Zeven

MIYANG TAN BERGPAS (IRAN), 16 AUGUSTUS 1953

Sharon holde in blinde paniek door de bergpas en riep naar Sam dat hij haar moest volgen. Aan de rand van de sleuf gekomen, zag ze haar vader zes meter lager in het ondiepe water langzaam met de stroom meedrijven, het gezicht omlaag. Zonder ook maar even na te denken liet ze zich van de steile oever naar beneden glijden. Ze kreunde van pijn toen ze in haar vaart haar rug aan een uitsteeksel in de wand bezeerde. Struikelend over de keien op de bodem waadde ze haar vader achterna. Ze liet zich op haar knieën vallen, draaide hem op zijn rug en legde zijn hoofd in haar schoot. Zijn ogen waren gesloten.

Sam verscheen naast haar. Voor Sharon kon nagaan of haar vader nog ademde, pakte Sam hem in zijn armen en waadde terug naar de oversteekplaats. Sharon ploeterde achter hem aan. Ze beklommen de oever aan de overkant en daar legde Sam Simon Stern op een jas, die een van Sharons zusters op de grond had uitgespreid.

Toen Sharon naast haar vader knielde, glimlachte hij kouwelijk. ‘Dat was op het nippertje, hè.’ Zijn stem was nauwelijks te verstaan.

Ze lachte van opluchting en drukte hem dicht tegen zich aan. Zijn kleren waren doornat. Ze droeg haar zusters op hun vader te helpen met het aantrekken van droge kleren. Zelf schudde ze het water uit haar schoenen en trok ze de droge sokken aan die Mitra haar bracht.

Intussen had Sam Mohammed van onder de motorfiets bevrijd. Hij riep Sharon bij zich. Ze liep ernaartoe, maar nog voor ze zich over het lichaam gebogen had, zag ze al aan de hoek waarin zijn hoofd gedraaid lag en aan de starre ogen dat het nutteloos was hem te onderzoeken. Hij was dood. Voor alle zekerheid controleerde ze de hartslag en de ademhaling. Niets. Ze drukte zijn ogen dicht en trok de hoofddoek over zijn gezicht. Ze had met hem te doen.

Ze richtte zich weer op. ‘Hoe moeten we nu verder?’

‘Je bedoelt met je vader?’

Ze knikte.

Sam onderzocht de motorfiets. Op een gebroken spiegel en een afgeknapte voetsteun na leek die intact. ‘Ik heb lang geleden wel eens met een motorfiets gereden,’ zei hij. ‘Als ik het rustig aan doe, moet het lukken.’

‘Goed.’ Ze vermeed het naar de dode man op de grond te kijken. ‘Hoe vinden we onze weg zonder hem?’

Sam haalde zijn kaart tevoorschijn en bestudeerde ze in het snel afnemende licht. Na een paar ogenblikken vouwde hij ze al weer dicht. ‘Dit pad staat niet op mijn kaart, maar ik neem aan dat het ons naar de bewoonde wereld zal leiden en met wat geluk ook naar het rendez-vous met de man die voor verder transport zou zorgen.’

Sharon wees naar het lichaam van Mohammed. ‘Wat doen we met hem?’

‘We kunnen alleen maar een gebed zeggen.’ Hij bleef enige ogenblikken met gebogen hoofd staan. Toen haalde hij met enige moeite het geweer van Mohammeds rug en hing dat over zijn schouder. Na een korte aarzeling bukte hij zich opnieuw en doorzocht de kleren van de dode. Uit een zak in een van de wijde plooien haalde hij een versleten portefeuille. Daarin zaten de vier vijftigdollarbiljetten, wat Iraans geld en een beduimeld rijbewijs. ‘We zullen het geld en het geweer aan Mohammeds contactman geven,’ zei Sam. ‘Misschien kan die voor een behoorlijke begrafenis zorgen.’

Als we hem ontmoeten.’

‘Ja. Als.’ Sam keek op zijn horloge. ‘We kunnen maar beter voortmaken. Het wordt laat.’

Ze gingen op weg.

Sharon liep voorop, naast de motorfiets met Sam en haar vader. Sam had de motor in de eerste versnelling geschakeld en liet de machine zonder gas te geven naar beneden rollen. De motor maakte nauwelijks lawaai. Haar vader voelde zich duidelijk beter op zijn gemak dan toen Mohammed aan het stuur zat. Hij knipoogde naar Sharon. ‘We halen het wel,’ zei hij.

Het pad splitste zich. Ze kozen het weggetje dat omlaag liep. Even later werd het pad breder en ging het over in wat voor een onverharde rijweg kon doorgaan. Intussen was het helemaal donker geworden. Ze liepen in twee rijen in het koplicht voor de motorfiets uit, hun eigen angstaanjagende schaduwen achterna.

Toen de maan opkwam, zagen ze in de verte een klein dorp liggen. Een paar lemen huizen en een minaret, langs de beek. Sam deed onmiddellijk de koplamp uit en liet de machine met afgezette motor voortrollen. Nog voor ze het eerste huis bereikten, bleven ze aan de rand van een verwaarloosde boomgaard staan. Sam liet Simon Stern afstappen en zette de motorfiets tegen een boom. Het dorp zag er verlaten uit. Er was nergens licht, maar in een van de huizen begon onverwachts een hond te blaffen. Een paar andere honden sloegen mee aan, tot een bars bevel en, aan het onderdrukt gejank te horen, een welgemikte trap er een eind aan maakten.

In de stilte die volgde hoorde Sharon een onheilspellend, klikkend geluid. Ze begreep pas wat het betekende toen Sam de twee jongens die naast hem stonden, tegen de grond trok en siste: ‘Liggen! Allemaal!

Iedereen liet zich als de bliksem op de grond vallen.

Sharon kroop naar Sam. In het schemerdonker zagen ze een eenzame gestalte, die van achter een keet tevoorschijn kwam, een geweer in de aanslag. ‘Zeg iets in het Farsi,’ fluisterde Sam. ‘In deze streken schieten ze nogal graag.’

‘Salaam,’ zei Sharon. Haar hart klopte in haar keel, maar ze dwong zich gedeeltelijk overeind te komen. ‘We zijn de groep van Mohammed.’

De gestalte kwam met de vinger op de trekker dichterbij. De man was kort en stevig gebouwd, had een bos zwart haar en een borstelige snor, en droeg grauwe, westerse kleren.

‘Mohammed had een afspraak met iemand,’ zei Sharon zenuwachtig. ‘Bent u dat?’

‘Ik ben Ismaël,’ zei de man. ‘Waar is Mohammed?’

Sharon zuchtte van opluchting. ‘Het is een triest verhaal,’ zei ze. ‘Spreekt u Engels? Mijn vriend hier verstaat geen Farsi.’ Ze richtte zich helemaal op en klopte het zand van haar kleren. Ook Sam kwam overeind.

Ismaël deed een stap vooruit en duwde de loop van zijn wapen tegen Sams voorhoofd. ‘Ik vroeg waar Mohammed is,’ snauwde hij in gebrekkig Engels. ‘Waarom hebben jullie zijn motorfiets en zijn geweer?’

‘Mohammed heeft een ongeval gehad met zijn motor,’ zei Sharon haastig. ‘Bij de oversteekplaats.’

Ismaël loerde ongelovig naar Sharon, maar hield de loop van het geweer tegen Sams voorhoofd. ‘Mohammed een ongeval met zijn motorfiets? Moet ik dat geloven? Hij was een acrobaat met dat duivelstuig.’

‘Dat was hij zeker,’ beaamde Sharon. ‘Hij voerde de ene stunt na de andere uit. Toen hij met een dodensprong de beek wilde oversteken, liep het verkeerd af. Hij kwam onder de machine terecht. Mijn vader zat op de duozitting en het scheelde geen haar of hij was ook omgekomen.’

Ismaël liet het geweer zakken. ‘Ik heb hem honderd keer gezegd dat hij zijn nek nog eens zou breken,’ bromde hij.

‘God hebbe zijn ziel,’ murmelde Sharon devoot.

‘Er is geen andere God dan Allah,’ antwoordde Ismaël plichtmatig.

Sam kwam omzichtig overeind. ‘Waar zijn we nu? In Iran?’

‘Ja. Dit is Miyang Tan. Aan de oversteekplaats hebben jullie Irak verlaten.’

Sam gaf Ismaël Mohammeds geweer en zijn portefeuille. ‘Dit is van hem. In de portefeuille zit het geld dat we hem hebben betaald om ons over de grens te brengen. Misschien kunt u voor een begrafenis zorgen en zijn familie waarschuwen.’

‘Ik ben zijn familie.’ Ismaël telde het geld en stak de portefeuille weg.

‘Mohammed zei vanmiddag dat u voor transport naar Teheran zou zorgen.’

Ismaël liet zijn blik over de groep dwalen alsof hij hen aan het tellen was. ‘Twaalf man? Mohammed heeft nooit gezegd dat jullie met zoveel waren.’

‘Tot op het laatste ogenblik wisten we dat zelf niet.’

‘Ik heb een pick-up,’ zei Ismaël. ‘Een Moskvitch. Als jullie op elkaars schoot gaan zitten, kunnen er hooguit acht van jullie mee. Geen twaalf.’

‘Twee mannen kunnen met de motorfiets volgen. Van de tien die overblijven zijn er zeven vrouwen. Die nemen minder plaats in.’

Ismaël grijnsde. ‘Je vergeet er één.’

‘Wie?’

‘Mij.’

‘Nou, dan zijn we met dertien. Ik ben niet bijgelovig.’

Ismaël haalde de schouders op. ‘Je moet het zelf weten. Comfortabel zal het niet zijn. Kost je tweehonderd dollar.’

‘Akkoord,’ zei Sam. ‘Waar is de auto?’

‘Kom mee.’

Ze liepen door het slapende dorp, dat verlicht werd door de maan. De pick-up stond onder een afdak van takkenbossen. Het was een vooroorlogse Russische personenwagen, waarvan het achterste deel van het koetswerk was verwijderd en vervangen door een laadbak van hout en zeildoek. Het reservewiel lag op de motorkap om plaats te sparen in de laadbak.

‘Ik wil meteen doorrijden,’ zei Sam. ‘Heb je benzine genoeg tot in Teheran?’

Ismaël snoof. ‘Benzine is niet het probleem.’

‘Wat dan?’

‘Teheran is verboden gebied. Er is daar een revolutie aan de gang. De nationalisten van Mossadegh zijn in opstand gekomen.’

Sams stem klonk scherp. ‘Wat zeg je? Sinds wanneer?’

‘Sinds vanmorgen. Niemand kan de hoofdstad in of uit. Alle toegangswegen zijn afgesloten. Ook de hoofdwegen ernaartoe zijn onveilig.’

Sharon greep Sam bij de arm. ‘Goeie genade, Sam. Waar moeten we heen? Als we niet…’

‘Laat me even nadenken, wil je?’

Ze zweeg gekwetst, maar besefte dat hij gelijk had. Dit was zijn terrein.

‘Denk je dat we zonder al te veel moeilijkheden Qazvin kunnen bereiken?’ vroeg Sam.

‘Als we dwars door het Zagrosgebergte trekken en de hoofdwegen vermijden. Je mag dan wel geen hoogtevrees hebben. Kost honderd dollar extra.’

Sam gaf Ismaël drie biljetten van vijftig dollar. ‘Hier heb je honderd vijftig dollar voorschot. In Qazvin betaal ik je de rest. Zie je kans om wat eten voor ons bij elkaar te scharrelen voor onderweg?’

‘Alleen pita en geitenkaas.’

‘Goed genoeg. Hier heb je nog twintig dollar voor het eten. Zorg ook dat we genoeg water en zo mogelijk thee kunnen meenemen. We vertrekken zo dadelijk.’ Hij richtte zich tot de groep: ‘Oké, mensen. Jullie hebben het gehoord. In Teheran is een revolutie aan de gang. We wagen ons niet verder dan Qazvin. Dat stadje ligt op onze route, zo'n 140 km ten westen van Teheran.’

‘Waarom Qazvin?’ vroeg Sharon.

‘Als niemand Teheran in of uit mag, betekent dat ook dat de luchthaven gesloten is. We zullen dus een nieuwe regeling moeten treffen met de Franse piloot, die ons met zijn vrachtvliegtuig via Ankara naar Israël zou brengen. Ondertussen moeten we onderduiken. Dat doen we in Qazvin. Sinds de exodus beschikken we daar over faciliteiten. Qazvin is een soort van doorgangskamp. We kunnen daar blijven tot de politieke toestand in Teheran is opgeklaard.’

Ze begonnen allemaal door elkaar heen te praten. Sam verhief zijn stem om hun het zwijgen op te leggen. ‘We hebben nog vijf moeilijke uren voor de boeg. Wie naar het toilet moet, doet dat nu. We vertrekken over tien minuten.’

Het groepje verspreidde zich. Ook Sharon wilde zich verwijderen. Hij pakte haar hand vast en hield haar tegen. ‘Sorry voor daarnet, Sharon. Het was niet mijn bedoeling je af te snauwen.’

Ze keek hem aandachtig aan en voor het eerst zag ze de krachtige lijnen in zijn gezicht en zijn open blik. Ze begreep niet hoe ze hem ooit van verraad had kunnen verdenken. ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei ze zachtjes. ‘Het ligt aan mij, niet aan jou. Ik maak me zorgen om vader.’

‘In Qazvin hebben we goede contacten. Als het nodig is, kan hij in een ziekenhuis worden opgenomen zonder dat er te veel vragen worden gesteld.’ Hij hield nog altijd haar hand vast. ‘Heb vertrouwen, Sharon. We zullen Israël bereiken. Misschien kunnen we elkaar daar beter leren kennen.’

Ze trok haar hand terug. ‘Israël is nog ver.’

‘Minder ver dan je denkt. Maar je hebt gelijk. Alles op zijn tijd.’ Zijn stem klonk opnieuw zakelijk. ‘Ismaël rijdt met de pick-up. Jij en je vader zitten naast hem op de voorbank. Ik volg jullie met de motorfiets met Elis Salamon op de duozitting. Oké?’ Zonder haar antwoord af te wachten vouwde hij zijn kaart open en hield ze vlak onder zijn neus in een poging ze in het bleke maanlicht te lezen.

‘We moeten de tocht door het Zagrosgebergte niet onderschatten,’ zei hij. ‘De eerste uren is het almaar klimmen. Ik hoop dat dit vehikel…’ Hij zweeg toen hij besefte dat Sharon zich had omgedraaid en was weggelopen.

Een kwartier later zetten ze zich in beweging. Het ‘vehikel’ reed voorop, de motorfiets volgde op een paar honderd meter. De acht passagiers in de laadbak van de pick-up hadden een methode uitgedokterd waarbij afwisselend vier van hen bleven zitten en vier rechtop bleven staan. Van plaatsgebrek hadden ze dan ook niet zo'n last, maar wel van de doorzakkende veren. Bij elk gat in de weg bonkte het koetswerk tot op de assen, maar voor Ismaël was dat geen reden om de gaten te ontwijken.

De staat van de rijweg in aanmerking genomen kwamen ze de eerste honderd kilometer goed vooruit. Sharon zat in de smalle cabine tussen Ismaël en haar vader als een luis tussen twee boeken. De versnellingspook bevond zich vóór haar op de vloer en hoewel ze zich alle moeite van de wereld getroostte om niet met haar benen in de weg te zitten, kon ze niet vermijden dat Ismaël bij het schakelen steeds haar dij raakte. De aanraking wond hem op en hij werd voortdurend vrijmoediger. Ze probeerde hem te negeren, maar toen hij zijn hand op haar been legde en naar boven bewoog, plantte ze onverwacht haar nagels in de rug van zijn hand en haalde ze zijn huid open. Ismaël stootte een gesmoorde vloek uit, maar het friemelen hield op. Aan de andere kant leunde haar vader met gesloten ogen tegen het portier zonder dat hij er iets van merkte.

Ze reden door uitgestorven bergdorpen, met als enig teken van leven af en toe hysterisch blaffende honden. Ze kwamen nergens wegwijzers tegen, maar telkens als ze door een van de armoedige dorpen reden, noemde Ismaël de naam en prees hij de kwaliteit ervan alsof het om een aards paradijs ging: Darbadam, Baker Abad, Hasan Abad, Korrani.

De echte sluipwegen van het Zagrosgebergte leerden ze pas goed kennen nadat ze Korrani voorbij waren. Rechts van de rijweg lag het begin van een weggetje van steenslag, dat steil omhoog de bergen in liep. Ismaël minderde vaart om Sam met de motorfiets op hen te laten inlopen. ‘We maken een kleine omweg om de controleposten van Kermansjah te vermijden,’ verklaarde hij.

Aan het begin van het weggetje was een houten kruis tegen de rotswand aangebracht met daarop de woorden: Abbaye de Pa Nesar.

‘Wat betekent dat?’ vroeg Sharon. ‘Ligt er een klooster aan deze weg?’

‘Franse monniken,’ zei Ismaël geringschattend. ‘Oude mannen zonder vrouwen. Een klooster van eunuchen, ja?’

De weg werd zo steil dat de pick-up nauwelijks nog vooruitkwam. Ismaël schakelde van de tweede naar de eerste versnelling zonder het mechanisme te sparen. Het lawaai nam toe en ze gingen zo mogelijk nog langzamer rijden. Ismaël profiteerde ervan om het zich wat gemakkelijker te maken. Hij leunde behaaglijk achterover en stak met een walmende aansteker een sigaret op. De scherpe rook vermengde zich met de damp van oververhitte olie, die van onder de motorkap tot in de cabine drong. Simon Stern kreeg een hoestbui.

Nadat ze tien minuten met een slakkengangetje gereden hadden, dreigde de motor het te laten afweten. Ismaël gooide zijn peuk door het raam. ‘We halen het niet.’ Hij wees met zijn duim naar achteren. ‘Een aantal van hen zal moeten lopen tot we boven zijn.’

Ze stapten allemaal uit, met uitzondering van Simon Stern en Sarah Salamon. De Moskvitch haalde nu bijna 15 kilometer per uur. De uitgestapte meisjes en jongens holden mee, hijgend en voor het eerst sinds ze onderweg waren ook lachend. Sommigen klampten zich vast aan de laadbak en lieten zich voorttrekken. Toen de weg minder steil werd, stopte Ismaël om hen opnieuw te laten meerijden.

Toen Sharon zich buiten adem weer op de voorbank liet neerzakken, schrok ze van de scherpe oliedampen die de cabine vulden. De lucht was er bijna niet te harden. De stank scheen Ismaël niet te hinderen. Hij stak opnieuw een sigaret op.

‘Sharon?’

De stem van haar vader was nog slechts een schor gefluister.

Toen ze hem aankeek, zonk de moed haar in de schoenen. Haar vader zat voorover, met zijn hand op zijn borst net onder de hartstreek. Zijn gezicht was grauw, vertrokken van de pijn.

Ze wist wat het was. Toch vroeg ze hem: ‘Infarct?’

Hij snakte naar adem. ‘Ik vrees van wel.’

Haar vingers klauwden in Ismaëls voorarm. ‘Stop!’

Ismaël keek verbaasd opzij. ‘Hè? Waarom?’

‘Stoppen, zeg ik!’ Ze spuwde hem de woorden bijna letterlijk in het gezicht. ‘Nu!

Ismaël trapte op de rem.

Sharon gooide het portier open en sprong naar buiten. In een oogwenk stond Sam naast haar. Hij begreep onmiddellijk wat er aan de hand was en stelde geen vragen. Voorzichtig pakte hij Simon Stern in zijn armen en legde hem op de grond.

Sharon knoopte haar vaders jas open en schreeuwde naar Sam dat hij haar de dokterstas moest brengen. Iemand duwde haar de tas geopend in haar handen. Ze pakte de stethoscoop en tegen de tijd dat ze de oordopjes had ingebracht, had Mitra haar vaders trui en hemd al opgestroopt.

Ze luisterde.

De hartslag was beangstigend snel én zwak.

Toen Simon Stern iets probeerde te zeggen, nam de hartslag plotseling een schrikbarend galopritme aan.

‘Sst,’ suste ze. ‘Niets zeggen.’

Ze haalde de bloeddrukmeter uit de tas.

‘Nitro… nitrobaat,’ stamelde haar vader.

Ze gooide de bloeddrukmeter neer. Natuurlijk! Nitroglycerine! Het honderd jaar oude geneesmiddel tegen hartkrampen. Met trillende vingers zocht ze onder de medicijndoosjes. Toen ze niet onmiddellijk vond wat ze zocht, stortte ze de inhoud uit over de grond. Daar! Het bruine glazen flesje. Ze schroefde de dop van het flesje. Hoeveel? Op het etiket had de apotheker met de hand geschreven dat een half tablet onder de tong volstond om een aanval te stoppen. Maar hoe oud was het middel? Ze herinnerde zich dat de werkzame stof van nitroglycerine snel kon verdampen.

Haar vader hijgde, met halfopen mond. Ze duwde hem resoluut een heel tablet onder de tong.

Langzaam kwam ze overeind.

‘Wat nu?’ vroeg Sam.

‘Het medicijn geeft resultaat binnen de twee à drie minuten,’ zei ze. ‘Het werkt ongeveer een halfuur.’ Ze ratelde paniekerig verder alsof ze vragen op een examen beantwoordde. ‘Het heeft een verslappende werking op de spiertjes rondom de bloedvaten. Die worden wijder. Ook de kransslagaders worden wijder. Het hart hoeft minder…’

Sam legde een hand op haar arm. ‘Kan hij verderreizen?’

Ze keek hem met grote ogen aan. ‘O, God, nee. Niet als het een hartinfarct is. De enige behandeling is dan absolute rust. Zes weken platte rust.’

Sam bleef kalm. ‘Nu, terwijl het middel nog werkt, kunnen we hem toch naar elders overbrengen, nietwaar?’

Ze knielde naast haar vader. Het middel werkte. Ze zag dat hij minder pijn leed. Hij sloeg de ogen op en glimlachte zwak.

‘Beter?’

Hij knipperde met de ogen. ‘Ja.’

Vanuit haar knielende houding keek ze op naar Sam. ‘Waar kunnen we hem binnen het halfuur naartoe brengen?’

Sam draaide zich half om en wees met gestrekte arm.

Ze volgde de richting die hij aangaf.

Ver weg en hoog in de bergen zag ze een U-vormig gebouw, overgoten door maneschijn.

‘Het klooster van Pa Nesar,’ zei Sam. ‘De broeders hebben ons al een paar keer onderdak bezorgd. Ze beschikken er over een goed geoutilleerde ziekenboeg.’

Sharon richtte zich op. Wat ze zag, was sprookjesachtig mooi. In het maanlicht tekende het middeleeuwse gebouw zich zilverkleurig af tegen de achtergrond van een met een sneeuwkap bedekte, majestueuze berg.

Toen schoof er een wolk voor de maan en het klooster dat haar enkele ogenblikken geleden nog een veilige haven had geleken, kreeg opeens het uitzicht van een onheilspellende, donkere burcht.