Negenendertig

PIRAEUS (GRIEKENLAND), 31 DECEMBER 1978

Waar is de vergelding voor het leed te vinden, waar zal erbarmen gelden, waar de heerlijkheid van Asja?
(Avesta, Zestiende Gatha Yasna 51:4)

De twee bouzoukispelers die met de Atheense zangeressen mee aan boord waren gekomen, speelden muziek van Theodorakis en de meisjes zongen tragoudi, lichte liedjes over liefde en vreugde, waarin iets tragisch school.

Simon had na de bedekte toespeling van Cyrus zijn cocktail niet meer aangeraakt en aan tafel dronk hij alleen bier, dat de steward ter plaatse ontkurkte en in zijn glas goot. Hij had de indruk dat Cyrus ook door de wijn een pepmiddel had gemengd, want na het tweede glas veranderde het gedrag van de zangeresjes van vrijmoedig in hitsig. Dat was Cyrus duidelijk naar de zin, maar Simon was daar niet zo op gesteld en onmiddellijk na het hoofdgerecht trok hij zich terug in zijn hut. Hij had een lange en vermoeiende dag achter de rug, zei hij. Cyrus protesteerde, maar alleen voor de vorm.

Simon liet zich gekleed op het bed neervallen. Boven zijn hoofd kwam het feestje nu pas echt op gang. De bouzoukia en Cyrus demonstreerden hun levenskracht in hoge danssprongen, die het dek deden daveren, en de nu in het Engels gezongen liedjes van de zangeresjes werden steeds gewaagder. Simon dacht aan Niasa en verlangde naar haar.

Om halfeen stond hij op en verliet de hut. In de gang, zoals overal in het schip, brandde licht. Het tapijt onder zijn voeten was dik en dempte alle geluid, maar zelfs met laarzen aan zijn voeten en in paradepas zou hij door de heisa boven zijn hoofd geen gevaar gelopen hebben gehoord te worden. Het nadeel was dat hij zelf ook niet kon horen of er iemand naar beneden kwam.

Hij vond de schakelaar en deed het licht uit. Als iemand van de trap af zou komen, zou die ongetwijfeld het licht weer aansteken en hem zo waarschuwen voor zijn komst.

De gang was nu stikdonker, maar de steward had hem bij zijn aankomst wat wegwijs gemaakt. Op de tast liep hij in de richting van het achterschip, tot de doorgang door een gesloten dubbele deur werd geblokkeerd. Dit was de owners’ cabine, een suite die, als hij aan boord was, door Fariman werd gebruikt. Simon probeerde de kruk, maar die gaf niet mee. Door het ventilatierooster onder aan de deur zag hij een streep licht. Hij liet zich zakken en gluurde erdoorheen, maar alles wat hij kon zien, waren een door schemerlampen verlicht hoogpolig tapijt en de poten van een fauteuil. Hij keerde terug, tastend langs de wand. Toen zijn hand op de deurkruk van de kajuit van Cyrus bleef rusten, merkte hij dat die wel meegaf. Hij stapte naar binnen en sloot de deur achter zich.

De kajuit was in gereedheid gebracht voor een romantisch nachtje. Gedempt licht, een wierookvaatje dat aangenaam geurde, een ijsemmer met een fles champagne en drie glazen. De hoek van de bedsprei was discreet teruggeslagen om het instappen gemakkelijker te maken. Alles, tot de dure maatpakken en de zijden hemden in de vierdelige kleerkast, was volkomen in overeenstemming met het type playboy dat Cyrus voorstelde.

Op de vloer van de kleerkast stond bij de schoenen een attachékoffer met cijfersloten. Tegen alle verwachtingen in was de cijfercombinatie niet ingesteld: de sloten klikten open. De inhoud bestond uit een aantal ingebonden rapporten in het Perzisch, opgesteld in Arabisch schrift. Simon liet zich op zijn knieën zakken en doorbladerde de rapporten. Hij kon slechts sporadisch een paar woorden ontcijferen; meestal een naam van een oliemaatschappij of van een belangrijke westerse onderneming. Maar de cijfertabellen, munteenheden en wiskundige formules waren wel herkenbaar en die wezen op uitgebreide financiële rapporteringen.

Simon legde de bundels terug in dezelfde volgorde als hij ze had gevonden. Zo te zien ging de belangstelling van Cyrus K. Razdi niet alleen uit naar meisjes van lichte zeden.

Hij controleerde de vakjes in het kofferdeksel. In een ervan vond hij visitekaartjes: Cyrus Khaleghi Razdi, managing director van Exxon Exploration Company, Houston, USA. In een ander vakje zat zijn paspoort, rijkelijk voorzien van visa en inreisstempels: Verenigde Staten, Engeland, Zwitserland, Iran. Normale reisdoelen voor een in Amerika werkende Iraniër. Simon stond op het punt het paspoort dicht te klappen, toen hij de geboortedatum las: Teheran, 22 mei 1954.

Ze waren op dezelfde dag geboren!

De ontdekking gaf Simon een lichte schok. Het was toeval, dat wist hij, maar zijn gevoel accepteerde dat niet. Hij was op zoek naar een verklaring voor de opeenvolging van rampzalige gebeurtenissen die hem en zijn familie hadden geteisterd, en in ieder niet-alledaags feit leek een wrekende god de hand te hebben.

Hij schoof het paspoort weer in het vakje en klapte de attachékoffer dicht. Op het ogenblik dat hij zich wilde oprichten, sloeg iemand zijn armen in een wurggreep om zijn hals.

Mitra voelde geen pijn meer. Asjari trok de naald uit haar arm en maakte de riemen los waarmee ze aan de stoel was vastgemaakt. ‘Sta op!’

Ze kwam langzaam overeind. Tot haar verbazing was ze nog in staat haar ledematen te gebruiken.

‘Kijk me aan!’

Mitra knipperde met haar ogen en probeerde duidelijk te zien. Asjari stond met zijn rug naar het door de zon beschenen venster, zodat zijn gezicht een onheilspellende, donkere vlek vormde.

‘Weet je nog wat je moet doen?’

‘Ik moet Sharon naar buiten brengen.’

‘Wat gebeurt er als je niet gehoorzaamt? Of als je alarm slaat?’

Dat wist ze niet meer. Haar zintuigen waren dood. Ze wist alleen dat ze zijn bevel moest uitvoeren.

Hij toonde haar een stalen, eivormig voorwerp. ‘Ken je dit?’

Ze knikte. ‘Handgranaat.’

‘Als je één verkeerd woord zegt of één verkeerde beweging maakt, gaat iedereen in het tehuis eraan. We hebben genoeg wapens bij ons om een kleine oorlog uit te vechten.’

Asjari greep haar arm beet en bracht haar naar buiten. De sjeroet stond voor de keet met het achterportier open. Ze had de controle over haar spieren, maar niet over haar wil. Voor ze de kans kreeg een blik om zich heen te werpen, werd ze op de achterbank geduwd.

Minuten – of misschien wel uren – later stopte de sjeroet bij het wachthuisje van Ein Hod. Zonder van zijn stoel af te komen boog de oude man zijn hoofd om in de auto te kunnen kijken. Toen hij Mitra herkende, zei hij: ‘Uw man heeft gebeld. Hij maakt zich ongerust omdat u niet naar huis bent gekomen.’

Asjari, die bij het raam zat, bracht buiten het zicht van de portier een pistool omhoog, klaar om te schieten. Mitra's maag voelde hol aan. Als ze een verkeerd antwoord gaf, zouden de terroristen de oude man zonder pardon neerschieten. Ze zouden alle bewoners van Ein Hod vermoorden.

‘Ik kom Wanda Tsoerov halen,’ mompelde ze ten einde raad. Ze probeerde hem met haar ogen een sein te geven.

De oude man vouwde zijn krant dicht. ‘Moet ze niet eerst uitgeschreven worden?’

Mitra keek hem wanhopig aan. ‘Ik kan niet… Ik mag niet…’ Haar handen begonnen onwillekeurig te trillen.

‘Het is maar voor een halve dag,’ zei Asjari in onberispelijk Ivriet. ‘Nog voor de avond valt, brengen we haar terug.’

De wachter bracht zijn hoofd wat dichterbij en keek Asjari onderzoekend aan. ‘Wie bent u?’

‘Ik ben dokter Geiger van Psychologische Hulpverlening.’ Asjari toonde hem een geplastificeerde kaart met een esculaap.

De oude man trok aan een touw en de slagboom kwam omhoog. ‘Ga uw gang,’ zei hij.

Simon werd wakker door het geluid van een ketting die ratelend werd opgehaald. Hij dommelde weer in, maar een lage bromtoon die langzaam in kracht toenam, zorgde ervoor dat hij niet echt in slaap viel. Hij bleef liggen, met de ogen gesloten, en terwijl hij de geluiden in zich opnam, herinnerde hij zich hoe hij in de kajuit van Cyrus een ogenblik had gedacht dat zijn laatste uur geslagen had, tot hij gemerkt had dat het een van de danseressen was die haar armen om zijn hals had geslagen. Hij had zich met moeite uit haar omarming weten los te maken en was naar buiten geglipt op het ogenblik dat Cyrus met de andere danseres de trap af kwam stommelen. Aanvankelijk had hij verwacht dat een boze Cyrus zijn kajuit binnen zou komen stormen, maar de danseres die hem betrapt had, was of te dronken geweest om hem te verklikken, of had andere prioriteiten gesteld. Hoe dan ook, Simon was een tijdje blijven staan luisteren, en toen de geluiden duidelijker vormen aannamen, was hij in bed gekropen. Kort daarna was hij in slaap gevallen.

Aan de andere kant van de gang was het nu stil. Het enige geluid dat in het schip te horen viel, was dat van de motoren.

Dieselmotoren!

Simon opende zijn ogen en tilde zijn hoofd op. Op zijn horloge was het vijf uur. Hij had de gordijnen opengelaten en kon in de hoek van het raam een bleke maansikkel zien, die langzaam uit het beeld verdween. Onder zich voelde hij de langzame deining van de open zee.

Hij was meteen klaarwakker. Als het schip de haven had verlaten, kon dat niets anders betekenen dan dat Fariman aan boord was. De gedachte alleen al maakte hem rusteloos. Hij liet zich uit bed glijden en kleedde zich aan: jeans, rolkraagtrui, gymschoenen. Zonder een bepaald doel voor ogen verliet hij zijn kajuit en zwierf wat rond. Hij kwam niemand tegen. Simon realiseerde zich dat een modern schip als de Triumphant zichzelf voer.

Hij klom de trap op naar de brug. De stuurhut werd alleen verlicht door de gloed van radarschermen en loranschermen voor langeafstandsnavigatie. De afwerking van het interieur zou op het jacht van de koningin van Engeland niet hebben misstaan. Teakhout, glanzend lakwerk en een met leer beklede console voor de instrumenten. Een officier met de gouden strepen van kapitein zat roerloos in een hoge, leren stuurstoel bij een piepklein stuurwiel. Zijn gezicht was donker, maar zijn ogen weerkaatsten de flikkeringen van de digitale displays van de vele toestellen, waarvan de lichtgevende cijfers als vuurvliegjes in de lucht leken te zweven.

‘Stoor ik?’

Met de permanent-kunstmatige glimlach van een Aziaat schudde de kapitein van nee.

‘Ik neem aan dat meneer Fariman vannacht aan boord is gekomen?’

De kapitein antwoordde met een bevestigend knipje van de oogleden.

‘Kunt u me zeggen wat onze bestemming is?’

De Aziaat liet voor het eerst zijn stem horen. ‘Cyprus, Port Saïd, Suezkanaal, Qesjm in the Strait of Hormoz.’ Hij wees naar het gyrokompas, alsof dat een wereldbol was waarop de route kon worden gevolgd.

De automatische piloot liet een waarschuwend klikje horen en het kleine stuurwiel draaide haast onmerkbaar om het schip bij te sturen.

Simon bleef nog een paar minuten staan kijken, voor hij de brug verliet.

Voor geen geld zou hij de sensatie de aarde en de hemel om zich heen te zien tuimelen als hij een looping met zijn Phantom uitvoerde, voor de besturing van deze luxecruiser hebben willen ruilen.

In het oosten voerde de zon zijn dagelijkse schouwspel op. Tegelijk met het aanbreken van de dag spreidde een dunne mistlaag zich als een laken uit over de zee. Simon ging naar het achterdek en leunde over de verschansing. De zee was glad en rimpelloos als een vijver in een stadspark; soms heeft mist op water hetzelfde effect als olie.

Hoe zou hij reageren als hij erachter kwam wie de dood van zijn vader op zijn geweten had?

Zocht hij gerechtigheid of weerwraak?

‘U bent een vroege vogel, meneer Tsoerov.’

Simon draaide zich met een ruk om. Vanaf de deur die naar de kombuis leidde, glimlachte Fariman hem toe met een ontwapenende charme. De jaren hadden Fariman weinig veranderd. Hij leek nog steeds op het beeld dat Simon van hem had bewaard. Alleen de ogen waren vol licht en groener van kleur dan in Simons herinnering.

‘Vroege vogels vangen veel insecten, meneer Fariman.’ Simon stond met zijn rug naar de opkomende zon, zodat zijn gezicht in de schaduw bleef.

‘Een gezond principe.’ Fariman spande zich in om Simons gezicht beter te kunnen zien. ‘Omdat u toch al aan boord was, dacht ik dat we net zo goed meteen in zee konden steken.’ Hij deed een stap opzij alsof hij Simon in het licht wilde lokken. ‘De kapitein vertelde me dat u naar onze vaarroute hebt geïnformeerd. Is die naar uw zin?’

‘Dat hangt af van het verloop van ons gesprek. Vindt u niet?’

‘Misschien wel. Maar maakt u zich niet ongerust. U kunt van boord gaan waar en wanneer u dat wilt. Zo nodig verleggen we onze koers, of doen we de haven aan die u aanwijst.’

‘Bedankt.’

Fariman kwam een stap dichterbij. ‘Wat dacht u van een ontbijt aan dek? Het wordt een mooie dag en we zitten hier lekker uit de wind.’ Zonder Simons antwoord af te wachten stak hij zijn hand uit en drukte op een knop op het controlepaneel. Hij grinnikte. ‘De kok is er een zoals u. Altijd als eerste uit de veren.’ Zijn stem stokte bij het einde van zijn zin en zijn ogen vernauwden zich. ‘Hebben wij elkaar misschien al eerder ontmoet, meneer Tsoerov? U komt mij bekend voor. U lijkt op…’

Fariman onderbrak zichzelf omdat de kok, gevolgd door de steward, een trolley aan dek rolde met daarop een rijkelijk ontbijtbuffet. Met geroutineerde bewegingen werd onder de zonnetent een tafel gedekt.

‘Van snelle bediening gesproken,’ zei Simon.

Fariman glimlachte. ‘Zodra de kok beweging op het schip bespeurt, rent hij al naar zijn fornuis.’ Hij maakte een uitnodigend gebaar met zijn hand. ‘Zullen we?’

Ze gingen tegenover elkaar zitten en dronken vers sinaasappelsap. De steward kwam met de serveerwagen naast hen staan en vulde hun borden op hun aanwijzing. Ze begonnen te eten.

‘Mooi schip hebt u,’ zei Simon, terwijl hij boter op zijn broodje smeerde.

‘Een drijvend hotel, meneer… eh… Tsoerov. Dient hoofdzakelijk om in alle rust zakelijke gesprekken te kunnen voeren of pleziertochtjes aan regeringsleiders aan te bieden. Maar geef mij maar de stuurkolom van mijn Learjet.’ Zijn ogen glansden. ‘Enig idee hoe het voelt om over de top van de wereld te scheren? Helemaal alleen in een klein vliegtuig, dwars over Alaska? Onmetelijke ijsvelden, sneeuw, ontelbare bevroren meren en rivieren, gletsjers, woeste bergketens. Alles verblindend wit en de lucht intens blauw. Nergens een teken van leven. En dan opeens het door de wind half dichtgewaaide spoor van een wild dier in de sneeuw.’ Zijn enthousiasme was oprecht. Hij had geen betere opening kunnen bedenken om Simon voor zich te winnen.

‘Nee. Ik heb nog niet boven de noordpool gevlogen. Het lijkt me wel wat.’ Opeens besloot Simon alle geheimzinnigdoenerij te laten varen. ‘Maar ik heb wel door zandstormen gevlogen die de motoren blokkeren en met een brandende motor een noodlanding in de Sinaï gemaakt.’

‘Ha. U bent piloot. Burgerluchtvaart?’

‘Nee. Luchtmacht. Israeli Air Force.’

Farimans vork stopte halverwege tussen zijn bord en zijn mond. ‘Simon Hofman was ook sterk in vliegen geïnteresseerd. Op zijn dertiende was hij in Oostenrijk landelijk recordhouder snelheid en hoogtewinst in zweefvliegen.’

‘Dat klopt.’

Fariman legde zijn vork voorzichtig neer. ‘U lijkt zo sterk op Simon Hofman dat ik zou zweren dat u zijn broer bent. U moet ongeveer zijn leeftijd hebben.’

‘Waarom interesseert u zich zo sterk voor Simon Hofman, meneer Fariman?’

‘Dat is een ingewikkeld verhaal.’

‘Ik dacht dat dat het doel van onze ontmoeting was.’

‘U hebt gelijk.’ Met een beweging van zijn hoofd stuurde Fariman de kok en de steward weg. Hij trok de serveerwagen dichterbij en schonk voor zijn gast en zichzelf koffie in. ‘Het verhaal begint in 1953 met een defecte staartrotor van mijn Sikorsky en een crash in het Zagrosgebergte. Het gebeurde in het meest desolate gebied van West-Iran, ver van dokters en ziekenhuizen. Ik werd zwaargewond in een klooster binnengebracht, waar twee oude monniken de dienst uitmaakten. Daar…’ Hij pakte zijn vork en prikte zonder te eten in het voedsel op zijn bord. ‘Daar kreeg ik medische behandeling van Sharon Hofman, de moeder van Simon. Je zou kunnen stellen dat zij mijn leven gered heeft. Daardoor ontstond er een speciale – zeg maar sentimentele – band tussen zijn moeder en mij. Dat verklaart meteen mijn belangstelling voor de zoon.’ Hij keek wat onzeker, alsof hij wist dat hij een onwaarschijnlijk verhaal vertelde en daar begrip voor vroeg.

Simon zat stijf rechtop. Gespannen observeerde hij Farimans gezicht. ‘Was u alleen toen u met de helikopter neerstortte?’

‘Nee. Mijn broer Darius Razdi en zijn vrouw Fatimeh zaten er ook in. Als door een wonder bleven ze allebei ongedeerd. Mijn broer haalde me uit het wrak en zorgde ervoor dat ik in dat klooster terechtkwam. Hij is een sterk en moedig man. De hazarapatisj van sjah Reza Pahlavi. Hebt u nooit van hem gehoord?’

‘Gisteren voor het eerst. Uw neef had het over hem. Wat is een hazarapatisj?’

‘Voor een niet-Iraniër moeilijk te begrijpen. Hij is kanselier van de koning en voorzitter van de Raad der Vaderen, een soort Tweede Kamer, maar met meer macht op economisch vlak.’

Simon boog zich naar voren. ‘Wat voor karakter heeft een man met zoveel macht, meneer Fariman? Is hij zachtmoedig? Onverzoenlijk?’

Fariman fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik zou zeggen: streng, maar rechtvaardig. Hij wil Perzië opnieuw tot een machtige economische mogendheid verheffen, zoals ten tijde van Cyrus de Grote. Dat vergt hervormingen, waarmee de clerus of andere reactionairen het niet altijd eens zijn. Vandaar al die betogingen die beteugeld moeten worden. Mijn broer is veel mannen tegelijk: heerser, filantroop, Godsgezant, hervormer. Zachtmoedig? Als het kan. Onverzoenlijk? Niet dat ik weet.’

Simon had met toenemende opwinding geluisterd. ‘Niet haatdragend genoeg om veertien jaar nadat iemand in botsing met hem is gekomen, hem of haar nog te laten vervolgen?’

Fariman legde zijn vork neer en veegde zijn vingers af aan zijn servet. ‘Hoezo, vervolgen?’

‘Of erger nog.’ Simons stem klonk hees. ‘Ombrengen?’

Fariman bleef merkwaardig kalm. ‘U bent Simon Hofman, nietwaar?’ vroeg hij.

Simon aarzelde. Toen knikte hij alleen maar.

‘Geloofd zij de Almachtige. En uw moeder? Is zij ook…?’

Simon schudde ontkennend het hoofd. Hij was wel bereid zijn eigen leven in gevaar te brengen, maar niet dat van maman. Hij staarde naar de glinsterende streep van het kielzog op de kalme zee. De mist was opgetrokken. Hij voelde de warmte van de zon op zijn rug. Herinneringen gleden als zandkorrels door de hals van het tijdglas.

Fariman pakte hun kopjes op en kieperde de koud geworden koffie over de reling. Hij schonk opnieuw in. Toen raakte hij met de top van zijn wijsvinger Simons hand aan. ‘Laten we eerst ontbijten. Daarna praten we verder. Met een volle maag gaat dat beter.’

Ze keken elkaar aan en glimlachten.

Simon herinnerde zich dat Fariman zijn moeder op dezelfde manier had aangeraakt, en heel vaag begon hij iets van hun verhouding te begrijpen.

Hij stond op het punt op de man af te vragen wat er tussen hen was geweest, toen Fariman naar de radiokamer werd geroepen.

Darius Razdi luisterde naar het relaas van Chapoer, de gouverneur van de Iraanse Nationale Bank, zonder hem te onderbreken. Toen Chapoer was uitgesproken, sloeg Razdi de map open die de ander voor hem had neergelegd en begon hij te lezen. Nadat hij de eerste bladzijden volledig had doorgenomen, bladerde hij vlug door de rest heen, alleen aandacht bestedend aan resumés of grafische voorstellingen van financiële operaties. Die wezen allemaal op een enorme kapitaalvlucht. Iemand was bezig het economische imperium dat hij zo zorgvuldig had opgebouwd, af te breken.

Hij sloeg de map dicht en keek de gouverneur dreigend aan. ‘Hoe is dit kunnen gebeuren zonder mijn toestemming?’

Chapoer begon te zweten. ‘Ik dacht dat u op de hoogte was, Sjazdeh.’

Razdi's ogen gloeiden. ‘Waarom?’

‘Eh… Omdat alle opdrachten voorzien waren van de geheime codes die door u wekelijks worden veranderd,’ stamelde Chapoer.

‘En het drong niet tot jouw verweekte hersenen door dat iemand het systeem kon hebben gekraakt?’

Chapoer plukte zenuwachtig aan een puistje. ‘De financiële instellingen in ons land vormen een ingewikkeld en ondoorzichtig netwerk, Sjazdeh. We hebben dat zelf zo opgebouwd om de anonimiteit te verzekeren van de beleggingen van de stichtingen.’

‘Het was jouw taak erop toe te zien dat alles in goede banen bleef. Je bent tekortgeschoten.’

Chapoer wiste het zweet van zijn gezicht. ‘Vergeef het mij, Sjazdeh.’

‘Alleen als je mij de naam van je medeplichtigen noemt.’

De gouverneur werd doodsbleek. ‘Het is een complot van buiten uit, Sjazdeh,’ zei hij handenwringend. ‘Ik zou niet weten wie…’

Met een ongeduldig gebaar legde Razdi hem het zwijgen op. Hij drukte op een knop. Vrijwel onmiddellijk verscheen Sjafti, de commandant van de paleiswacht, in de deuropening. ‘Deze man heeft een misdaad tegen de staat gepleegd. Breng hem naar de gevangenis en laat hem het vuur aan de schenen leggen. Ik wil weten wie zijn medeplichtigen zijn.’

Nadat Sjafti de ontredderde Chapoer had afgevoerd, stak Razdi een sigaar op. Voor hij de aansteker doofde, bleef hij geruime tijd in het vlammetje staren. Opeens drukte hij met een korzelig gebaar de sigaar uit en pakte de telefoon. Toen zijn secretaris antwoordde, zei hij kortaf: ‘Bel mijn broer op. Zeg hem dat hij direct hierheen moet komen.’

‘Uw broer is met de Triumphant onderweg naar Iran, Sjazdeh. Samen met prins Cyrus. Ik verwacht dat het schip binnen tien tot twaalf dagen in de haven van Bandar Abbas zal binnenlopen.’

‘Bel hem op. Hij moet koers zetten naar de dichtstbijgelegen haven waar hij een vliegtuig kan huren. Ik wil ze zo snel mogelijk op Chinvat hebben. Allebei.’

Razdi legde het dossier in een lade en sloot die af. Lange tijd stond hij voor het raam met de handen op zijn rug gevouwen en staarde naar het met sneeuw bedekte vuuraltaar op de top van de Tharis.

Chapoer zou sterven, omdat hij de waarheid niet aan het licht had durven brengen. Die waarheid was dat er nog twee anderen waren die over de geheime codes en het zegel van Chinvat konden beschikken. En hij wist wie van die twee daarvan gebruik had gemaakt.

De Triumphant legde net lang genoeg aan in de pittoreske haven van Haniá op Kreta om de twee Atheense danseresjes van boord te laten. Simon hing over de verschansing van het bovendek en sloeg hen gade. De Atheense meisjes liepen de loopplank af met de behoedzame bewegingen van wielrenners met zadelpijn, en toen ze even omhoogkeken voor ze in de wachtende taxi stapten, kon zelfs de dikke laag make-up de donkere wallen onder hun ogen niet verbergen.

Cyrus, die de danseresjes naar de taxi begeleidde, zag eruit alsof hij zich die nacht in een kuuroord had laten verwennen. Hij had een gezonde blos op zijn gezicht en toen hij naar Simon opkeek, was zijn glimlach ontspannen en spontaan. Nadat de taxi vertrokken was, rende hij lichtvoetig de loopplank op. Wat later installeerde hij zich in een ligstoel op het achterdek en verdiepte hij zich in de financiële rapporten uit zijn attachékoffer.

Fariman kwam naast Simon staan en zuchtte. ‘Mooi, hé?’

‘Zeg dat wel.’

Ondanks de zware bombardementen in de Tweede Wereldoorlog had de haven haar oude, Venetiaanse karakter bewaard. Ze lag in het midden van een baai met aan de ene kant het schiereiland Akrotiri, een bergrug met machtige beekkloven die soms honderden meters diep waren, en aan de andere kant een steil oplopend landschap vol johannesbroodbomen.

Terwijl de Triumphant de haven uitvoer, bleven ze bij de reling staan genieten van het uitzicht. Toen Fariman die ochtend was teruggekeerd uit de radiokamer, had hij zich verontschuldigd voor het feit dat Simon alleen verder had moeten ontbijten. De politieke ontwikkeling in Iran had een onverwachte onrust op de beurs teweeggebracht en dus diende hij eerst een paar dringende telexberichten te verzenden. Simon at alleen verder. Daarna was hij naar zijn kajuit gegaan om zich te scheren en te douchen. Toen hij voorbij de radiohut kwam, hoorde hij door de gesloten deur de stemmen van Fariman en van Cyrus, die afwisselend in het Farsi en in het Engels geagiteerde gesprekken voerden, vermoedelijk door de radiotelefoon.

Simon bleef even staan luisteren. Hij hoorde verscheidene keren de naam van Khomeini en van de sjah vallen, maar ook van Razdi, en hij vermoedde dat het met de niet zo rooskleurige toestand in Teheran te maken had. Toen hij iemand de trap hoorde afdalen, verdween hij in zijn kajuit.

Daarna had hij gedoucht en zich in short en T-shirt met een exemplaar van National Geographic aan de lijzijde van het schip een plaatsje in de zon gezocht. Toen Fariman weer aan dek verscheen, hadden ze de draad van het gesprek niet opgenomen. Maar ze hadden wel gepraat, hoofdzakelijk over de grote passie die hen verenigde: vliegtuigen.

Een grote zwarte tanker met een witte bovenbouw koerste in de richting van de ondergaande zon. ‘Een Griek die onder Panamese vlag voor Exxon vaart,’ zei Fariman.

Zonder zijn ogen van het snel kleiner wordende schip af te wenden zei Simon: ‘In Pa Nesar is er tussen Darius Razdi en mijn moeder iets gebeurd, meneer Fariman. Iets wat voor mijn moeder ernstig genoeg was om voor hem op de vlucht te slaan. Volgens haar zuster was maman erg overstuur toen ze de schuilplaats van de familie in Qazvin wist te bereiken. Wat is er in Pa Nesar gebeurd?’

Fariman keek Simon van opzij aan. ‘Heeft ze u dat nooit verteld?’

‘Nee. In de auto, toen we van Wenen naar Schönau reden, had ze het alleen over een botsing met een Perzisch machthebber. Ik weet nu dat dat uw broer is geweest. Ze noemde hem een wreed man, zonder fatsoen of medelijden.’ Simon verbaasde zich erover dat hij zich de langvergeten details opeens weer kon herinneren.

Fariman tuurde peinzend naar de tanker, die met een dunne sliert rook achter zich naar de horizon stoomde. Toen hij zich ten slotte tot Simon wendde, bood hij hem met zijn ogen medeleven en kameraadschap.

‘Wat uw moeder in Pa Nesar heeft meegemaakt, is de dood van haar vader, Simon. Dat is een van de pijnlijkste ervaringen in het leven van een mens, maar voor uw moeder was het bijna fataal. Ze raakte erdoor in een shocktoestand.’ Hij legde een hand op Simons schouder. ‘Ik mag je toch Simon noemen, nietwaar? Laten we elkaar tutoyeren. Het is belangrijk voor mij dat we vrienden zijn.’

Simon knikte werktuiglijk.

‘De dood van haar vader kwam op een moment dat haar weerstand was opgebruikt. Ze had een levensgevaarlijke en uitputtende tocht achter de rug, waarin ze de last van het hele gezin had gedragen. Ze bleef alleen achter met een doodzieke vader. Toen ze voor de poort van het klooster van haar zusters en haar broer afscheid nam, was ze bang hen nooit te zullen weerzien.’ Hij wreef over zijn neus. ‘In die omstandigheden gebruikte ze haar laatste krachten om mij van de dood te redden.’

Fariman wachtte precies lang genoeg om zijn woorden goed te laten doordringen. ‘Sharon was een heilige,’ vervolgde hij toen ernstig. ‘Ze was mijn Spenta Manjoe. Daarom ben ik… was ik geestelijk één met haar. Daarom ben jij mijn… mijn…’ Hij zweeg.

Simon luisterde verbluft. Farimans verklaring was op het randje af melodramatisch, en tegelijk schuilde er een harde realiteit achter.

‘Ik zie niet in wat moeders rouwreactie met haar angst voor Darius Razdi te maken heeft.’

Fariman zuchtte. ‘Sharon was niet alleen een heilige, ze was ook een bijzonder mooie, jonge vrouw, die grote indruk op de hazarapatisj maakte. Hij deed haar een voorstel. Op het verkeerde moment, dat geef ik toe.’

‘Wat voor voorstel?’

‘Hij vroeg haar zijn sigha te worden.’

‘Wat bedoel je? Vroeg hij haar ten huwelijk?’

‘Zoiets. Een soort van tijdelijk huwelijk, dat meestal eindigt zodra er een kind wordt geboren.’ Fariman zag de verontwaardiging opvlammen in Simons ogen. ‘In Perzië is dat niet zo ongewoon,’ zei hij verontschuldigend. ‘Sharon weigerde. Mijn broer drong aan. Hij kan erg lastig zijn als hij zijn zin niet krijgt. Toen het dreigde uit de hand te lopen, ben ik tussenbeide gekomen.’

‘Is dat alles? Liet hij haar daarvoor vervolgen?’

‘Vervolgen is veel gezegd. Hij wilde haar opnieuw ontmoeten. Trots is een essentieel onderdeel van de Perzische aard. Hij kon zich niet bij haar weigering neerleggen. Vooral niet toen hij vernam dat ze een zoon had van Samuel Hofman.’

Maar Simon toch. Begrijp je dan niet dat het hun om jou te doen is?

Simon staarde op zijn beurt naar de tanker, die op het punt stond achter de horizon te verdwijnen.

Fariman raakte hem heel even aan, zijn stem vol begrip. ‘Kort na… eh… het incident met Darius stierf Sharons vader. Dat was het breekpunt. Ze stortte volledig in. Je zou van minder je verstand verliezen. Vergeet niet dat ze pas eenentwintig was.’

De tanker was verdwenen. Zelfs de rook vervaagde al.

Simon keerde zich langzaam om. Hij probeerde op het gezicht van Fariman iets van een waarheid te lezen, maar zijn blik ging geheel schuil achter zijn donkere zonnebril. ‘Het conflict met jouw broer in Pa Nesar ligt misschien wel aan de basis,’ zei hij, ‘maar daardoor is mijn moeder niet ingestort. Tot mijn dertiende was ze een normale vrouw. Ze leed aan een vorm van vervolgingswaan, dat wel.’ Hij kneep peinzend zijn ogen halfdicht. ‘Achteraf gezien was haar achterdocht misschien terecht.’ Hij masseerde zijn linkerhand, die altijd pijn deed als hij zich begon op te winden. ‘Ze is pas echt afgeknapt na Schönau. Fysiek, omdat ze een splinter van een afgeketste kogel in haar hoofd kreeg en het een jaar duurde voor de chirurgen het aandurfden die te verwijderen. En psychisch is ze er nooit…’ Hij onderbrak zichzelf toen Fariman opeens een gesmoord geluid uitstootte. Hij zag de snel wisselende uitdrukkingen in het gezicht van Fariman: ongeloof, inzicht, vreugde, en hij realiseerde zich dat hij zich had versproken.

‘Sharon leeft ?’ Farimans stem was nauwelijks te verstaan.

Simon knikte, en sloeg zijn ogen neer. Achter hem kwam Cyrus de trap op met drie glazen en een fles champagne.

Simon sloeg de ogen weer op en keek Fariman doordringend aan. ‘Ja, meneer Fariman. Maman leeft. Maar psychisch is ze er nooit echt bovenop gekomen. Daarom ben ik hier. Om uit te zoeken wie haar, wie ons in het verderf heeft gestort. Als ik daarachter kom, zal ik… zal ik…’

Hij zweeg abrupt toen Cyrus hem een glas in de hand gaf.