Veertig
TEHERAN (PERZIË), 31 DECEMBER 1978
Wat Gij, Ahoera Mazda, door het rode, verzengende vuur, door het gesmolten metaal bereid hebt, tot onheil van de leu genknechten, tot heil van de gelovige…
(Avesta, Zestiende Gatha Yasna 51:9)
Met de sjah van Perzië was de laatste maanden geen land meer te bezeilen geweest. Tegen het advies van Razdi en van de militaire regering van generaal Azhari in, had hij de Iraakse president Saddam Hoessein weten te overhalen, ayatollah Khomeini uit Irak uit te wijzen. De sjah had gehoopt op die manier een einde te maken aan de stroom van op tape opgenomen preken, die over de grens werden gesmokkeld en in de Iraanse moskeeën werden uitgezonden. Maar de Franse regering verleende onmiddellijk asiel aan Khomeini, die op 6 oktober 1978 met een lijnvlucht van Air France op Orly landde en zich met zijn hele huishouding in een gehuurd huis in Neauphle-le-Château, nabij Parijs, vestigde. In de maanden die volgden kreeg Khomeini meer prominenten op bezoek en kreeg hij meer aandacht van de wereldpers dan in de veertien jaar die hij als banneling in het Iraakse Najaf had doorgebracht.
Bovendien bezat de ayatollah het aangeboren gevoel van grote leiders om met de massa te communiceren. Hij maakte dan ook dankbaar gebruik van de glansrol die de media hem toebedeelden, om met behulp van alle moderne communicatiemiddelen zijn boodschap naar Iran en de hele islamitische wereld uit te dragen.
Terwijl op de Middellandse Zee de Triumphant het eiland Cyprus naderde, installeerden technici van de BBC hun TV-camera's en audio-apparatuur in Neauphle-le-Château om een aangekondigde belangrijke toespraak van de ayatollah te registreren. De radio zou die rechtstreeks uitzenden in de Perzische programma's van de BBC, die in heel Iran beluisterd konden worden.
De tv-reportage daarentegen zou pas de volgende dag uitgezonden worden. Om de toespraak van Khomeini in te leiden, had de producer een film gemaakt waarin aan de kijkers twee vormen van macht getoond werden die lijnrecht tegenover elkaar stonden. Aan de ene kant stonden de sjah van Perzië en zijn entourage: zijn tweelingzuster prinses Asjraf, Darius Razdi en de Koninklijke Garde, de gehate SAVAK en de corrupte generaals van de militaire regering. Aan de andere kant stond een tengere oude man, die met alleen maar preken en toespraken in staat was het leven in Iran tot stilstand te brengen. Het contrast was schreeuwend. De producer stelde de grandeur van het Teheraanse Chinvat tegenover het simpele, verveloze huis in Neauphle-le-Château. Hij vergeleek de overdaad tijdens de galadiners in het Golestanpaleis van de sjah met de eenvoud en de extreme vroomheid van de ayatollah, die zich tijdens de lunch uitsluitend met dadels voedde, in navolging van de Profeet gedurende Zijn veldtochten. Hij confronteerde de rijkdom aan kleding en juwelen van de sjah en van koningin Farah Diba met de eenvoudige grijze toga, zwarte rok en zwarte tulband van de ayatollah.
Na de inleidende film volgde de camera Khomeini naar zijn sober ingerichte studeerkamer. De ayatollah spreidde een bidmatje uit achter de klaarstaande microfoon en begon zijn toespraak. De boodschap van de oude, volkse man was onverbiddelijk.
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle. Wij zullen de ketenen van het goddeloze gezag verbreken. Leef niet langer als slaven. Wij zullen de binnenlandse en buitenlandse onderdrukkers met wortel en tak uitroeien. Disco's, bioscopen of hoerenbuurten zullen wij slopen. Het zijn instrumenten van de onderdrukkers. Leef niet langer als slaven! Verjaag de corrupte imperialisten! Wij zullen door de koran en door Gods wetten geregeerd worden. De islamitische regering belooft u religieuze en politieke vrijheid. Zij belooft u gratis wonen, gratis gas, gratis water, gratis elektriciteit, gratis benzine en gratis openbaar vervoer. Wij zullen de ketenen van het goddeloze gezag verbreken! Wij zullen Gods gezag op aarde herstellen. De bezitlozen zullen zich verenigen en zich, zoals Imam Hoessein, in bloed offeren. Elke dag is Asjoera! Elke dag is Kerbala! Wij willen als martelaren sterven! Niemand kan ons overwinnen! Elke dag is Asjoera! Wij willen als martelaren sterven! Elke dag is Kerbala! God is groot! God is groot! God is groot!
Darius Razdi had net in het Razdi Hospital aan Chapur Street een nieuw brandwondencentrum geopend en was op de terugweg naar Chinvat. Ze reden in een karavaan van vijf auto's dwars door de stad, omdat zijn helikopter door een bommelding op Desjen Toppeh, het lokale vliegveld in het zuidoosten van de stad, geblokkeerd was.
Op de achterbank van de auto luisterde hij naar Khomeini's oorlogsverklaring. Hij begreep dat er niet verder onderhandeld zou worden. De ayatollah had tussen de regels door een doodvonnis uitgesproken aan het adres van de sjah en zijn naaste medewerkers. Alsof ze in de begeleidende voertuigen de dreiging in de toespraak hadden gehoord, sloot de colonne de rangen.
Aan Ferdowsi Square hadden demonstrerende taxichauffeurs met hun blauwe en oranje taxi's de doorgang naar de Shahanshasi Expressway versperd, zodat de karavaan verplicht was rechtdoor te rijden.
Op Sepahbob Zahedi Avenue steeg rook op uit het dak van de Modern Art Gallery. De brandweer was nergens te bespeuren, er was alleen een ambulance die net wegreed en vermoedelijk met de eerste patiënt naar het nieuwe brandwondencentrum onderweg was.
Aan het kruispunt van Karim Khan Road en Nadir Sjah Avenue was het een chaos. De vier Paseban Kalandri, Teheraanse verkeersagenten met witte helmen, stonden onder een grote parasol in het midden van het kruispunt te redekavelen en lieten, misschien wel opzettelijk, de boel in het honderd lopen. Pas toen een officier van Razdi's lijfwacht uit zijn auto sprong en ze de huid vol schold, grepen ze in om de colonne doorgang te verlenen. Aan de rand van het trottoir stonden mannen met baarden, die bij het zien van de koninklijke wimpel openlijk scandeerden: ‘ Allahoe akbar, Khomeini rahbar! God is groot! Khomeini is onze leider!’
De rit door de stad maakte diepe indruk op Razdi, meer nog dan de toespraak van Khomeini. Hij besefte voor het eerst dat een groot deel van de bevolking aan de kant van de opstandige geestelijke stond.
Arme, misleide mensen!
Maar hij was er klaar voor om deze nieuwe uitdaging het hoofd te bieden. Hij was erop voorbereid, beter dan in 1953. Hij had van Chinvat een onneembare vesting gemaakt en de vuurtempel die hij tegen de voet van de Tharis had gebouwd, was in werkelijkheid een versterkte citadel. Zo nodig kon hij vandaaruit Teheran met de grond gelijkmaken.
En Zarathoestra had hem de overwinning toegezegd.
In de Iraanse stad Abadan was de vertoning in de bioscoop Odeon een halfuur bezig toen drie stationcars voor de ingang stopten. Een tiental in het zwart geklede mannen met baarden sprong naar buiten. Ze waren gewapend met machinepistolen en verdeelden zich over de hoofdingang en de nooduitgangen van de bioscoop. De portiers en de caissière werden naar binnen geduwd. De deuren werden vergrendeld met kettingen, voorzien van zware hangsloten. Daarna werden jerrycans met benzine uit de auto's gehaald en uitgegoten in kelderluiken, tegen gevels, houten deuren en door kapotgeslagen ruiten naar binnen geplensd. Onder het schreeuwen van religieuze leuzen en beledigingen aan het adres van de verdorven bioscoopbezoekers werd het vuur met fakkels aangestoken. De Odeon brandde als een toorts. Toen de brandweer ter plaatse kwam, werd die met vuurstoten uit machinepistolen op de vlucht gejaagd. Niemand van de 477 vrouwen en kinderen die de vertoning bijwoonden, zag kans het gebouw levend te verlaten.
In Teheran richtten religieuze fanatici zich tegen de Ghaleh, de rosse buurt in het zuiden van de stad. De hele wijk werd afgezet door de komitehs, in het zwart geklede mannen met baarden, die werden geholpen door zwermen knapen van tien tot twaalf jaar. Voor deze ‘kinderen van de revolutie’, grootgebracht in buurten met één hurktoilet voor twintig krotwoningen en met vuilnisbelten in plaats van schoollokalen, waren straatrellen en plunderingen een uitlaatklep voor de opgekropte rancunes.
De bewoners van de Ghaleh waren overwegend prostituees, maar er woonden ook door hun echtgenoot verstoten vrouwen, voor wie in de islamitische samenleving geen plaats meer was. Meestal waren het ongeletterde vrouwen van het platteland, die ooit door ronselaars naar de stad gelokt waren met beloften van een betrekking als dienstmaagd en die aan de bordelen waren verkocht; ze raakten verslaafd aan opium en aan illegaal gestookte arak, hun enige uitweg; en hun kinderen werden als verschoppelingen geboren.
De fanatici joegen vrouwen en kinderen uit de huizen en dreven hen bijeen in het midden van de straat. Daar werden ze beschimpt en geslagen of door de knapen met drek bekogeld. Brandende fakkels werden door kapotgeslagen ramen naar binnen gegooid. Het vuur vond een gretige prooi in de oude, lemen huisjes en verspreidde zich razendsnel. Al spoedig stonden hele straten in lichterlaaie. Sommige vrouwen hadden zich met hun kinderen in kelders of op achterplaatsen verborgen gehouden. Ze werden door de snel om zich heen grijpende vlammen de trappen opgejaagd. Op het ogenblik dat ze smekend om genade voor de ramen van de bovenverdiepingen verschenen, werden ze keurig in beeld gebracht door de cameraman van de nationale tv.
Toen eindelijk de brandweer op het toneel verscheen, werd die door de komitehs de huid vol gescholden. De spuitgasten beperkten zich ertoe verdere uitbreiding van de brand te voorkomen.
Op het dak van een van de huizen verschenen twee vrouwen, elk met een kind aan de hand. Toen de vlammen door het dak sloegen, pakten ze hun kind in de armen en sprongen met brandende kleren omlaag.
Het gekrijs van de kinderen deed zelfs de meest geharde brandweerman het hoofd afwenden.
Darius Razdi schoot overeind en zette de tv uit toen hij de vrouwen van het dak zag springen.
Hij liep de buitengalerij op en keek neer op de stad. De Ghaleh was nog slechts een smeulende zwarte veeg op de smerige plattegrond van Zuid-Teheran. Op andere plaatsen in de stad stegen dunne rookspiralen omhoog, afkomstig van in brand gestoken autobanden.
Hij wilde niet dat zijn geest door hinderlijke bijgedachten werd bezwaard. Nog dezelfde avond zouden de vrouwen en kinderen van Chinvat naar het buitenland worden geëvacueerd.
Achter hem schraapte generaal Nassiri zijn keel. Razdi draaide zich om.
‘Hebt u het nieuws gezien?’ vroeg Nassiri.
Razdi deed of er niets aan de hand was. ‘Een goede zaak. De OPEC heeft in Aboe Dhabi de prijzen van de ruwe olie met 18 % verhoogd.’
‘Ik had het over de brand in de Ghaleh.’
Razdi kon zich met moeite beheersen. ‘Is het dat wat het volk verlangt? Brandstichting en moord? Trouwens, waarom is de stadscommandant niet tussenbeide gekomen?’
‘Officieel omdat zijn troepen in Bozorgraf de handen vol hadden aan een betoging.’
‘En officieus?’
‘Omdat hij bang was door de molla's als beschermer van de prostituees te worden aangewezen. Of omdat hij niet geconfronteerd wilde worden met een belangrijke figuur van de oppositie, die de leiding van de brandstichters op zich had genomen.’
‘Wie was dat?’
‘Kolonel Kzan. U hebt de tv te vroeg uitgezet. De reportage eindigde met een interview, waarin Kzan dreigde ook Chinvat te zullen platbranden.’
‘Kzan? Hoe is die kerel het land binnengekomen?’
‘Hij is vorige week met een vlucht van Air France op Mehrabad Airport geland. De luchthavenpolitie keek de andere kant op.’
Razdi's gezicht werd donker van woede. ‘Hoe kan zoiets?’
‘Omdat de religieuze oppositie veld wint, Sjazdeh. Let wel: de politie en het leger hebben nog geen partij gekozen. Ze weifelen nog. Ze wachten op een teken.’
‘Ik zal hun een teken geven. Laat de commandant van de luchthavenpolitie executeren terwijl zijn manschappen toekijken.’
Razdi zag de geschokte uitdrukking in Nassiri's ogen, maar voor die kon protesteren, beende hij met forse tred via de zuilengalerij naar de vuurtempel in de Paridaisa. Daar wakkerde hij het vuur aan en bleef lange tijd in de vlammen staren.
De vuurdood was altijd prominent aanwezig geweest in de geschiedenis van het geslacht Razdi. Zijn grootvader was omgekomen in 1924, toen Chinvat door brand werd verwoest, en zijn vader was in 1946 levend verbrand, toen het vliegtuig waarmee hij tijdens de herovering van Azerbeidzjan op weg was naar Tabriz, in de lucht vuur vatte. Vuur was een centraal element in het zoroastrische geloof van de Perzen.
Het beeld van zijn vrouwen die als levende fakkels uit het andaroen naar buiten kwamen, flitste door zijn hoofd.
Hij knielde neer en reciteerde uit de Zevende Gatha Yasna 34.
Daarom wensen wij, o Ahoera, dat Uw vuur, dat door Asja zijn kracht ontvangt, voor de vijand de ergste kwelling zal brengen.
Hij verliet de tempel.
Ook hij wachtte op een teken.
Hij wachtte op de komst van Sharon.