze met zachte stem: ‘Toen Sharon in Qazvin kwam opdagen, was ze erg overstuur. Ik schreef dat toe aan de dood van vader. Ze had in het klooster een nare ervaring opgedaan, maar wat precies wilde ze niet kwijt. Sindsdien leed ze aan een soort achtervolgingswaan. Ze voelde zich voortdurend bedreigd.’ Mitra keek op. ‘Ik herinner me nog hoe ze op een keer, met jou erbij, halsoverkop de wijk nam in Parijs. Ze kwam aanzetten met een onwaarschijnlijk verhaal. Over een Franse piloot die jullie voor een vliegtochtje over de Mont Blanc zou meenemen, maar van plan was jullie te ontvoeren. Op het laatste ogenblik werd ze gewaarschuwd door een onbekende. Zelfs Sam hechtte weinig geloof aan het verhaal.’
Simon ging langzaam op de vensterbank zitten, overspoeld door een golf van herinneringen. ‘Het was een vrijdagochtend,’ zei hij fronsend. ‘We stonden klaar om te vertrekken toen iemand haar opbelde.’ Hij sprong op en begon heen en weer te lopen. ‘Nu weet ik het weer. De piloot vloog met een Cessna Skymaster. Het verhaal klopte. Maman was niet paranoïde.’ Hij stopte met ijsberen. In een flits zag hij een verband. ‘Ook die dag in Wenen werd ze gewaarschuwd. Door Fariman. Hij bezwoer haar het kamp in Schönau te mijden. Fariman nam haar in bescherming. Waarom?’ Hij keek hen een voor een aan, hoewel het duidelijk was dat hij geen antwoord verwachtte. ‘Waarom zei ze in godsnaam dat het allemaal om mij te doen was?’ Hij knielde voor Mitra op de grond. ‘Had de aanval op het kamp te maken met wie ik ben, tante?’
De vraag overrompelde haar. ‘Maar Simon toch. Wat haal jij je toch in je hoofd?’ Ze streek hem over zijn haar. ‘Laat het rusten, jongen.’
Hij stond op en bewoog zijn schouders alsof hij iets van zich afgooide. ‘Ik zal pas rusten als ik het antwoord ken,’ zei hij.
Het was kort voor middernacht – in Alaska bijna elf uur 's ochtends -toen Simon het nummer van Fariman draaide. Hij liet Niasa het woord doen en luisterde mee. Niasa noemde haar naam en identificeerde zich als reporter van de New York Times. Een vrouw met een Texaans accent zei dat Fariman niet meer in het land was, op een toon alsof hij Alaska permanent de rug had toegekeerd.
‘Maar meneer Fariman verzekerde mij dat ik hem op dit nummer altijd kon bereiken,’ protesteerde Niasa.
‘Waar gaat het over?’ vroeg de vrouw. ‘Misschien kan ik u helpen.’
‘Ik wil hem persoonlijk spreken. Zeg hem maar dat ik de informatie heb waar hij in Farnborough naar hengelde.’
‘Als u mij uw nummer geeft, zal ik hem vragen u te bellen.’
Niasa stond op het punt het nummer van de draaischijf af te lezen, maar Simon legde snel zijn hand erop. ‘Niet doen,’ fluisterde hij.
‘U kunt mij niet opbellen,’ zei Niasa in de hoorn. ‘Weet u wat, ik zal binnen een kwartier terugbellen. Als hij dan niet aan de telefoon komt, kan hij het vergeten.’
Er volgde een korte aarzeling. ‘Hij is in het Hyatt Carlton in Londen,’ zei de vrouw in Fairbanks. ‘Ik zal u het privé-nummer geven waarop u hem kunt bereiken.’
Tien minuten later had Niasa Fariman aan de telefoon.