Tweeënveertig

HAIFA (ISRAËL), 1 JANUARI 1979

Want als een kleed verteert hen de mot en als wol verteert hen de worm; maar mijn gerechtigheid duurt eeuwig en mijn heil van geslacht tot geslacht.
(Jesaja: 51: 8)

De helikopter kwam uit een wolk en dwarrelde omlaag, tot ze over een strand met donkere stalletjes en dichtgevouwen ligstoelen vlogen. De lucht in de cabine was nu niet meer ijskoud maar draaglijk. De piloot volgde een tweebaansweg in zuidelijke richting en zodra ze de Baai van Haifa voor zich zagen, zwenkte hij scherp landinwaarts en vloog over industrieterreinen en lage gebouwen, dan over de olieraffinaderijen van Qirjat Binjamin, zo snel en zo laag dat het een ogenblik leek of de helikopter tegen de ronde opslagtanks te pletter zou vliegen. Hij zigzagde tussen de hindernissen door en toen lag het vliegveld van Qirjat Motzkin opeens vóór hen.

Simon had geen oog voor de vliegkunst van de piloot. Hij zag alleen aan de rand van de helikopterlandingsplaats de vrouw die naar hem opkeek. Haar anorak stond bol van de neerwaartse luchtstroom van de rotors en haar permanent wave klapperde als de wimpel van een speedboot, zonder dat ze één enkele seconde het hoofd afwendde of de moeite nam het haar uit haar ogen te strijken. De aarde kwam omhoog zoals in de laatste meters bij het parachutespringen.

Nog voor de piloot de motor had uitgezet, stond Simon op het tarmac. Niasa vloog hem om de hals, maar hij duwde haar hoofd omlaag en trok haar mee, weg van de zwiepende rotorbladen.

Ze drukte zich dicht tegen hem aan, met haar gezicht tegen zijn borst, maar hij legde zijn handen op haar schouders en duwde haar van zich af. ‘Wat is er gebeurd? Is er iets met maman?’

Ze knikte. Haar ogen vulden zich met tranen. ‘Ze is weg. Ze hebben haar ontvoerd.’

Het werd onnatuurlijk stil om hen heen, alsof alle leven opgeschort was. Hij hoefde haar niet te vragen door wie ze ontvoerd was, dat wist hij al; en het waarom interesseerde hem eigenlijk niet meer. Het enige wat nog telde, was haar terughalen.

Niasa bracht hem naar haar auto, een gedeukte Nissan. Terwijl ze naar Mitra's huis reden, bracht ze verslag uit, met korte eenvoudige zinnetjes, alsof ze een reportage voor de krant maakte, maar haar stem was niet vrij van emotie. Twee Iraanse geheime agenten hadden Mitra opgepakt bij het verlaten van Ein Hod en haar de duimschroeven aangezet. Ze bespaarde hem de details van de marteling, maar gaf toe dat ze haar weerstand hadden gebroken door haar met drugs vol te spuiten. Met een gedrogeerde Mitra aan hun zijde als legitimatie, waren ze Ein Hod binnengekomen en hadden ze Sharon meegenomen. Niasa's mondhoeken trilden even toen ze de ontsnapping van de twee zusters beschreef, maar haar stem werd bitter op het ogenblik dat ze bekende dat de Iraanse agenten iedereen te slim af waren geweest toen ze rechtstreeks naar Mitra's huis waren gereden en hen daar hadden opgewacht. Door Mitra en haar dochter met haar kinderen in gijzeling te houden hadden ze Sharon gedwongen vrijwillig mee te gaan. Sindsdien was ze spoorloos.

Ze bereikten Mitra's woning. Er stonden twee militaire voertuigen geparkeerd en soldaten met UZI-machinepistolen bewaakten de voordeur. Als het kalf verdronken is, dacht Simon; en ergens aan de binnenkant van zijn ogen vonkte een licht, als een rode vlek van razernij.

Tweehonderd meter verder vond Niasa een parkeerplaats. Ze zette het contact uit.

‘De man die je moeder liet ontvoeren, heet Sjazdeh, Simon. Vermoedelijk liet hij Fariman in de gaten houden en toen die op Farnborough bij mij naar Sharon Hofman informeerde, zijn ze ook mij gaan schaduwen. Zo zijn ze bij Sharons zuster terechtgekomen. God!’ Ze sloeg haar ogen ten hemel. ‘Is dit Uw gerechtigheid die eeuwig duurt?’ Ze keek Simon aan, vragend om begrip. ‘Vind je het geen afschuwelijke speling van het lot, Simon? Dat door mij…’

Hij schudde het hoofd. ‘De schuld ligt niet bij jou, Niasa. Zo min als bij God. De schuldige is Darius Khaleghi Razdi, de broer van Fariman. Sjazdeh is geen naam, maar een aanspreektitel. Kom.’

In de woonkamer van Mitra schreeuwde een officier van de Aliyah Beth bevelen in de telefoon. Mitra zat met haar man en haar dochter aan de ontbijttafel in de keuken. Ze bewoog zich behoedzaam vanwege een verband rond haar borstkas en haar gezicht droeg sporen van vermoeidheid of van pijn. Nadat iedereen iedereen had gekust, duwde Mitra Simon de woonkamer in en sloot ze de deur van de keuken achter zich.

‘Willen jullie ons even alleen laten?’ vroeg ze aan Niasa en de officier.

‘Niasa blijft hier,’ zei Simon.

Mitra knikte. ‘Zoals je wilt.’

Zodra de officier de kamer had verlaten, trok ze Simon naast zich op de zitbank. ‘Hij heeft haar ontvoerd, Simon. Naar Iran. Vermoedelijk hebben ze haar met een schip het land uit gebracht. De Aliyah Beth is met man en macht bezig haar op te sporen.’

‘En je weet wie hij is?’

Ze beet op haar lip. ‘Ik denk het. Zijn naam is Razdi. Hij is de geheimzinnige passagier van Pa Nesar, naar wie jij op zoek was. In Iran is hij…’

Hij onderbrak haar. ‘Waarom heb je me dat de vorige keer niet verteld, tante?’

‘Het ligt gevoelig, Simon. Ik vond dat ik het er eerst met Sharon over moest hebben, maar toen ik haar donderdag ging bezoeken en zag hoe ze aan de beterhand was, was ik bang onnodig vuur op te rakelen. Bovendien…’ Ze aarzelde. ‘Bovendien heb je er, voor je hier met Niasa kwam, zelf nooit over willen praten. Dat ben je toch niet vergeten? Als we ook maar met één woord over Schönau of de voorgeschiedenis daarvan repten, kroop je al in je schulp.’

‘Dat was vroeger, tante. Ik ben nu een andere man.’ Hij wierp een vluchtige blik naar Niasa. Ze begreep hem en haar ogen lichtten even op. Hij keek weer naar Mitra. ‘Is er nog iets anders met betrekking tot Razdi dat je me niet verteld hebt?’

‘Ik eh… weet niet waarover je…’

Hij pakte haar bij haar arm. ‘In godsnaam, tante. Ik heb het over Razdi! Over wat die rotzak maman heeft aangedaan. In Pa Nesar, in Schönau en hier! Nu!’

Mitra steunde zacht en hij besefte dat hij haar pijn deed. Hij liet haar los en stond op. ‘Sorry.’ Hij liep naar het midden van de kamer, waar hij bleef staan. Zwijgend masseerde hij zijn linkerhand.

‘Ik ga naar Iran,’ zei hij plots. ‘Ik ga Razdi opzoeken en met hem afrekenen. Vandaag nog, als het kan. Ik zal maman mee terugbrengen, of we zullen er samen sterven.’ Hij sprak de woorden nuchter uit, zonder pathos, en omdat op hetzelfde ogenblik de telefoon begon te rinkelen, duurde het even voor de ernst ervan tot de twee vrouwen doordrong. De telefoon zweeg nadat ergens een ander toestel was opgenomen.

‘Je zou daarmee de plannen van de Aliyah Beth kunnen dwarsbomen, Simon. Ze beloofden dat de regering de sjah via officieuze kanalen onder druk zal zetten en als dat niet snel resultaat oplevert, zullen ze de gewapende tak van de Mossad inschakelen.’

‘De sjah heeft momenteel andere zorgen aan zijn hoofd,’ zei Simon. ‘En voor de Metsada in actie gekomen is, zijn we terug.’ Of dood, dacht hij. ‘Fariman en Cyrus, dat is de zoon van Razdi, zullen me helpen het land binnen te komen. Dat hebben ze me beloofd.’

‘Wat dacht je van een dekmantel als fotograaf-verslaggever om mij naar Teheran te begeleiden?’ vroeg Niasa. ‘Ik wacht al weken op een visum om ter plaatse te zijn als de sjah wijken moet voor Khomeini. Dat kan ieder ogenblik gebeuren.’ Ze glimlachte flauwtjes. ‘Met de hulp van Fariman kunnen die visa geen hindernis vormen.’

Simon wilde weigeren, maar toen hij de uitdrukking in haar ogen zag, knikte hij. ‘Goed. We zullen dadelijk proberen de Triumphant te contacteren.’

Hij knielde voor Mitra neer. ‘Tante?’

Ze boog haar hoofd.

Hij pakte haar kin en bracht haar hoofd omhoog. ‘Ik weet dat Razdi maman heeft voorgesteld een tijdelijk huwelijk aan te gaan. Ze heeft geweigerd. Is het daarbij gebleven? Of is er meer?’

Ze prevelde iets onverstaanbaars.

‘Ik heb de zoon van Razdi ontmoet. Hij is even oud als ik. Hij zegt dat we op elkaar lijken, al vind ik van niet. We zijn allebei op 22 mei 1954 geboren, veertig weken na de… eh, het incident in Pa Nesar. Veertig weken, tante. De normale duur van een zwangerschap. Is dat toeval? Of is er een verband? In godsnaam, tante, zeg iets!’

Mitra sloeg de ogen op, geschrokken door zijn uitval. ‘Wat wil je dat ik zeg, Simon? Dat je Razdi's zoon bent? Dat Sharon door Razdi werd verkracht? Of door Fariman? Of… of… alles is immers mogelijk. Ze was te erg overstuur om erover te praten en misschien was ik te veel met mezelf bezig om ernaar te vragen. Ik weet dat ze na haar terugkomst niet meer ongesteld is geworden, maar dat betekent niets. Dat kan ook wegblijven door stress of door uitputting. Of door…’ Ze zweeg abrupt.

Simon stond op. Alles in hem schreeuwde om wraak, maar hij beheerste zijn gevoelens. Hij trok Mitra overeind en omhelsde haar. ‘Ik zal zorgen dat het allemaal goed komt, tante. Dat beloof ik je.’

Mitra glimlachte door haar tranen heen. ‘Als iemand je vader is, dan is het Sam. Je denkt als hij, je praat als hij. En nu ga je op de koop toe handelen zoals hij.’

Simon bleef nog een ogenblik in gedachten verzonken staan. Hij kende nu de oorzaak van mamans ziekte. Hij had haar de last van het verleden te lang alleen laten dragen.

Hij keek Niasa aan. ‘Wat doen we nu?’

‘Naar de haven,’ zei ze. ‘De snelste manier om met behulp van de marifoon met een schip in contact te komen, is via het kantoor van de waterschout. Daarna naar de krant voor de nodige papieren.’

Voor ze vertrokken, had hij nog een gesprek met de officier van de Aliyah Beth. ‘We weten bijna zeker dat ze met een Turkse kustvaarder de haven uit is gesmokkeld,’ vertelde die. ‘De ss Malatya. Het schip is op weg naar Iskenderan in Turkije. Als ze nog aan boord is wanneer het schip aanlegt, halen we haar eraf.’

Een kwartier later was Simon met Niasa onderweg.

Zijn opdracht was duidelijk. Bij de luchtmacht heette dat: opsporen, identificeren, vernietigen.