Twaalf

ZAGROSGEBERGTE (IRAN), 17 AUGUSTUS 1953

De schok waarmee de helikopter in zijn val gestuit was, dreunde nog na in Farimans hoofd toen hij de benzine al had geroken. Hoewel hij machteloos onder zijn stoel gekluisterd had gelegen, had hij het beetje kracht dat hem restte verzameld, zijn broer opzij geduwd en het contact uitgezet. Toen hij zich weer had willen oprichten, was er ergens achter zijn voorhoofd iets geknapt, wat een onverwachte, heftige pijn had veroorzaakt. De lucht in de cockpit was opeens stroperig geworden, alsof hij onder water lag en probeerde te ademen. Op hetzelfde moment hoorde hij iets in zijn oren suizen en alles werd donker.

Na een periode zonder enige gewaarwording vertoonde de tijd leemten, waarin gevoel en geluid zijn bewustzijn in en uit zweefden. Hij voelde hoe zijn arm in het hete, vloeibare gesteente gedompeld werd dat door de Damâwand werd uitgestoten, een teken dat Azi Dahaka, het monster met de drie hoofden, uit de vulkaan probeerde te ontsnappen. Als Dahaka daarin slaagde, zou volgens de oude mythen de wereld een lange, verschrikkelijke winter tegemoet treden.

Een jammerende klaagzang van een vrouw verscheurde de stilte. Hij probeerde zijn hoofd in de richting van het geluid te draaien, maar de beweging veroorzaakte een explosie van pijn. Geschrokken hield hij zijn ogen stijf dicht. Pas na lange tijd waagde hij het zijn oogleden een weinig op te tillen en hij zag hoe zijn broer en Fatimeh de cockpit verlieten.

De gedachte dat Darius hem aan zijn lot overliet, was erger dan de pijn.

Er volgde een lange periode van kou en hitte, duisternis en licht, waarin hij een gevecht leverde met het monster dat uit drie monden tegelijk vergiftigd bloed over hem uitstortte, zodat hij geen adem meer kon halen.

Hij stond op het punt de verstikkingsdood te sterven, toen Darius zijn hoofd optilde. Fariman deed zijn ogen open, maar sloot ze snel weer, omdat de pijn als een schokgolf door hem heen raasde.

Zijn broer zeurde over golflengten. Fariman probeerde hem aan zijn verstand te brengen dat hij eerst iets aan de pijn moest doen. Toen dat eindelijk tot Darius was doorgedrongen, keek Fariman met glazige ogen toe hoe zijn broer met een bruuske beweging een spuit in zijn dij duwde en leegdrukte. Toen kreeg hij wat te drinken en de smaak van haoma mengde zich met de smaak van bloed in zijn mond.

Hij zonk weer weg in magentarode diepten, waarin de aanvalskracht van de pijn uitgedund werd. De ratelende boerenkar waarop hij vastgebonden lag, gehoorzaamde niet aan de voetpedalen. De zon duwde de mist opzij en hij bewoog de collective pitch control stick om er dichter bij te komen, maar aan de Sikorsky was niets dat nog werkte.

Langzaam werd hij wakker. De pijn was overal.

U kunt beter nog wat slapen, meneer Fariman.

De stem van de vrouw was als balsem voor zijn gekwelde zintuigen. Hij kon haar slechts vaag onderscheiden, als door een bewasemde ruit, maar toch goed genoeg om te zien dat ze zachte, vriendelijke ogen had en lang, donker haar, dat ze met een rode hoofdband naar achteren had gebonden. Ze droeg een wit kleed, symbool van de reinheid. Op die manier had hij zich altijd Armaiti voorgesteld, de spenta van de rechtschapen gehoorzaamheid en de personificatie van de ‘heilige toewijding’. Als het ooit zover kwam, zou zij hem aan de Brug des Oordeels opwachten om zijn ziel naar de hemel te begeleiden.

Maar dat zou betekenen dat hij dood was en doden voelen geen pijn, tenzij ze in de hel zijn. Hij was ook niet op weg naar de hel, want dan zou hij bij de Brug opgewacht worden door een lelijke, smerig riekende oude heks en niet door een van de zeven goddelijke amesja spenta's.

Hij voelde een naald zijn arm binnendringen.

‘Ziezo,’ zei de vrouw. ‘Terwijl u wat uitrust, kan ik u verder onderzoeken.’

Hij knipperde met zijn ogen om haar te laten merken dat hij het begrepen had.

De farmacologische uitwerking van het bedwelmende middel begon vrijwel onmiddellijk. In de genotscentra, diep onder de hersenschors, bruiste zijn brein van activiteit. De pijn vervluchtigde zich tot ijle lucht.

De vingertoppen van de vrouw gleden over zijn lichaam, tastend en zoekend. Haar aanraking werkte op zijn zintuigen, net zoals de roesverwekkende drank van zijn broer. Hij had nooit hoog opgelopen met de Zarathoestra-mysteriën, maar haar aanwezigheid kon geen toeval zijn. Het was de wil van de Profeet. Armaiti werd immers geassocieerd met de aarde en was aldus de godin van de vruchtbaarheid.

‘Ik zal zo dadelijk iets aan uw neus doen om de ademhaling vrij te maken, meneer Fariman,’ zei de vrouw.

Hij vertrouwde haar volkomen. Ze was zijn persoonlijke spenta. Ze vormden samen één geheel.

Ze gaf hem opnieuw een injectie. Zijn gezichtsveld werd voortdurend kleiner, maar hij kon haar nog steeds zien. Dat was wat telde.

Daarna was ze een hele tijd met hem bezig, haar gezicht vlak bij het zijne. Haar adem streelde zijn voorhoofd. Haar geur hechtte zich vast aan zijn geheugen. Toen ze het moeilijk kreeg, reciteerde hij in gedachten de Negende Gatha en vroeg haar door Asja bijstand te laten verlenen. Ze begon opnieuw, praatte ononderbroken, sussende, nietszeggende woordjes, meer tegen zichzelf dan tegen hem en hij begreep dat ze zich zorgen maakte over zijn toestand. Maar dat hoefde niet. Hij wilde haar dat duidelijk maken, maar zijn spieren reageerden niet op de bevelen van zijn geest.

De operatie was achter de rug. De vrouw legde een verband aan, maar zorgde ervoor dat zijn ogen vrij bleven, zodat hij tussen zijn wimpers door naar haar kon kijken.

Hij was niet in staat zijn hoofd te draaien, maar ook zonder hem te kunnen zien, wist hij dat er een Kwade Geest binnenkwam. De vrouw was zich daar eveneens van bewust. Met nerveuze bewegingen begon ze zijn verband opnieuw aan te leggen. Haar vingers bewogen zich als angstige visjes onder de schaduw van een reiger.

Niet bang zijn, spenta.

Fariman deed zijn ogen open en glimlachte haar bemoedigend toe. Ze gaf hem een kneepje in zijn arm en verdween uit zijn gezichtsveld. De intimiteit van het kleine gebaar verraste hem. Ze hadden een verbond gesloten.

Vermoeid deed hij zijn ogen weer dicht en hij nam de geluiden in zich op. Hij hoorde de demonen Woede, Leugen en Wellust met de stem van zijn broer eisen stellen, waarop ze onmogelijk kon ingaan omdat ze voortaan onafscheidelijk aan Fariman verbonden was.

Al zijn zintuigen reageerden.

Niet bang zijn, spenta, ik zal je te hulp komen.

Fariman probeerde zich op te richten. Hij werd overvallen door een aanval van misselijkheid. Hij kokhalsde.

Minuten – of misschien wel uren – gingen voorbij.

Trek je kleed op, vrouw. Of ik scheur het van je lijf!

Hij opende zijn ogen en tilde zijn hoofd op. Het Schadelijke Schepsel stond over zijn spenta gebogen, op het punt haar te overweldigen.

Traag, erg traag, slaagde hij erin overeind te komen.

Gedesoriënteerd keek hij om zich heen, op zoek naar een wapen.

Boven het bed hing een kruisbeeld.

Hij schuifelde ernaartoe en greep het van de muur.

Op het ogenblik dat hij zich hoog oprichtte om toe te slaan, werd hij door een nieuwe golf van duizeligheid overvallen en vloeide alle kracht uit hem weg.