Twee
CHINVAT (TEHERAN), 16 AUGUSTUS 1953
De grote boog van het Elboersgebergte is als een hoge, steile muur tussen twee werelden. De weg die door de 3000 meter hoge Tharisbergpas loopt, duikt aan de kant van de Kaspische Zee via steile, beboste hellingen in een subtropisch oerwoud, waarin in het jaar 1953 nog beren en tijgers leefden. Aan de kant van Teheran daalt de weg via de hoogvlakte van Darband en de tuinen van Sjemiran af naar een onaantrekkelijke stad; een wereld van steen, zand en stinkende armoede, waar het koud is in de winter en ondraaglijk heet in de zomer.
Chinvat, het landgoed waar Darius Khaleghi Razdi op 16 augustus 1953 zijn derde huwelijk vierde, omvatte heel het begaanbare terrein van de Darbandhoogvlakte. De grens van het steil oplopende, trapeziumvormige gebied, dat zeshonderd hectare besloeg, werd in het noorden gevormd door de Tharisberg en in het zuiden door een diep ravijn, de Darbandkloof. Het domein lag 1750 meter boven de zeespiegel en honderden meter boven Teheran, in een militair strategische positie. Door het grote hoogteverschil tussen de noord- en de zuidkant van de stad heerste er 's middags op de terrassen van Chinvat, dat boven prachtige, groene tuinen lag en omringd was door glinsterende vijvers, een aangenaam lenteweertje. Vijfhonderd meter lager, in de oude stad, voorbij de Grand Bazaar, was de lucht bloedheet en doortrokken van de stank van urine en uitwerpselen, afkomstig van de open riolen in de arme wijken, en van de rook van brandende mestvaalten aan de zuidrand van de stad.
De vier meter hoge bakstenen muur rond het Chinvat-domein was afgeboord met blauwe glazuurtegels en op regelmatige afstanden versierd met taferelen in veelkleurig mozaïek, die de veldtocht van Nadir Sjah in 1739 naar het verre Delhi voorstelden, waar hij de beroemde pauwentroon van de grootmogols veroverd had. De muur was een overblijfsel van het marmeren zuilenpaleis, in het midden van de negentiende eeuw gebouwd door Razdi's overgrootvader. Dat paleis werd vijfenzeventig jaar later door brand verwoest en daarna heropgebouwd, maar de kilometerslange versterkte muur bleef ongeschonden. De authentieke versieringen ondersteunden Darius Razdi's aanspraak op een rechtstreekse afstamming van de beroemde veldheer. Zelf was hij hazarapatisj, de aanvoerder van de Tienduizend Onsterfelijken, een elitekorps dat de manschappen leverde voor de Koninklijke Garde. De hazarapatisj was traditioneel ook kanselier van de koning en zijn macht was erg groot.
Ondanks de onzekere toestand in het land was bijna iedereen die in 1953 in Iran iets te betekenen had, naar Chinvat gekomen. Een honderd man sterke en goed bewapende paleiswacht stond in voor hun veiligheid, en bovendien had Darius Razdi voor versterking gezorgd door twee pelotons elitesoldaten van het Iraanse landleger te laten aanrukken. Terwijl de paleiswacht binnen de omheining bleef, had het gros van de soldaten stellingen ingenomen langs de buitenkant van de westelijke en de oostelijke muur, omdat die het minst door de natuurlijke staat van het terrein beschermd waren. Voor de hoofdingang, een zware, met ijzer beslagen poort, versierd met stiermensen die de gevleugelde zon droegen, stonden een radiowagen en twee Fox scout cars met open luiken. De scout cars waren snelle, licht bepantserde verkenningsvoertuigen, die over een krachtig 30 mm-kanon beschikten.
De luitenant die over de twee pelotons het bevel voerde, leunde tegen de radiowagen. Hij had een hoofdtelefoon op en praatte met gedempte stem in een microfoon. De meeste van zijn manschappen lieten hun benen over de rand van hun schuttersput hangen of zaten gehurkt bij elkaar. Ze rookten en speelden domino, maar hun aandacht ging vooral naar de geluiden van de feestelijkheden die tot hen doordrongen, geluiden die te maken hadden met geneugten die alleen voor rijke mensen en voor gezagdragers weggelegd waren.
De vrouwen vierden het trouwfeest apart in het andaroen, een op zich staand gebouw in een afgesloten deel van de immense tuin, dat door een overdekte zuilengang verbonden was met het hoofdgebouw. De feestdis lag onder groene luifels op glanzend zijden tafellakens uitgespreid in de tuin. De etende en drinkende vrouwen maakten een oorverdovend kabaal.
Op het mannenfeest in de salons van het hoofdgebouw ging het er rustiger aan toe. Nadat de mantra, de wettelijke huwelijksformule, was uitgesproken, nam Darius Razdi de gelukwensen van de hoge gasten in ontvangst. Hij was gekleed in een ceremoniële mantel van zwart laken met zwartzijden revers, een hoge boord en een smalle vlinderdas. Zijn haardos, dik en al sinds zijn veertigste zilvergrijs, was zorgzaam geknipt en zijn weerbarstige krullen kwamen aan alle kanten van onder de oosterse potvormige muts zonder kwast tevoorschijn. Zijn uiterlijk was indrukwekkend. Hij was bijna een meter negentig lang en straalde kracht en een dominante zelfverzekerdheid uit. Ondanks zijn norse manier van doen bezat hij het charisma van de grote leidersfiguren. Na de gelukwensen liet hij zich met een onbewogen gezicht fotograferen in het gezelschap van de belangrijkste van zijn bezoekers. De andere genodigden stonden in kleine groepjes bij elkaar. Ze aten van de kwarteleieren en de pauwentongen die door dienaren werden rondgebracht of dronken cognac en rookten sigaren, terwijl ze op gedempte toon de gespannen politieke toestand in het land bespraken.
Nadat de laatste foto gemaakt was, wandelde Razdi, zijn wandelstok als een maarschalksstaf onder zijn arm geklemd, tussen de groepjes door. De gesprekken om hem heen vormden een synthese van de turbulente gebeurtenissen in Iran sinds dr. Mossadegh ruim drie jaar geleden het Nationaal Front had opgericht. Het Front was een coalitie van de politieke mandatarissen van de clerus met de kooplieden in de Bazaar, die was opgericht om een gemeenschappelijk doel te realiseren: het nationaliseren van de olieconcessies. Ze genoten daarbij de steun van de communistische Toedeh-partij. Het hoefde dan ook niemand te verwonderen dat bij de eerstvolgende verkiezingen al hun kandidaten werden verkozen, zodat ze over een meerderheid in de Majlis, het Iraanse parlement, beschikten. Maar korte tijd nadat ze een nieuwe regering hadden samengesteld, werd hun premier door een religieus fanaticus vermoord. Mossadegh nam zijn plaats in. Vier weken later bekrachtigde hij de nationalisering van de Anglo-Iranian Oil Company. De (olie)wereld stond op zijn kop. Voor Iran was het op korte termijn een regelrechte ramp. Groot-Brittannië organiseerde een wereldwijde boycot van de Iraanse olie-uitvoer en leidde vanuit zijn ambassade in Teheran de ene intrige na de andere om het Iraanse regime ten val te brengen, met botsingen tussen de sjah, premier Mossadegh en de Majlis tot gevolg. Samenzweringen en straatgeweld volgden elkaar op. De prijzen en de werkloosheid escaleerden.
Al pratend wierpen de hoge gasten af en toe een blik in de richting van Darius Razdi. De drieënveertigjarige Razdi was de vertrouweling van sjah Reza Pahlavi en het gerucht deed de ronde dat hij banden had met de CIA. Iemand wist te vertellen dat Allan Dulles, de directeur van de CIA, een week geleden voor een korte vakantie naar Genève was gevlogen en daar prinses Asjraf, de dominante tweelingzuster van de sjah, had ontmoet. Diezelfde dag was Darius Razdi voor een bezoek aan een oogarts in de Zwitserse stad gearriveerd. Razdi, die nog nooit een dag ziek was geweest! Fluisterend vroegen de gasten zich af wat er in die stad, die bekendstond als conferentieoord, was bekokstoofd. Voor velen was Razdi dé man achter de schermen, van wie dan ook werd verwacht dat hij de orde in het land zou herstellen. Hij werd vereerd en gevreesd.
Darius Razdi stond voor de open deur van de buitengalerij, kaarsrecht, de handen strijdvaardig over de zilveren knop van zijn wandelstok gevouwen – hij was zich sterk bewust van het ontzag dat hij zijn omgeving afdwong en hij genoot ervan. Naast hem verscheen kapitein Kzan, de commandant van de paleiswacht, een magere man met een pokdalig gezicht. Razdi luisterde met arrogante onverschilligheid naar de laatste berichten over de politieke toestand in het land.
‘De staking is algemeen,’ verklaarde de commandant, die zich duidelijk niet op zijn gemak voelde. ‘De treinen rijden niet en de luchthaven blijft gesloten. Het hele telefoonnet ligt lam. De staatsradio zendt telkens opnieuw de toespraak van dr. Mossadegh uit.’
‘Controle over de staatsradio is het enige wat hij heeft. Door massademonstraties in zijn voordeel te organiseren, probeert hij zijn wil op te leggen aan de sjah en aan het parlement. Het is niet de eerste keer dat zoiets gebeurt.’
‘Dit keer lijkt het uit de hand te lopen, Sjazdeh.’ Sjazdeh was een titel voor prinsen en koningszonen. ‘Er zijn overal rellen aan de gang.’
‘Tot nu toe verloopt alles volgens plan.’
‘Niet helemaal, Sjazdeh,’ zei Kzan, terwijl hij nerveus aan de mouwen van zijn tuniek trok. ‘Door die kortsluiting in onze radiokamer en het uitvallen van de telefoonverbindingen zijn we volledig geïsoleerd. Als er iets verkeerd loopt, kan ik de generale staf niet eens om versterking vragen.’
‘Wat bedoel je met iets verkeerd lopen?’
‘Dat de betogers deze kant uit zouden komen, bijvoorbeeld.’
‘Doe niet zo kinderachtig, Kzan. We hebben op Chinvat genoeg vuurkracht om de hele aanhang van Mossadegh in de pan te hakken. En we zijn niet geïsoleerd. Als we versterking nodig hebben, kan de bevelhebber van de commando's daar via zijn veldradio om vragen.’
‘Luitenant Ghaffani beweert dat hij problemen heeft met de zendkracht van zijn radio. Dat zou te wijten zijn aan de hoge muren en de bergen.’
Razdi keek ontstemd op. ‘Onzin. Hij kan aansluiten op onze antenne of, als dat niet lukt, met de radiowagen een eind naar beneden rijden tot hij verbinding heeft.’
‘Natuurlijk kan hij dat, Sjazdeh. Maar hij beweert van niet. Als u het mij vraagt, staat hij aan de kant van de bolsjewieken.’
Razdi fronste de wenkbrauwen. Hij had de keuze van de soldaten aan Zahedi's aide de camp overgelaten en was ervan uitgegaan dat hij op hun loyaliteit kon rekenen.
‘Mag ik een voorstel doen, Sjazdeh?’
‘Wat?’
‘Ik stel voor dat u, nu het nog kan, naar Ramsar uitwijkt. In uw villa aan de Kaspische Zee bent u veilig. Zijne koninklijke hoogheid sjah Reza Pahlavi is al sinds gisterenavond in Ramsar.’
‘Dat weet ik.’ Razdi trommelde met zijn vingers op de knop van zijn wandelstok. Sinds het begin van de ongeregeldheden was de sjah steeds onzekerder geworden en voortdurend bevreesd voor een aanslag. Hij verliet nog nauwelijks het paleis. 's Nachts sliep hij met een Smith & Wesson onder zijn hoofdkussen en hij veranderde soms midden in de nacht van slaapkamer omdat hij zijn eigen paleiswachters niet vertrouwde. Er was overeengekomen dat hij de vorige avond een radiotoespraak zou houden, waarin hij de molla's en de legerleiding zou waarschuwen voor een dreigende putsch van links, geïnspireerd door Mossadegh. Die toespraak had het startsein voor operatie-Azadi moeten zijn, die Razdi in Zwitserland had beraamd met Dulles en H. Norman Schwarzkopf*, de case officer van de CIA. Maar op het laatste ogenblik was de sjah de angst om het hart geslagen en had hij met koningin Soraya de vlucht genomen.
‘Sjah Reza Pahlavi heeft uw steun nodig, Sjazdeh. Het is beter dat u bij hem bent tot operatie-Azadi voltooid is. De genodigden laten we de keuze: diegenen die dat willen, kunnen met hun eigen auto met ons meereizen, de anderen blijven hier onder bescherming van de paleiswacht tot de toestand opklaart. De soldaten gaan met ons mee. We rijden in colonne, met aan de kop en de staart een pantservoertuig en trucks met soldaten.’
‘Dwars door de bergen? Dat meen je niet!’
‘We kunnen omrijden via Rasjt Het is een heel eind, maar de weg is berijdbaar. Uw villa in Ramsar ligt naast het zomerpaleis van de sjah. Dat wordt bewaakt door de Koninklijke Garde, en die is in elk geval betrouwbaar.’
Razdi gromde wat. Hij liep met Kzan in zijn kielzog naar de balustrade van het terras en liet zijn blik van oost naar west over de stad dwalen. Uit de schoorstenen van de steenbakkerijen en van de fabrieken van Sjomali kwam geen rook en zelfs de vlam boven de olieraffinaderij was gedoofd. Alleen boven de mestvaalten aan de zuidrand van de stad hing zoals altijd een vuile rookwolk. In het centrum bewogen mensen zich in drommen over straten en pleinen naar de Maiden-i-Sepah, een groot, door regeringsgebouwen, tuinen en vijvers omgeven plein, waar ook het Golestanpaleis van de sjah was gelegen. De oproep van Mossadegh om te demonstreren werd blijkbaar goed opgevolgd.
Razdi beet op zijn snor, die ver over zijn bovenlip groeide. De sjah had zijn toespraak wel niet gehouden, maar daarom hoefde operatie-Azadi nog niet te mislukken. De intrige was eenvoudig. Na de toespraak zou Schwarzkopf in regeringskringen laten uitlekken dat de sjah een decreet had ondertekend waarin premier Mossadegh aan de dijk werd gezet en werd vervangen door de ondergedoken koningsgezinde generaal Zahedi. Mossadegh zou dat decreet ongetwijfeld nog voor de bekendmaking op zijn beproefde manier te lijf gaan: met ophitsende toespraken, massademonstraties, straatschenderij. Schwarzkopf zou dan mannetjes uitzetten om tegendemonstraties op touw te zetten en straatgevechten uit te lokken. Sjah-getrouwe generaals zouden Mossadegh ervan beschuldigen een staatsgreep te hebben willen plegen en om het land van de anarchie te redden zouden ze tussenbeide komen, Mossadegh in de gevangenis werpen en generaal Zahedi als premier installeren.
Razdi wendde zich tot Kzan: ‘Nog altijd geen nieuws van Schwarzkopf?’
‘Dat kan ook niet, Sjazdeh. De koerier is pas vertrokken.’ Kzan zag dat Razdi op het punt stond in woede uit te barsten en liet er haastig op volgen: ‘Ik heb uw memo meegegeven met de molla van Resvanieh. Een heilig man als hij zal niet door het gepeupel worden lastiggevallen.’
Razdi knikte. ‘Misschien heb je gelijk.’ Zijn vingers klemden zich om de knop van zijn wandelstok. Hij had, voor de telefoon uitviel, de aide de camp van Zahedi nog aan de lijn gehad en hem uitgekafferd omdat de legerleiding nog niet had ingegrepen. Hassan verschool zich achter de overhaaste aftocht van de sjah, waardoor er verscheurdheid binnen het oppercommando was ontstaan. Daarop had Razdi een memo naar de Amerikaanse ambassade laten brengen, waarin hij er bij Schwarzkopf op aandrong de generaals die op zijn loonlijst stonden, onverwijld in actie te laten treden. Als je in Iran iets wilde bereiken, was het niet genoeg geld uit te delen. Af en toe was het nodig iemand onder zijn kont te schoppen.
Kzan schraapte zachtjes zijn keel.
‘Ja? Wat is er?’
‘Ik heb de molla ook laten vragen of Schwarzkopf iemand naar de luchthaven kan sturen om te zorgen dat de helikopter van meneer Fariman opnieuw kan opstijgen.’
‘Goed gedaan.’ Een van de waarnemers had Fariman op Mehrabad zien landen. Razdi wist niet wat hij daar te zoeken had, maar het was duidelijk dat hij er werd vastgehouden.
Fariman was zijn halfbroer, maar afgezien van de kleur van hun ogen, grijsgroen met bruine spikkeltjes, waren er weinig uiterlijke kenmerken die op een gemeenschappelijke ouder wezen. Dat kwam goed tot uiting op het grote schilderij boven de haard, waarop ze samen poseerden. Razdi met zijn grote, imposante gestalte, zijn vierkante kin en zijn doordringende, sceptische blik, gaf de indruk geestelijk even sterk te zijn als lichamelijk. Naast hem leek de magere, middelgrote Fariman, met zijn verfijnde kleding en zijn zachtere blik, eerder klein en zwak. Net zoals hun uiterlijk, waren ook hun opvoeding en achtergrond verschillend. Ze hadden dezelfde vader, die tot aan zijn dood in 1942 minister van Oorlog was geweest onder Reza Khan, maar alleen Darius Razdi had een militaire opleiding gekregen. Razdi's moeder stamde af van een oude zoroastrische* familie, Farimans moeder daarentegen behoorde tot een schatrijke sjiitische Kadjarenfamilie, hetgeen ontegensprekelijk zijn stempel had gedrukt op de opvoeding van de kinderen. Hun vader had erop toegezien dat ze allebei werden grootgebracht naar de essentie van de zoroastrische mythologie, maar voor Darius werd daar het strengst de hand aan gehouden: die was voorbestemd om hogepriester te worden en werd op dertienjarige leeftijd ingewijd in de geheime bereiding van de roesverwekkende haomadrank.
Zoals in hun godsdienst alles zich manifesteerde in tegengestelde krachten: licht en donker, leven en dood, zo ook ontwikkelden de twee broers zich tot extreme tegenpolen. Terwijl Darius zijn opleiding voltooide aan de Académie Militaire d'Autriche in Teheran, een militaire school voor de zonen van de Perzische aristocratie, en al op vijfentwintigjarige leeftijd als kozakkenofficier hardhandig een opstand van de clerus hielp onderdrukken, waarna hij opklom in de militaire hiërarchie, werd de vijftien jaar jongere Fariman op zijn achttiende naar de universiteit van Texas gestuurd, waar hij veramerikaanste en zich meer ging interesseren voor vliegtuigen en alles wat met de luchtvaart te maken had dan voor de geologie van de petroleumlagen, wat oorspronkelijk de bedoeling was geweest.
Ondanks al deze verschillen bestond er tussen de halfbroers een sterkere band dan door het traditionele Perzische familiegevoel verklaard kan worden. De machtige Darius Razdi, opperpriester van Zarathoestra en de sterke man van de Hogere Raad van het Koninkrijk der Perzen, had veel onderdanen, maar weinig vrienden. De enige in wie hij genoeg vertrouwen stelde om met hem van gedachten te wisselen of zijn verlangens en geheime plannen te ontvouwen, was zijn jongere broer. Fariman was zijn klankbord, zijn innerlijke stem.
Voor Fariman was Darius de Onsterfelijke Heilige.
Dat alles stond los van het feit dat Fariman de troonopvolger van Darius was, tot wanneer die zelf voor mannelijke nakomelingen zou zorgen.
Razdi's gedachten keerden terug naar zijn eigen situatie op Chinvat. Hij keek Kzan vorsend aan. ‘Je denkt dus dat we op de bevelhebber van de commandotroepen geen staat kunnen maken.’
Kzan knikte. ‘Soms heeft het er alle schijn van dat hij hier eerder is om ons te bespioneren dan om ons te beschermen. Hij staat de hele tijd met een hoofdtelefoon op naar een radio te luisteren die zogezegd niet werkt.’
Razdi knikte kort, een nauwelijks merkbare fonkeling van zijn ogen wees erop dat hij Kzans verklaring ernstig nam.
‘Ga naar hem toe en breng hem naar mijn studeervertrek. Verlies hem niet uit het oog. Ben je gewapend?’
‘Eh… Nee, Sjazdeh.’
‘Zorg dan dat je het bent.’
‘Zeker, Sjazdeh.’ Kzan wilde zich verwijderen, maar Razdi hield hem met zijn wandelstok tegen. ‘Hebben we meer dan één radio in huis?’
‘We hebben twee zenders. Die zijn defect, zoals u weet. De ontvangtoestellen zijn intact. Er is er nog een in het dienstbodeverblijf en een in het andaroen.’
‘Stem een van de toestellen af op Radio Bagdad en laat iemand naar hun nieuwsberichten luisteren. Op die manier komen we misschien meer te weten over de toestand in Teheran dan van de Iraanse staatsradio. Die zendt alleen uit wat Mossadegh dicteert.’
‘Goed idee, Sjazdeh.’
Razdi zag dat Kzan op verdere instructies bleef wachten.
‘Nog iets?’
‘Zal ik dan bekendmaken dat de aroesi wordt uitgesteld, Sjazdeh?’ Kzan had het over het traditionele feest dat begint zodra het bruidspaar zich voor de huwelijksnacht terugtrekt.
Razdi aarzelde geen seconde. ‘Nee! Ik heb al wie in Iran invloed heeft, hierheen gehaald om hen in de gaten te kunnen houden, terwijl Zahedi de macht overneemt. Als we hen nu wegsturen, zouden sommigen wel eens de kant van Mossadegh kunnen kiezen.’ Hij glimlachte hooghartig. ‘En je voorstel om naar Ramsar te vluchten is hiermee afgewezen. Ik blijf! Begrepen?’ Hij tikte met zijn wandelstok op de vloer alsof hij een marconist op een zinkend schip was. ‘Ik blijf!’ herhaalde hij. ‘Zodra Schwarzkopf mijn boodschap krijgt, zal hij ervoor zorgen dat er betrouwbare troepen deze kant uit komen.’
Hij tikte met de wandelstok tegen Kzans been. ‘Wegwezen!’
De kapitein schoot in beweging als een pas opgewonden speelgoedsoldaatje. Razdi keek om zich heen. ‘En bovendien ben ik niet van plan mijn huwelijksnacht te laten bederven door die vervloekte Mossadegh,’ mompelde hij voor zich uit.
Hij had nog een andere, persoonlijke reden om het trouwfeest niet te onderbreken. Hij was al twee keer eerder getrouwd en volgens de traditie had hij zijn eerste twee vrouwen gekozen uit de dochters van een oudere broer van zijn vader. Het verouderde gebruik had hem vijf zwakbegaafde dochters en een doodgeboren zoon opgeleverd. Razdi vond dat er genoeg geknoeid was met chromosomen en erfelijke eigenschappen en dat er dringend voor een mannelijke opvolger gezorgd moest worden. Niet dat zijn potentie minder werd: wat zijn libido betrof, kon hij zich meten met de sterkste worstelaar van de Koninklijke Garde. Nee, hij wilde zijn zoon nog zien opgroeien, hem leren paardrijden en met hem op steenbokken gaan jagen in de heuvels van Sjemiran. Maar bovenal wilde hij hem de principes van de Oudperzische godsdienst bijbrengen. Hij wilde zijn zoon zelf opvoeden volgens de leer van Zarathoestra, voor wie het Heelal in twee vijandelijke kampen verdeeld wordt: het goede behoort tot de god Ahoera Mazda, het kwade tot diens tegenstander Angra Manjoe. Darius Razdi wilde zijn zoon de mogelijkheid bieden voor het goede kamp te kiezen.
Hij had zijn nieuwe bruid dan ook met zorg gekozen. Fatimeh was negentien, dochter van de gouverneur van Yazd, opgegroeid in de strengste sjiitische tradities, en ze had niet gemopperd toen haar werd gezegd dat ze de volgende vrouw zou worden van een man die ze nog nooit had gezien. Ze was niet bijzonder aantrekkelijk, verscheen nooit in het openbaar zonder haar chador, de grote sluier van islamitische vrouwen die het hele lichaam bedekt, en binnenshuis had ze, zoals de meeste Iraanse vrouwen, een scherpe tong. Maar ze was intelligent, ze had een breed bekken, ze was geschapen om kinderen te baren en ze stamde uit een geslacht waarin hoofdzakelijk zonen werden geboren.
Razdi concentreerde zich weer op de gesprekken om hem heen. In het dichtstbijzijnde groepje was een Griekse reder aan het woord. De man had speciaal tankers laten bouwen om voor de toenmalige Anglo-Iranian Oil Company vanuit Abadan olie te vervoeren. Door de olieboycot lagen zijn schepen nu aan de ketting en de Griek kon Mossadeghs bloed wel drinken. Hij noemde de Iraanse premier een gestoorde extremist, die verhitte persconferenties hield terwijl hij in zijn pyjama op een rustbank lag. ‘Ik zie hem in mei 1950 bij de herbegrafenis van Irans sjahansjah Reza Khan, de vader van onze huidige sjah Reza Pahlavi, nog met de andere leden van de Majlis achter de keizerlijke lijkkist lopen,’ vertelde de Griek. Hij lachte schamper. ‘Een magere, voorovergebogen oude man met een uitgeteerd geel gezicht en een druipneus. Hij gaf zich niet eens de moeite die af te vegen.’
‘Maar het volk juichte hem toe,’ weerlegde de Franse handelsattaché. ‘Toen de Britse delegatie voorbijliep, werden er overal vuisten opgestoken. En er is nog niets veranderd. Hoewel Iran in een crisis verkeert sinds Mossadegh de olieconcessies nationaliseerde, draagt het volk hem nog altijd op handen.’
‘Nationalisten kennen geen dankbaarheid,’ zei William Snow laatdunkend. Snow was financieel directeur van BP. Zijn maatschappij had zich genoodzaakt gezien haar naam te wijzigen, nadat ze door de schuld van Mossadegh de exclusiviteit van de Iraanse concessies verloren had. ‘Het is dankzij Britse kennis en Brits geld dat in Iran überhaupt olie gevonden werd.’
‘Puur koloniale opvattingen,’ zei de Fransman. ‘Iran heeft die investering al duizendvoudig terugbetaald. In 1950 verdiende de Anglo-Iranian aan de Iraanse olievelden vijf keer zo veel als Iran voor zijn eigen olie van hen kreeg. De maatschappij betaalde voor dat jaar alleen aan de Engelse regering meer belastingen op haar winst dan ze over de laatste drie jaren aan Iran had betaald. Ik noem dat uitbuiting.’
‘De Iraniërs zullen nooit in staat zijn zelf een eigen olie-industrie te beheren, laat staan uit te bouwen,’ repliceerde Snow. ‘Het bewijs is geleverd. Sinds de Britten verjaagd zijn, wordt er geen druppel olie meer gepompt en zitten 70 000 Iraanse beambten zonder baan.’
‘Alleen omdat de Britten de verkoop van Iraanse olie boycotten,’ protesteerde de Fransman. Hij zag dat Darius Razdi stond te luisteren. ‘Wat denkt u ervan, Agha Razdi?’ vroeg hij.
‘Het gaat niet alleen om de olie-inkomsten,’ zei Razdi. ‘Het gaat er voor ons ook om wie het in dit land voortaan voor het zeggen zal hebben. De Britten, de Sovjets, de Amerikanen of de Iraniërs zelf. Ik begrijp dat jullie westerlingen bang zijn dat de nationaliseringsdrang zich zal verspreiden tot in Saoedi-Arabië, maar…’
Een kreet die niets menselijks had, onmiddellijk gevolgd door de ijselijke echo ervan, steeg op uit de lagergelegen stad en vulde de vertrekken met trillingen die bij de bezoekers enkele milliseconden lang een barstende, migraineachtige hoofdpijn opwekten. De gasten keken elkaar geschokt aan en nog voor iemand een woord had kunnen uitbrengen, werden ze opgeschrikt door een ander angstaanjagend geluid, een massale ontlading uit duizenden monden tegelijk, die triomf en afschuw inhield, zoals van toeschouwers bij een stierengevecht. De oerkreet herhaalde zich en werd een ritmische, pulserende doodsbedreiging, zoals de cimbaalslagen op Asjoera, die het tempo aangeven waarmee hysterische sjiieten zichzelf tijdens de boetprocessie tot bloedens toe geselen, tot er bij sommigen van hen de dood op volgt.
‘Mossadegh! Mossadegh! Mossadegh!’
Razdi's genodigden verdrongen zich bij de balustrade van de terrassen. Een paar honderd meter lager zagen ze op Qasem Square hoe een opgewonden menigte een cirkel vormde rond een naakte man, die vastgebonden lag op een plank. En hoewel de afstand groot was, kwamen ze onder de indruk van de brutale kracht waarmee de beul de gesel hanteerde.
‘Een bastonnade,’ zeiden ze tegen elkaar, met de onverschilligheid van de elite die maar zelden aan het verkeerde eind van de geselroede staat.
De gesprekken werden hervat. De mannen verzekerden elkaar dat openbare geselingen en terechtstellingen nodig waren om het gepeupel in toom te houden. Toch stelden ze enigszins ongerust vast dat de publieke marteling in dit geval zo goed als zeker tot doel had de massa op te zwepen en in een moorddadige stemming te brengen, een methode die in Iran veelvuldig werd toegepast. Ze zwegen toen Darius Razdi naderbij kwam en maakten eerbiedig plaats voor hem.
Razdi zag in één oogopslag dat de limousine die door de menigte was tegengehouden, de Bentley van de molla van Resvanieh was. Hij liet zich een verrekijker brengen en herkende het naakte lichaam dat op de deur vastgebonden was aan de warrige rosse haardos en baard. Na een reeks slagen werd het slachtoffer losgemaakt en gedwongen op zijn verbrijzelde voeten rond te lopen om de bloedcirculatie te herstellen, zodat hij de pijn ten volle zou ondergaan als de geseling herbegon.
Razdi gromde van ongenoegen. Niet uit medelijden met de molla, maar omdat zijn boodschap Schwarzkopf dus niet zou bereiken. Toen hij de kijker instelde op Maiden-i-Sepah en de ambtswoning van de premier, stelde hij vast dat de straten zwart zagen van het volk. Ook bij de moskeeën van Emam Hosein en van Sepahsalar kon hij grote samenscholingen waarnemen, en hij begreep dat het gepeupel bezit had genomen van de straten van Teheran. Hij richtte zijn verrekijker op de exercitiepleinen en de moderne kazernes langs Sarbaz Street, waar het militaire garnizoen van Teheran gelegerd was. Tot zijn opluchting zag hij hoe een colonne militaire voertuigen zich in de richting van Kurosh E. Kabir Road bewoog. Daar aangekomen splitste de colonne zich. Het grootste deel reed zuidwaarts in de richting van het koninklijk paleis van Golestan. De overige voertuigen – Razdi telde twee Fox scout cars en vier drietonners met een open laadbak en met een machinegeweer op het dak – reden bergopwaarts, in de richting van Chinvat.
Hij liet de kijker zakken. Er was dus al één legerafdeling in beweging gekomen. Maar voor wie? Voor de sjah of voor de premier?
‘Sjazdeh?’ vroeg kapitein Kzan achter hem.
Razdi draaide zich met een ruk om en zijn toon was ongemeen kort: ‘Wat doe jij hier? Ik had je gezegd de luitenant naar de bibliotheek te brengen en bij hem te blijven.’
‘Hij is in de bibliotheek, Sjazdeh. Twee lijfwachten zijn bij hem. Ik wilde u eerst de laatste berichten brengen.’
‘En dat zijn?’
‘Radio Teheran zendt alleen nog marsmuziek en de toespraken van Mossadegh uit. Volgens Radio Bagdad hebben de aanhangers van Mossadegh de macht volledig in handen, maar zou generaal Zahedi zich aan het hoofd van sjah-getrouwe troepen gesteld hebben en zou hij begonnen zijn de straten schoon te vegen.’
‘Goed zo.’ Razdi tuurde nog even door de kijker naar de kleine legereenheid die langzaam naderbij kwam. Hij mocht er dus van uitgaan dat het troepen van Zahedi waren. Hij overhandigde de kijker aan Kzan. ‘Laten we gaan.’
Kzan bleef staan. ‘De berichten spreken elkaar echter tegen. Een andere correspondent meldde dat de toestand in Teheran verward is en dat het niet duidelijk is welke kant het leger heeft gekozen.’
Als om zijn woorden te bevestigen dreunde opnieuw de roep van het volk over de bergflank.
‘Mossadegh! Mossadegh! Mossadegh!’
Razdi rukte de kijker uit Kzans hand. De kleine colonne had de opstandige menigte op Qasem Square bereikt en niets wees erop dat er gevechten aan de gang waren. Af en toe stegen juichkreten op, burgers klommen op de torens van de pantserwagens en in de laadbakken van de militaire voertuigen en omhelsden de soldaten. Dit was geen legereenheid die door Zahedi uitgestuurd was om hen te ontzetten. Integendeel.
Als een lopend vuurtje verspreidden zich onder de genodigden woorden als ‘revolutie’ en ‘volksoproer’.
‘Stilte, alstublieft!’ Razdi's stem klonk hard en autoritair. ‘Ik verneem zopas dat dr. Mossadegh met de steun van extremistische nationalisten en de communistische Toedeh-partij een staatsgreep heeft gepleegd. Ik ben ervan overtuigd dat het Keizerlijke Leger sjah Reza Pahlavi trouw zal blijven en deze opstand spoedig de kop zal indrukken.’ Hij sloeg met zijn wandelstok op een koperen koffietafel om het opgewonden gemompel te onderdrukken. Het klonk als een gongslag. ‘Het is niet uitgesloten dat het gepeupel dat is samengeschoold op Qasem Square, hierheen zal komen. Naar verluidt krijgen ze steun van een paar afvallige soldaten. Ze weten dat de elite van het land hier verzameld is en zullen proberen ons te gijzelen. Als het zover komt, zullen we met hen afrekenen. Dit huis is gebouwd als een vesting. Met het detachement paratroepers waarover we beschikken, is het onneembaar.’ Hij keek om zich heen, met fonkelende ogen. ‘Maar we moeten de soldaten een handje helpen. Een Iraniër is traditioneel een prima jager. Jullie kunnen allemaal met geweren omgaan. Van op het terras kunnen jullie iedereen neerschieten die het waagt over de muur te klimmen. Kapitein Kzan zal zo dadelijk geweren en munitie uitdelen. Dat geldt natuurlijk niet voor onze buitenlandse genodigden. Voor hun eigen veiligheid verzoek ik hen zich naar de keukens in het souterrain te begeven. Ik hoop dat ze mij dit ongemak zullen vergeven.’ Hij keek de mannen een voor een recht in de ogen, dwingend, vechtlustig. Opnieuw sloeg hij op de koperen tafel, hard. Hij snauwde: ‘Perzische mannen, dit is een uitstekende gelegenheid om te tonen wie aan de goede kant van God staat!’
Hij gaf de verrekijker opnieuw aan Kzan. ‘Zorg dat iemand de vijand in de gaten houdt en hou me op de hoogte. Ik ga nu naar de bibliotheek.’
Hij baande zich een weg door de menigte, zonder acht te slaan op de vele vragen die op hem werden afgevuurd.
De bibliotheek was een ruime kamer met wanden vol zeldzame boeken en kostbare Oudperzische miniaturen. Het meubilair bestond uit kalfsleren armstoelen met leestafeltjes. Op een verhoging voor een raam dat uitzag op de besneeuwde toppen van het Elboersgebergte, stond een schrijftafel die was versierd met inlegwerk.
De luitenant, een spichtige man van achter in de dertig met vochtige ogen, vaalbruin als een natte herfstdag, stond met een verveeld gezicht in het midden van het vertrek te wachten, geflankeerd door twee soldaten van de lijfwacht. Toen Razdi binnenkwam, sprongen de lijfwachten in de houding. De luitenant maakte met twee vingers aan de klep van zijn kepie een weinig overtuigend militair saluut.
Razdi liep hem zonder te groeten voorbij en ging op de verhoging achter zijn schrijftafel staan. Alleen al door zijn gestalte ging er iets dreigends van hem uit. ‘Naam?’ vroeg hij.
De officier trok zijn schouders op in een poging er groter uit te zien. ‘Luitenant Ghaffani,’ zei hij.
‘Ik hoor dat je communicatieproblemen hebt met het hoofdkwartier.’
Ghaffani knikte, min of meer onverschillig. ‘De veldradio is een Russisch kreng. Hij heeft de belegering van Stalingrad nog meegemaakt. Soms werkt hij, soms niet.’
Razdi trok de middelste lade van zijn schrijftafel open zonder Ghaffani uit het oog te verliezen. ‘En als hij werkt, wat komt er dan uit?’
Ghaffani weigerde omhoog te kijken. Zijn ogen dwaalden naar een van de miniaturen. ‘Militair geklets. Niets bijzonders.’
‘Niets over de poging tot staatsgreep van Mossadegh en de communisten van de Toedeh-partij?’
‘Ik weet alleen dat mij uitdrukkelijk werd opgedragen geen enkele actie te ondernemen tegen wie dan ook, behalve op bevel van mijn directe meerderen.’
Razdi vroeg: ‘Ook niet tegen de bende oproerkraaiers die op weg hierheen lijkt te zijn?’
Ghaffani tuurde ingespannen naar een miniatuur waarop het mysterie van de Poort der Duisternis werd verklaard. ‘In principe niet.’
‘Dat zou dus betekenen dat, als wij hier worden aangevallen, jouw manschappen niet tussenbeide zouden komen?’
‘Zo luidt inderdaad mijn opdracht.’
‘En je vindt het niet nodig je directe chef, kolonel Hassan, om bijkomende instructies te vragen?’
‘Ik denk niet dat ik radiocontact zal kunnen krijgen. We zitten hier erg ingesloten, weet u.’
‘Wat zou je ervan denken de radiowagen tot aan de Darbandbrug te laten rijden? Daar staat niets een goede verbinding in de weg. Ik zal twee van mijn mannen meesturen. Die kunnen dan rechtstreeks contact opnemen met de opperbevelhebber van de strijdkrachten.’
Zonder zijn ogen van de miniatuur af te wenden zei de luitenant: ‘In het leger mag men alleen de hiërarchische weg bewandelen.’
‘Dat is waar. Wie is de tweede in bevel bij je detachement?’
‘Gambiz, mijn adjudant.’
‘Heb je hem in vertrouwen genomen?’
Ghaffani verloor zijn belangstelling voor de Poort der Duisternis. ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg hij, opkijkend.
‘Of de adjudant weet dat je bevel hebt gekregen je niet in de gevechten te mengen.’
‘Nee. Voor zover hij weet geldt nog altijd de opdracht protectie te bieden aan u en uw genodigden.’
‘Goed,’ zei Razdi op een toon alsof hij schaakmat annonceerde. ‘Dan ben je hierbij van je commando ontheven.’ Zijn rechterhand verdween in de open lade van zijn bureau.
Ghaffani's lippen vormden een spottend lachje, dat onmiddellijk verdween toen Razdi een vervaarlijk uitziende colt tevoorschijn haalde. ‘Als ik in uw plaats was, zou ik dat wapen neerleggen, Sjazdeh,’ mompelde hij behoedzaam. ‘Er zouden ongelukken kunnen gebeuren.’
Razdi keek naar de revolver en toen naar Ghaffani. ‘Ja, inderdaad. Het is gevaarlijk speelgoed.’
Ghaffani's stem won aan zelfvertrouwen. ‘U begrijpt dat ik alleen maar mijn plicht doe, Sjazdeh. Premier Mossadegh heeft verboden de wapens op te nemen tegen de eigen bevolking.’
‘En jij houdt je daaraan. Zelfs als dat je je leven kost?’
‘U kunt mij niet neerschieten, Sjazdeh. Mijn manschappen zouden u vermoorden als mij iets overkwam.’
Razdi glimlachte cynisch. ‘Denk je dat echt?’ Hij spande de haan van de revolver.
Ghaffani besefte opeens dat het menens was. ‘Hé, wacht even,’ zei hij. Hij strekte zijn handen afwerend voor zich uit. ‘Als u het zo stelt, kunt u met de radiowagen rijden naar waar u wilt. Als u over de radio met de aide de camp van Arfa wilt praten, of met Zahedi, mij om het even.’
‘Te laat,’ zei Razdi. ‘Dat had je eerder moeten zeggen.’ Hij haalde de trekker over.
Binnen de beperkte ruimte was het lawaai van het schot oorverdovend. Ghaffani sloeg achterover. Zijn hoofd bonkte tegen de grond. Met een krampachtige beweging draaide hij zich op zijn zij en kromde zich, de handen tegen zijn maag.
Razdi wuifde autoritair met de revolver naar zijn lijfwacht. ‘Haal Gambiz, de adjudant, vlug!’
In zijn haast om de kamer te verlaten struikelde de lijfwacht bijna over zijn eigen voeten.
Razdi legde de revolver op het bureaublad en stak een sigaar op. Terwijl hij een dunne sliert rook uitblies, luisterde hij naar de raspende ademhaling van de luitenant en dacht na.
Toen een paar minuten later de adjudant de bibliotheek binnenkwam, keek hij op. ‘Goedemiddag,’ zei hij bijna joviaal.
De adjudant bleef stokstijf staan en staarde ongelovig naar zijn commandant op de grond. ‘Wat is hier gebeurd?’ stamelde hij.
Razdi nam rustig een trekje aan zijn sigaar voor hij antwoordde. ‘Een kliek van samenzweerders probeert op dit ogenblik een opstand uit te lokken en Zijne Majesteit sjah Reza Pahlavi van de troon te stoten. De luitenant was een van de verraders.’ Hij keek onbewogen naar het dubbelgevouwen lichaam van Ghaffani. Zijn broek was onder het middel volkomen doorweekt. De man leefde nog, de pijn tekende diepe groeven in zijn gezicht.
‘Hij bloedt dood,’ zei de adjudant, hees van emotie.
‘Inderdaad.’ Razdi glimlachte als een jager die net zijn eerste ree van het nieuwe jachtseizoen heeft neergelegd. ‘Ik heb hem een kogel door de lever geschoten, zodat hij tijd heeft om na te denken over zijn verraad terwijl hij sterft.’
De ogen van de adjudant dwaalden van de stervende naar de revolver op het bureaublad. Hij berekende zijn kansen.
‘Aan welke kant sta jij, adjudant? Sta je aan de kant van het gezag of aan de kant van de goddelozen?’
De adjudant salueerde en klikte met zijn hakken. ‘Het wettelijk gezag, Sjazdeh. Tot uw dienst.’
‘Dan ben jij vanaf nu de nieuwe commandant. Luister goed: sjah Reza heeft premier Mossadegh wegens subversieve acties uit zijn ambt ontslagen en die probeert nu met de hulp van de communisten de macht te grijpen. Een bende oproerkraaiers komt deze kant uit. Ik wil dat je zonder uitstel een van de Fox scout cars in een verdekte positie boven de Darbandbrug opstelt. Als je een goede stelling uitzoekt, kan jouw wagen ieder gepantserd voertuig dat naar boven komt van de weg vegen.’
‘Komt in orde, Sjazdeh.’ De adjudant aarzelde. ‘En wat als het leger de kant van Mossadegh kiest?’
‘Ja. Wat dan, adjudant?’
‘Ik begrijp het, Sjazdeh. Niemand komt over de Darbandbrug zonder uw toestemming.’
Razdi stak de colt in de zijzak van zijn jas. ‘Uitstekend. De sjah beloont trouw en moed. Vergeet dat niet!’ Met een ruk van zijn hoofd wees hij naar het lichaam op de grond. ‘En neem die verrader mee. Hij verpest hier de lucht.’
De adjudant salueerde opnieuw en maakte rechtsomkeert. Zonder plichtplegingen sleurde hij zijn commandant bij een arm omhoog en gooide hem over zijn rug. Ghaffani trok nog twee keer krampachtig met zijn ledematen en liet vervolgens het hoofd levenloos opzij vallen.
_________________________
* Generaal H. Norman Schwarzkopf voerde van 1942 tot 1948 het bevel over de Keizerlijke Iraanse Gendarmerie. Voor hij in 1948 uit Teheran vertrok, zou hij met het geld van de CIA bij de Iraanse politie en het leger een netwerk van medewerkers hebben geïnstalleerd, op wie hij zich in noodgevallen kon beroepen.
* Zoroaster is de Griekse vorm van Zarathoestra.