Achttien
TEHERAN (IRAN), 22 MEI 1967
Cyrus stormde met grote sprongen de trap van de monumentale hal op. Hij was in zijn wiek geschoten omdat zijn vader het woord misstap had gebruikt voor iets waarvan hij wist dat zijn zoon er geen schuld aan had.
Op school was Cyrus een uitzonderlijk begaafd leerling met een grote belangstelling voor alles wat met wiskunde te maken had. Misschien vormden de onbetwijfelbaarheid van bewezen stellingen, symbolische manipulaties en het formalisme van wiskundige ideeën een noodzakelijk tegenwicht voor de mythische drang naar wereldheerschappij van zijn vader. Na een van de lessen in kansberekening had Cyrus de theorie aan de praktijk willen toetsen.
Op de renbaan van Zarahad werden wekelijks kamelenrennen gehouden. Cyrus had berekend dat de kans dat iemand alle deelnemende kamelen in de juiste volgorde zou plaatsen, zo klein was dat ze in de praktijk te verwaarlozen was.
Geholpen door Erik Bragtman, een slaafse volgeling die hij als boodschappenjongen gebruikte en voor zijn diensten beloonde door hem bij examens af en toe te laten afkijken, organiseerde Cyrus een weddenschap. Met een inzet van tien rial konden medeleerlingen die erin slaagden de juiste volgorde op te geven, vijfduizend rial winnen.
Het gokspel had een ongekend succes. Na twee weken speelde bijna de hele school mee – in veel gevallen leerlingen voor rekening van hun vader – en Cyrus incasseerde wekelijks duizenden rials, zonder dat hij één keer hoefde uit te betalen.
Zes weken later gebeurde het onmogelijke. Na een sensationele wedstrijd, waarin tien van de achttien deelnemende kamelen door valpartijen werden uitgeschakeld, bleken twintig leerlingen de juiste uitslag te hebben ingeleverd. Het was duidelijk doorgestoken kaart, maar Cyrus kreeg niet de kans op onderzoek uit te gaan: hij werd door de winnaars overrompeld. Die eisten van hem in totaal honderdduizend rial, een bedrag dat hij vanzelfsprekend niet bezat. Hun woedende vaders klopten aan bij Razdi, die zonder te beknibbelen iedereen uitbetaalde. Cyrus verwachtte een stevige uitbrander, maar die kwam er niet toen zijn vader hoorde dat hij het geld van de inzetten aan l'Hôpital de la Fraternité, een Franse liefdadigheidsinstelling, had geschonken. Dezelfde avond besliste zijn vader evenwel Cyrus voor verdere opleiding naar Zwitserland te sturen.
Cyrus onderwierp Erik aan een derdegraadsverhoor. Het volstond hem één keer met zijn hoofd in een volgelopen pisbak in de toiletten van de school onder te dompelen, om te achterhalen dat hij het vernederende fiasco te danken had aan Frederik Bragtman, Eriks vader. Bragtman was Zwitser en manager van de International Country Club of Karajbad, een vereniging die ten doel had de geestelijke bagage van haar leden te behartigen, maar die in werkelijkheid en met oogluikende toestemming van de overheid een verkapte goktent exploiteerde. Vader Bragtman had het succes van het wedspel van Cyrus met lede ogen aangezien en kreeg de steun van de molla's om er een einde aan te maken. De molla's, die in de eerste plaats wilden voorkomen dat de duivelse praktijken zich onder het gewone volk zouden verspreiden, gebruikten hun invloed om de uitslag van de wedstrijd te manipuleren. Zo kreeg Bragtman de kans via stromannen Cyrus, of zijn vader, voor honderdduizend rial op te lichten.
Op dat moment zwoer Cyrus dat hij Teheran niet zou verlaten voor hij de rekening met Frederik Bragtman had vereffend. Met een nijptang die hij uit de onderhoudswerkplaats van de school had weggenomen, moest hij maar één teennagel van de kleine Erik ‘behandelen’ om alles over diens vader en de International Country Club te weten te komen.
Cyrus bleef boven aan de trap staan, aan het zicht onttrokken door de brede marmeren balustrade, en gluurde naar beneden. Zijn vader stond in het midden van de immense hal en luisterde met een onverschillig gezicht naar wat oom Fariman te vertellen had. Opeens verscheen er op zijn vaders gezicht een mengeling van uitdrukkingen die Cyrus niet kon duiden: opwinding, woede, blijheid. Zijn vader draaide zich om, marcheerde de hal door en verdween in de gang die naar de biroeni leidde.
Oom Fariman bleef zijn vader met een verongelijkte uitdrukking op zijn gezicht nakijken. Toen Razdi verdwenen was, haalde Fariman zijn schouders op, maakte rechtsomkeert en beende door de voordeur naar buiten.
Cyrus bleef een ogenblik staan overleggen. Om zijn plan te kunnen uitvoeren, had hij contant geld nodig en naar zijn vaders gezicht te oordelen was dit niet het geschikte moment om hem ernaar te vragen. Hij grinnikte zachtjes. Hij zou de goddelijke weiden bewandelen en nemen wat hem toekwam, had Zarathoestra gezegd.
Hij verliet de biroeni en volgde het pad van glanzende blauwe tegels in noordelijke richting, door de centrale tuin met murmelende fonteinen en sierlijke bloembedden die alleen voor leden van de familie toegankelijk was, tot hij aan de andere kant de keten van woningen van hofdignitarissen en stafmedewerkers bereikte. Bij het huis van de rentmeester gekomen, liep hij zonder aan te kloppen naar binnen. De rentmeester was afwezig, maar Cyrus was al eerder in het huis geweest en liep snel door naar de studeerkamer. Hij kwam niemand tegen. Even later stond hij voor de secretaire van mahoniehout. Hij opende de klep die tevens als schrijfblad diende. De lade waarin het geld lag, zat op slot, maar hij peuterde net zolang met zijn pennenmes aan het slot tot het openklikte.
In de lade lagen bundels geld met elastiekjes eromheen, biljetten van 1000 rial en van 100 dollar. Hij propte van elke bundel één in zijn broekzakken. Alleen maar uit nieuwsgierigheid doorzocht hij de andere laden. De rentmeester was een nauwgezet man, die de inkomsten en uitgaven van Chinvat naar hun aard in afzonderlijke kasboekjes registreerde. Hij gebruikte daarvoor schriften met zwarte kaften en een wit etiket op het schutblad. Een van de etiketten droeg een intrigerend opschrift: Opzoekingen Cyrus II.
Hij trok een stoel bij de secretaire, ging zitten en begon te lezen: data, bedragen, namen, codes en opmerkingen, alles keurig opgetekend in kalligrafisch kleinschrift. Het kostte hem weinig moeite de codes te ontcijferen en met zijn levendige fantasie was het of hij een verslag las over Pa Nesar en zijn vermeende tweelingbroer. Na enige tijd klapte hij het boek dicht en legde het terug.
In een andere lade vond hij een voorwerp dat hem minstens evenveel interesseerde: een holster met daarin een revolver. Cyrus liet het wapen uit de holster glijden en woog het op zijn hand. Het was een Amerikaanse colt, een Single Action Army .45 met vernikkelde loop, die glansde in het licht van de kroonluchter. Hij controleerde het cilindermagazijn: zes patronen. Met een snelle beweging richtte hij de revolver op een portret van de sjah: Tzak! Tzak! Hij bracht de loop naar zijn mond en blies de denkbeeldige rook weg.
De holster legde hij terug in de lade maar de revolver stak hij tussen zijn riem en zijn broek op zijn rug. Het koude staal voelde prettig aan op zijn blote huid. Hij had met alle wapens leren omgaan, maar afgezien van een jachtgeweer bezat hij geen eigen wapen.
Hij duwde de lade dicht en nadat hij zich ervan had overtuigd dat alles weer was zoals hij het had aangetroffen, verliet hij het huis. Terug in zijn eigen kamer trok hij de soedra uit, nam een douche en kleedde zich in uitgaanstenue. Hij zette een zonnebril op en bekeek zich in de spiegel.
Met zijn gestalte waarmee hij in een gezelschap boven iedereen uittorende en in zijn op maat gesneden grijze smoking, kon hij met gemak voor een man van vijfentwintig doorgaan. De donkere glazen van zijn bril verborgen voor een deel zijn jeugdige gelaatstrekken.
Tevreden over zichzelf verliet hij de biroeni, deze keer via een onderaardse gang die naar de garage leidde. De gang werd bewaakt door vier paleiswachters, die in de houding sprongen toen hij passeerde. Hij liep hen voorbij zonder hun een blik waardig te keuren.
In de garage stond een dozijn auto's, waaronder drie Rolls Royces, maar de enige wagen die hem interesseerde, was de donkerblauwe Horch van 1938, een beeldschone cabriolet met een 8-cilindermotor die 120 kW ontwikkelde. Op het contactslot zat geen sleutel.
Hij liep de trap op naar de slaapvertrekken van de chauffeurs. Achter de deur van de kamer van Moestafa hoorde hij de monotone stem van een nieuwslezer op de radio. Met een welgemikte trap schopte hij de deur open. Moestafa lag lui achterover in een doorgezakte armstoel. Met twee stappen stond Cyrus naast hem. Hij haalde de colt van achter zijn broekriem vandaan. ‘De sleutel van de Horch,’ siste hij.
Moestafa kroop van schrik omhoog in de stoel. ‘Niet de Horch, prins Cyrus,’ steunde hij. ‘Alleen zijne hoogheid mag daarmee rijden. Er zijn andere auto's. Als u wilt, zal ik u rijden.’
‘Ik rij zelf.’ Cyrus duwde de loop tegen Moestafa's voorhoofd. ‘Geef op!’
Hij had nog nooit iemand met een wapen bedreigd. Het was een opwindende ervaring.
Moestafa hijgde. ‘Uw pedar zal mijn wijsvingers afhakken.’
‘Beter je wijsvingers kwijt dan je kop,’ snauwde Cyrus. Hij spande de haan.
Moestafa stak zijn hand onder het kussen van de stoel en haalde de sleutels tevoorschijn. Cyrus pakte ze uit zijn hand. ‘Als je mijn vader waarschuwt, kom ik terug en brand ik je de ogen uit. Begrepen?’
Moestafa knikte, niet in staat te spreken.
Cyrus verliet de kamer. Hij stak de revolver weer achter zijn broekriem. De opwinding verflauwde. Het was al te gemakkelijk gegaan.
Vijf minuten later verliet hij achter het stuur van de glanzende keizerlijke cabriolet Chinvat via de westelijke poort.
Cyrus dreef het toerental op en genoot van het geluid van de krachtige vijflitermotor.
Maar terwijl hij iets sneller dan verantwoord door een bergafwaartse bocht scheurde, vroeg hij zich af wat hij gedaan zou hebben als Moestafa niet had toegegeven.
Het clubhuis van de International Country Club lag aan de oevers van de Karajbad, een bergriviertje dat met woest geweld van het Elboersgebergte neerdaalde in het Daryacheh-ye-Namakmeer. Achter het gebouw lagen vier van kunstlicht voorziene tennisbanen en een zwembad met olympische afmetingen. De grote salon van het clubhuis was ingericht als speelzaal. De toegang was voorbehouden aan de leden en hun genodigden, de kleine kaste dus die het in het Perzische koninkrijk voor het zeggen had. Dat Darius Razdi zich er nooit vertoonde, had een dubbele reden: hij was principieel gekant tegen iedere vorm van kansspelen en bovendien wilde hij de molla's niet voor het hoofd stoten.
Cyrus had zijn vader onwetend gelaten van de rol die Frederik Bragtman had gespeeld in het failliet van de weddenschappen. Zijn vader zou ongetwijfeld korte metten met hem gemaakt hebben en Cyrus wilde de rekening zelf vereffenen.
De poort van het domein stond open, maar de weg werd versperd door een neergelaten slagboom.
Cyrus stopte de Horch voor de slagboom en liet de motor draaien.
Een van de bewakers, een vijftigjarige man met uitgebluste ogen, kwam naar de auto en groette beleefd, onder de indruk van de keizerlijke groen-wit-rode wimpel met leeuw, zon en zwaard, die de Horch sierde.
‘Open de slagboom, Abbas,’ beval Cyrus.
De bewaker knipperde met de ogen toen hij hoorde dat Cyrus wist wie hij was. ‘Het spijt me, prins.’ Zijn stem trilde enigszins. ‘Ik mag niemand doorlaten zonder lidmaatschapsbewijs.’
‘Het zal je nog meer spijten als je zonder lidmaatschapsbewijs de Evin wordt ingegooid,’ dreigde Cyrus. ‘Het vervelende is dat je er zo makkelijk inkomt, maar zo moeilijk uit.’
‘Tot uw dienst, prins.’ De bewaker ging in de houding staan en salueerde. ‘Openmaken,’ riep hij naar de andere bewaker.
Cyrus schakelde en reed door. In zijn spiegel zag hij de bewaker naar de telefoon grijpen die in de bakstenen muur naast de poort was gemonteerd.
Wat verder eindigde de oprijlaan in een keerlus. Daar verlieten de gasten hun auto, die door parkeerwachters in livrei naar het rechts gelegen parkeerterrein werd gereden. Cyrus draaide linksaf en denderde voorbij de onthutste parkeerwachters over het betegelde wandelpad tot aan het bordes dat naar de terrassen en speelzalen voerde.
Hij stapte uit de auto en gooide het portier dicht.
Frederik Bragtman stond hem boven aan de trap op te wachten. Hij was een man van achter in de veertig met stug, kortgeknipt grijs haar en hardvochtige ogen. Hij werd geflankeerd door twee bodyguards in uniformen die hun veel te strak zat.
Cyrus liep de trap op. Boven versperde een van de bodyguards hem de weg.
Cyrus keek naar Bragtman. ‘Zeg hem wie ik ben, zodat hij weet dat hij zijn leven riskeert als hij mij aanraakt.’
Bragtman glimlachte geringschattend. ‘Laten we niet overdrijven, prins. De man doet gewoon zijn plicht.’ Hij wipte een Chesterfield met filter uit een pakje en stak die tussen zijn getuite lippen. ‘De speelzaal is verboden voor bezoekers onder de…’
‘Laat maar zitten, Bragtman. We weten allebei waarvoor ik kom.’
Bragtman stak op en inhaleerde diep, zichtbaar genietend van de rook in zijn longen. ‘Ja, ik weet dat u al eens graag een gokje waagt.’ Hij grijnsde vertrouwelijk en blies de rook uit. ‘Maar nee, het kan echt niet. Uw vader zou het me nooit vergeven als hij erachter kwam dat ik u heb binnengelaten.’
‘Mijn vader zal het je nog minder vergeven als hij hoort dat je mij vorige week marihuana hebt verkocht,’ zei Cyrus met een uitgestreken gezicht.
‘Hoezo, marihuana verkocht? Ik heb nog nooit iemand drugs verkocht.’
Cyrus sloeg de manager gade met de bezorgdheid waarmee een hengelaar een vis aan de haak slaat. ‘Echt waar?’
‘Dat weet u best.’
‘Dan is het mijn woord tegen het jouwe, Bragtman. Wie denk je dat mijn vader zal geloven?’
Bragtman leek opeens niet meer zo zeker van zichzelf. Hij gooide zijn sigaret op de grond en trapte hem uit. ‘Wat wilt u van mij?’
Cyrus glimlachte. ‘Terugwinnen wat ik met weddenschappen op de kamelenrennen verloren heb, Bragtman. Ik denk dat je wel weet wat ik bedoel.’
‘Ik weet helemaal niet waarover u het hebt.’
‘Nee? De afspraak met de molla's? De berijders die hun kamelen over de streep brachten in de volgorde die jij hun had opgegeven?’
Bragtman pakte een nieuwe sigaret en klopte ermee op de rug van zijn hand. ‘Niemand kan een heel deelnemersveld manipuleren.’
‘De molla's wel, Bragtman. Dat had je goed bekeken.’
‘Ik heb helemaal niets bekeken.’ Bragtman snoof. ‘U hebt geen enkel bewijs dat ik er iets mee te maken heb.’
‘Hoeft ook niet, Bragtman. Het volstaat dat ik het verhaal aan mijn vader vertel. Al wat hij moet doen, is een paar van de stromannen laten verhoren die voor jouw rekening aan de weddenschap hebben meegedaan. Hoe denk je dat mijn vader zal reageren als blijkt dat jij hem voor honderdduizend rial hebt opgelicht?’
Bragtman begon te zweten. ‘Ik wil geen moeilijkheden met uw vader, prins.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Daarom kun je maar beter aan de molla's vragen te bidden dat ik zal winnen, want ik ga nu naar binnen.’
Met een kort knikje gaf Bragtman de bodyguard een teken Cyrus door te laten.
Cyrus wandelde de speelzaal binnen.
Het volgende uur kuierde hij van de ene speeltafel naar de andere, af en toe een klein bedrag inzettend, meer om de sfeer te proeven dan om aan het spel deel te nemen. De hele tijd volgde hij van op een afstand de activiteit aan een tafel in het midden van de zaal. Er werd tarot gespeeld, een kaartspel met allegorische figuren uit de Perzische oudheid, dat 22 tarots of troeven gebruikte en waarvoor een minimale kennis van de Perzische mythologie was vereist. Het was de enige tafel in de speelzaal waar geen limiet gold.
Volgens Erik, de zoon van Bragtman, was dat de tafel waar zijn vader af en toe zijn slag sloeg. Soms, als de inzetten hoog opliepen en er uitsluitend spelers van vreemde nationaliteit aan de tafel zaten, loste Bragtman de croupier af en ging zelf de kaarten delen. Met een palmeertruc liet hij een handlanger winnen die zich onder de spelers had gevoegd.
Toen Cyrus zag dat zich aan de tarottafel een paar spelers hadden verzameld die voor grof geld speelden, achtte hij het moment gekomen. Hij tikte Bragtman, die zich nooit ver uit zijn buurt bevond, op de schouder.
‘Ik heb zin in een partijtje tarot, Bragtman.’
‘Dat zou ik niet doen, prins. Er wordt daar hoog ingezet.’
‘Ik heb geld.’
‘Waarom speelt u niet vingt-et-un? Dat is eenvoudiger. Als u in de tarot de inzet van de medespelers niet volgt, bent u alles kwijt. Een onervaren speler kan veel verliezen, zelfs zonder te spelen.’
‘Maar ik zal geen geld verliezen, Bragtman. Ik zal winnen. Weet je waarom? Omdat jij de kaarten zult delen. Mijn horoscoop vertelt me dat ik dan op het gepaste moment de juiste kaart zal krijgen.’
‘Alleen als het lot u gunstig gezind is, prins. Ik kan daar niets aan veranderen.’
Cyrus glimlachte veelbetekenend. ‘Kom, kom, Bragtman. Wees niet zo bescheiden. We weten immers hoe het werkt. Aan jou om te zorgen dat ik met genoeg geld naar huis ga om mijn vader de honderdduizend rial terug te betalen die jij hem hebt afgezet. O, en vergeet de rente niet. Honderd procent volstaat. Dat maakt dus tweehonderdduizend. Akkoord?’
Bragtman lachte nerveus. ‘Ik kan de volgorde van de kaarten niet beïnvloeden, prins. Eerlijk waar.’
‘Erik beweert van wel. Hij beweert ook dat jij geen Zwitser bent, maar een Duitser. Dat je niet Bragtman heet, maar Karl Kraus en dat jij in 1943 SS-commandant was van het uitroeiingskamp Birkenau. Als de Mossad daarachter komt, ben je zelfs in Teheran niet meer veilig.’
Bragtman sloeg bleek uit. ‘Erik liegt. Hij was niet eens geboren in 1943.’
‘Hij toonde mij een foto van jou in SS-uniform en een geldbuidel van mensenhuid.’
‘Onzin. Ik…’ Bragtman zocht naar woorden, terwijl zijn mond open en dicht ging als de bek van een vis op het droge.
Er kwam een stoel vrij aan de tarottafel.
Cyrus liep ernaartoe en duwde een wat oudere man opzij die de plaats wilde innemen. Hij ging zitten. De croupier fronste zijn wenkbrauwen en wierp een vragende blik in de richting van Bragtman. Die haalde geïrriteerd de schouders op, maar voor het spel kon herbeginnen, kwam hij naar de tafel. ‘Dealer's time to rest, gentlemen.’
De spelers mompelden een dankwoord en schoven een fooi naar de croupier, die zich terugtrok.
Bragtman deelde de kaarten.
Gedurende meer dan een kwartier verliep het spel rustig en het geld in de pot groeide aan. Opeens begonnen de inzetten, zonder enige aanwijzing, hoog op te lopen. Hoewel hij geen tarot bezat, ging Cyrus mee. Na vier ronden wist hij met zekerheid dat zijn drie medespelers elk een van de amesja spenta's in handen hadden. Zelf had hij een daeva, een duivel, die het tegen de Onsterfelijke Heiligen van de anderen zou moeten afleggen. Toch verdubbelde hij zijn inzet, die nu al bijna tienduizend dollar bedroeg. De kaarten werden blootgelegd en zijn tegenstrevers glimlachten meewarig toen ze zijn handkaarten zagen.
Ze mochten elk nog één kaart krijgen.
De anderen zetten in en Cyrus gooide met een onverschillig gebaar zijn laatste fiches in de pot.
Bragtman deelde.
Cyrus' tegenstrevers kregen Atar, Apo en Huar, natuurgoden die hun posities nog versterkten.
Cyrus leunde ontspannen achterover in zijn stoel.
Bragtman had de slag goed voorbereid. Hij had de anderen een schijnbaar onoverwinnelijke hand gegeven om hen bij het inzetten tot het uiterste te doen gaan. Maar in de dubbele set kaarten was één tarot aanwezig die alle combinaties kon vernietigen. Die moest nu onvermijdelijk vallen.
Toen zag Cyrus de zweetdruppels van Bragtmans voorhoofd rollen en hij begreep dat Erik had gelogen.
Eriks vader was niet in staat de kaarten te manipuleren.
De hand waarmee Bragtman een kaart naar Cyrus schoof, beefde.
Cyrus keerde zelf de kaart om.
Het was Ormuzd. De allerhoogste. De Ahoera Mazda.
Zarathoestra was tussenbeide gekomen!
Voor het eerst in zijn leven hechtte Cyrus geloof aan het verhaal van Darius Razdi over zijn geboorte: Hij was verwekt door de Spenta Manjoe van Zarathoestra, die op de berg van Pa Nesar zijn vader tot zijn werktuig had gemaakt.
De naald van de snelheidsmeter trilde in de rode zone. De motor brulde en voedde Cyrus' pasgeboren machtshonger. Een motorrijder van de Paseban Rahnemai probeerde hem te volgen, maar op de Ayubi Highway schudde hij hem van zich af. Op Vanak Square ontweek hij de versperring door de Johan-e-Kadoek in de verboden richting in te rijden en hij raasde met honderd veertig over de Jordan Avenue. Hij zag te laat de sperketting, remde, gooide zijn stuur om, een achterband knalde als een geweerschot. Hij reed slingerend voort op de kapotte band en de velg.
Vijfhonderd meter verder werd hij door een jeep van de Paseban Rahnemai klemgereden.
Een gendarme met magere, ingevallen wangen en diepliggende ogen duwde hem een dienstpistool onder zijn neus.
‘Doe die proppenschieter weg of je brengt de rest van je ellendige leven door in de Evin,’ snauwde Cyrus.
De gendarme merkte nu pas de keizerlijke wimpel op het spatbord op. Hij liet aarzelend zijn pistool zakken. ‘Wie bent u?’
‘Prins Cyrus Khaleghi Razdi van Chinvat,’ zei Cyrus uit de hoogte.
De gendarme stak wat onzeker zijn wapen weg. ‘De zoon van Agha Darius Razdi?’ vroeg hij eerbiedig.
Cyrus bracht zijn schouders omhoog, kromde ze naar voren en liet ze vervolgens weer zakken, een vloeiende, trage beweging die tegelijkertijd minachting en afwijzing inhield.
De gendarme keek verveeld. ‘Sorry, prins. We dachten dat het een buitenlander was. Die denken dat ze zich alles kunnen veroorloven.’
Cyrus bevond zich in een experimenteel stadium, waarin hij wilde weten hoe ver hij kon gaan in het manipuleren van mensen. Er waren zoveel manieren om met mensen om te springen: leugen, dwang, corruptie. Hij keek de gendarme taxerend aan. Die had zijn pet afgezet en veegde met een vuile zakdoek zijn voorhoofd af. Zijn ogen stonden dicht bij elkaar en het weinige haar dat hij had, plakte met vettige, stinkende brillantine tegen zijn schedel.
Cyrus tastte naar de colt. Hij zou de man van zijn eigen medicijn laten proeven. Voor hij het wapen tevoorschijn haalde, veranderde hij echter van gedachte. Een revolver bewees niets. Alleen al omdat hij de zoon van Darius Razdi was, zou de gendarme door het stof kruipen.
Cyrus glimlachte. ‘Het spijt me, luitenant. Ik moet een vliegtuig halen en ik ben al wat laat.’
Hij zag dat de gendarme, een gewone brigadier, reageerde op zijn open, jongensachtige glimlach en hij besefte dat er nog andere middelen waren om zijn zin te krijgen: vriendelijkheid, vleierij.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg de gendarme.
‘Ja,’ zei Cyrus. ‘Door me je jeep te lenen.’
De gendarme zag er geplaagd uit. ‘Dat mag niet, prins. Mijn commandant zal mij…’
‘Je commandant zal je prijzen, nadat mijn vader met hem heeft gesproken.’
De gendarme sprong in de houding. ‘Begrepen, prins.’
‘Goed zo. Verwissel het wiel en breng de auto naar Chinvat.’
De gendarme salueerde.
Cyrus stapte in de jeep en reed weg. In de spiegel zag hij hoe de gendarme zijn tuniek uittrok.
Hij amuseerde zich uitstekend.
Olie is geld en geld is macht, had zijn vader gezegd.
En macht is leven, dacht Cyrus.
Vanuit de biroeni drong muziek van een Arabisch ensemble door tot in het huis van de rentmeester. Ze overstemde alle andere geluiden. Zijn vader had een paar vrienden en zijn belangrijkste hofdignitarissen uitgenodigd om Cyrus mee uit te wuiven.
Cyrus legde al het gewonnen geld, ongeveer het driedubbele van wat hij genomen had, in de lade. Bovenop legde hij een briefje: Te registreren als terugbetaling mét rente door Cyrus I voor het verlies bij de renbaan van Zarahad.
Het speet hem dat hij de colt niet kon meenemen. Een Single Action was trager, maar hij was veel nauwkeuriger bij het richten. Liefkozend liet hij de cilinder ronddraaien. Hij mikte op de deur en haalde met zijn duim de haan naar achteren. Zijn vinger kromde zich om de trekker.
Op hetzelfde ogenblik ging de deur open.
Het schot ging af met een daverende klap. Gelukkig had hij het wapen instinctief omhoog gebracht. De kogel sloeg een gat in het hout van de deurpost.
De jonge vrouw in de deuropening staarde hem aan met ogen groot van schrik. Ze droeg geen hoofddoek en had dik, golvend haar. Over haar arm hing een stel zijden lakens. Cyrus liet de revolver zakken en wees naar de slaapkamer. ‘Ga je gang.’
De linnenmeid wilde zich terugtrekken. ‘Ik kom straks wel terug, Sjazdeh,’ stamelde ze.
‘Ik zei: ga je gang!’
Geruisloos en met gebogen hoofd slipte de vrouw hem voorbij en verdween in de slaapkamer.
Cyrus legde de revolver terug. Hij bleef een ogenblik staan nadenken. Morgen zou hij in Europa zijn. Morgen zou alles anders zijn. Met zijn vroegrijpe geest begreep hij dat hij het op een heel andere manier aan boord zou moeten leggen, wilde hij de macht die hij pas had leren kennen en waarderen, daar kunnen uitoefenen.
In de kamer ernaast hoorde hij de geluiden van de linnenmeid die het bed opmaakte. Hij duwde de deur open. De meid stond over het bed gebogen; ze droeg witzijden kousen en haar achterwerk tekende zich strak af in haar zomerse chador. Een nieuw, ongekend gevoel bekroop Cyrus.
De meid keek om.
Haar ogen gingen voor een tweede keer wijdopen.