6
Tengo: Gaan we
ver weg?
Toen Komatsu hem opbelde, was het vrijdagochtend, even na vijven. Tengo lag te dromen dat hij over een lange stenen brug liep om een belangrijk document op te halen dat hij aan de overkant was vergeten. Hij was de enige op de brug. Het was een mooie, brede rivier met hier en daar een zandplaat erin. Het water stroomde rustig voort, en op de zandplaten groeiden wilgenbomen. Hij kon de slanke vormen van forellen zien. De wilgen tipten met hun frisse groene bladeren in het water. Het was een landschap zoals je op Chinese sierborden kunt zien. Op dat ogenblik werd hij wakker. In het pikkedonker keek hij op de klok naast zijn kussen. Voor hij de hoorn van de haak pakte, had hij natuurlijk al geraden wie hem op zo’n onmogelijk uur opbelde.
‘Heb jij een tekstverwerker, Tengo?’ vroeg Komatsu. Geen ‘Goeiemorgen’. Geen ‘Was je al op?’ Het feit dat Komatsu nu wakker was, betekende waarschijnlijk dat hij de hele nacht niet naar bed was geweest. Hij was echt niet vroeg opgestaan omdat hij zo graag de zon wilde zien opkomen. Er was hem alleen iets te binnen geschoten dat hij voor hij naar bed ging nog even aan Tengo kwijt moest.
‘Natuurlijk niet,’ zei Tengo. Het was donker om hem heen, en hij stond nog op het midden van een lange brug. Het kwam zelden voor dat hij zo’n levendige droom had. ‘Het is niet iets waar ik trots op ben, maar ik kan me zo’n apparaat niet veroorloven.’
‘Maar kun je ermee overweg?’
‘Jazeker. Tekstverwerkers, computers – als ze voor mijn neus staan, gebruik ik ze. We hebben die dingen op het instituut, voor ons werk.’
‘Goed. Kun je dan vandaag ergens zo’n ding kopen? Ik weet van machines niets af, dus merk en type en zo laat ik helemaal aan jou over. Het geld betaal ik je later wel terug. En met die tekstverwerker moet je zo gauw mogelijk aan jouw versie van het verhaal beginnen.’
‘Dat kunt u wel zeggen, maar die dingen kosten op z’n minst 250 000 yen.’
‘Dat hindert niet.’
Tengo kon zijn oren niet geloven. ‘Met andere woorden, meneer Komatsu, u koopt voor mij een tekstverwerker?’
‘Ja, en wel van mijn eigen schamele zakgeld. Voor dit werk is zo’n investering noodzakelijk. Als we elke cent eerst omdraaien, wordt het nooit wat. Zoals jij ook wel weet, is het oorspronkelijke manuscript op een tekstverwerker geschreven, en als de herziene versie dat niet is, krijgen we problemen. Doe dus je best om de opmaak van jouw versie zo veel mogelijk op die van het origineel te laten lijken. Kun je er vandaag nog mee beginnen?’
Tengo dacht even na. ‘Mij best. Als ik wil, kan ik dat meteen. Maar Fukaeri heeft als voorwaarde gesteld dat ik eerst op zondag die figuur ontmoet aan wie ik dit project moet uitleggen, en dat is nog niet gebeurd. Als diegene zijn toestemming niet geeft, zijn alle moeite en onkosten voor niets geweest. Met die mogelijkheid dient u ook rekening te houden.’
‘Dat hindert niet, daar vinden we wel een oplossing voor. In elk geval, maak je over de details maar geen zorgen, en ga meteen aan de slag. Het is een race tegen de klok.’
‘Dus u hebt er vertrouwen in dat dat gesprek van zondag goed zal verlopen?’
‘Dat zegt mijn intuïtie,’ zei Komatsu. ‘Die werkt bij mij heel goed. Ik mag dan misschien niet erg begaafd zijn, maar intuïtie heb ik meer dan genoeg. En daar heb ik het tot nu toe altijd mooi mee gered, dank u wel. Tengo, weet jij wat het grootste verschil is tussen een gave en intuïtie?’
‘Nee.’
‘Al ben je nog zo begaafd, het is niet gezegd dat je daarmee brood op de plank kunt verdienen, maar als je gezegend bent met een uitstekende intuïtie, hoef je niet bang te zijn dat je ooit een maaltijd moet overslaan.’
‘Ik zal het onthouden,’ zei Tengo.
‘Ik zeg je dat je niets te vrezen hebt, dus ga vandaag meteen aan de slag.’
‘Als u het zegt, heb ik er geen bezwaar tegen. Ik wilde alleen voorkomen dat we nu van start gaan om later te horen te krijgen dat de race is afgelast.’
‘Wat dat betreft neem ik alle verantwoordelijkheid op me.’
‘Prima. Vanmiddag heb ik een afspraak met iemand, maar daarna ben ik helemaal vrij. Ik ga vanochtend meteen kijken of ik ergens een tekstverwerker op de kop kan tikken.’
‘Doe dat, Tengo. Ik heb alle vertrouwen in je. Met vereende krachten zullen we de wereld eens wat laten zien.’
==
Na negenen belde zijn getrouwde vriendin op. Ze had net haar man en kinderen naar het station gebracht, en die middag zou ze bij Tengo langskomen. Vrijdag was de dag waarop ze elkaar altijd zagen.
‘Maar mijn conditie laat te wensen over,’ zei ze. ‘Het spijt me, maar vandaag wordt het niets. Ik zie je volgende week wel weer.’
‘Mijn conditie laat te wensen over’ was een indirecte manier om te zeggen dat ze ongesteld was. Ze gebruikte altijd zulke elegante eufemismen, zo was ze opgevoed. In bed was ze allesbehalve elegant en eufemistisch, maar dat was een andere zaak. Tengo vertelde haar dat hij het ook heel jammer vond, maar wat kon je anders, onder zulke omstandigheden?
Maar deze week vond hij het niet echt jammer dat ze niet langs kon komen. Seks met haar zou ongetwijfeld bijzonder aangenaam zijn geweest, maar Tengo had er waarschijnlijk zijn gedachten niet goed bij kunnen houden, want die waren al helemaal met herschrijven bezig. Allerlei ideeën kwamen in zijn hoofd op en verdwenen weer, als levenskiemen die elkaar verdringen in de oerzee. Nou doe ik precies hetzelfde als Komatsu, dacht hij. Ik ben op eigen houtje maar vast begonnen, zonder zelfs formele toestemming af te wachten!
Om tien uur stapte hij op de trein naar Shinjuku en kocht daar met zijn creditcard een Fujitsu-tekstverwerker. Het was het allernieuwste model, dus een heel stuk lichter vergeleken bij zijn voorgangers in dezelfde lijn. Hij kocht meteen ook extra inktlintcassettes en papier. Dat sjouwde hij allemaal mee terug naar zijn flat, waar hij de tekstverwerker op zijn bureau zette en de stekker in het stopcontact stak. Op het instituut gebruikten ze een groot model, en al was deze een heel stuk kleiner, hij was ook van Fujitsu, dus alles functioneerde op ongeveer dezelfde manier. Telkens even kijkend of hij het apparaat wel goed bediende, begon Tengo aan het herschrijven van Een pop van lucht.
Hij had niet wat je noemt een duidelijk plan hoe hij bij het redigeren van deze novelle te werk zou gaan, hij had alleen ideeën voor diverse afzonderlijke passages. Hij had ook niet van tevoren een consequente redactiemethode of -principe bedacht. Om te beginnen was hij er al niet zo van overtuigd dat het überhaupt mogelijk was om een tot de zinnen sprekend fantasyverhaal als Een pop van lucht op een logische manier te herschrijven. De stijl moest drastisch worden bijgeschaafd, zoals Komatsu zei – dat was duidelijk. Maar dan nog: kon je dat wel doen zonder dat de sfeer en de kwaliteit van het origineel verloren gingen? Zou dat niet hetzelfde zijn als een vlinder een skelet van botten te geven? Als hij zulke dingen dacht, begon hij te twijfelen en werd hij er steeds minder gerust op. Maar het proces was in werking gezet en de tijd was beperkt. Hij kon het zich niet veroorloven om rustig bij zichzelf te overleggen. Er zat niets anders op dan bij de details te beginnen en alles wat niet door de beugel kon op te ruimen. Misschien dat het totaalbeeld al doende vanzelf boven kwam drijven.
‘Tengo, jij kúnt het, dat weet ik.’ Toen Komatsu dat tegen hem zei, had hij heel overtuigd geklonken. En om redenen die hij zelf niet begreep, had Tengo die woorden zonder meer geaccepteerd. Komatsu was iemand van wie je nauwelijks op aankon, iemand die in principe alleen aan zichzelf dacht. Als de situatie dat vereiste, zou hij Tengo zonder meer laten vallen – zonder één keer om te kijken. Maar zoals hij zelf zei: als redacteur had hij een speciale intuïtie. Komatsu twijfelde nooit aan zichzelf. Hij stond altijd onmiddellijk klaar met een oordeel, een beslissing en een plan de campagne, en hij trok zich geen zier aan van wat andere mensen zeiden. Hij had, met andere woorden, de kwaliteiten van een goede frontcommandant. En dat waren precies de kwaliteiten die je Tengo met geen mogelijkheid kon toeschrijven.
Op vrijdagmiddag halftwaalf begon hij daadwerkelijk met herschrijven. Hij had de eerste paar bladzijden van Een pop van lucht ingevoerd op zijn tekstverwerker, precies zoals ze in het manuscript stonden. Het was een samenhangend fragment, en hij had zich voorgenomen om dit eerst onder handen te nemen, tot hij er helemaal tevreden over was. De inhoud zelf raakte hij niet aan, maar de stijl des te meer. Het was net als bij het opknappen van een flat: van de basisstructuur bleef je af, want daar was geen enkel probleem mee. In de waterleiding en de afvoer bracht je ook geen veranderingen aan. Maar al het andere dat vervangen kon worden – dingen als vloer, plafond, muren en tussenwanden – sloopte je eruit, en daar zette je iets nieuws voor in de plaats. Ik ben een goede timmerman aan wie ze alles hebben overgelaten, zei Tengo tegen zichzelf. Een duidelijke blauwdruk heb ik niet. Bij elk probleem dat ik tegenkom, kan ik me alleen verlaten op mijn intuïtie en ervaring.
Passages die bij een eerste lezing moeilijk te begrijpen waren, voorzag hij van een uitleg om het verloop van het verhaal duidelijk te maken. Passages die overbodig waren of elkaar overlapten, liet hij weg, maar waar te weinig stond geschreven, vulde hij dat aan. Hier en daar draaide hij de volgorde van alinea’s of zinnen om. Omdat het origineel bijzonder weinig bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden bevatte, respecteerde hij dat als kenmerkend voor de stijl, maar waar het echt niet anders kon, voegde hij een paar zorgvuldig gekozen beschrijvende woorden toe. Fukaeri’s manuscript als geheel was uitermate onbeholpen, maar er was een duidelijk verschil tussen de goede en slechte gedeelten, dus beslissen of hij iets zou laten staan of schrappen kostte hem minder tijd dan hij had gedacht. Omdat het zo onbeholpen was, bevatte het gedeelten die moeilijk te volgen waren, maar daar stond tegenover dat er ook gedeelten bij waren die de lezer juist door hun originele onbeholpenheid ontroerden. De eerste verbeterde hij zo goed mogelijk, de laatste liet hij precies zoals ze waren.
Naarmate het werk vorderde, kwam Tengo steeds meer tot het inzicht dat Fukaeri dit verhaal helemaal niet had geschreven om een letterkundig werk te scheppen. Ze had het verhaal dat ze in zich had – of ‘met eigen ogen had gezien’, om haar woorden te gebruiken – alleen voorlopig in woorden uitgedrukt. Het had helemaal niet per se in woorden gehoeven, maar ze had geen ander uitdrukkingsmiddel kunnen vinden. Dat was de enige reden waarom ze voor woorden had gekozen. Ze had dus van begin af aan al geen literaire ambities gehad. Omdat ze nooit van plan was geweest met het voltooide manuscript te gaan leuren, was het ook niet nodig geweest om veel aandacht aan stijl en woordkeus te besteden. Om het maar weer met een huis te vergelijken: zolang het muren en een dak had om regen en wind buiten te houden, voldeed het. Daarom had ze er ook geen bezwaar tegen gehad dat Tengo het helemaal herschreef: zij had haar doel al bereikt. ‘Je doet maar,’ had ze tegen hem gezegd, en die woorden drukten waarschijnlijk precies uit wat ze in haar hart voelde.
Toch was de tekst van Een pop van lucht bepaald niet van het soort dat de auteur alleen voor zichzelf heeft bedoeld. Als Fukaeri’s enige opzet was geweest om voor zichzelf een verslag te schrijven van wat ze zelf had gezien of van de beelden die er in haar hoofd waren opgekomen, had ze aan een genummerd lijstje genoeg gehad. Dan was het nergens voor nodig geweest om ze ten koste van zoveel tijd en moeite in boekvorm op te schrijven. Deze tekst was, hoe je het ook bekeek, geschreven om door iemand anders ter hand te worden genomen en te worden gelezen. Dat verklaarde waarom Een pop van lucht, ook al was het niet als literair werk bedoeld en ook al was de stijl onbeholpen, niettemin de kracht bezat om de mensen aan te grijpen. Maar het had er alle schijn van dat die iemand anders niet de ‘gemiddelde lezer’ was voor wie de moderne literatuur in principe geschreven lijkt te zijn. Dat was een indruk waaraan Tengo zich niet kon onttrekken.
Maar wat voor lezer heeft ze dan voor ogen gehad?
Dat wist Tengo natuurlijk niet.
Maar dit wist hij wel: Een pop van lucht combineerde grote schoonheid met even grote gebreken; het was een uniek voorbeeld van verhalend proza, en het leek nog een ander, speciaal oogmerk te bezitten.
==
Het herschreven gedeelte zwol op tot ongeveer tweeënhalf keer zijn oorspronkelijke lengte. Er waren veel meer passages waar te weinig geschreven stond dan te veel, en als je dat allemaal methodisch herschreef, werd het totaal navenant langer. Maar dit was een eerste versie, en die zijn altijd een beetje sponzig. De tekst was nu logischer, de tegenstrijdigheden waren verwijderd, het gezichtspunt was consequenter, en het geheel was daarom ook makkelijker leesbaar geworden, maar het geheel maakte een loggere indruk. De logica was te duidelijk, en de scherpe impact van het origineel was verzwakt.
De volgende stap was het verwijderen van passages die gemist konden worden. Alle stukjes overtollig vet werden stelselmatig weggesneden. Dingen weghalen was veel eenvoudiger dan dingen toevoegen, en al doende slonk het manuscript weer tot zeventig procent. Het was een soort hersengymnastiek. Eerst bepaalde Tengo voor zichzelf een tijd waarbinnen hij zo veel mogelijk woorden toevoegde, en daarna een tijd waarbinnen hij zo veel mogelijk weghaalde. Als hij dit om beurten strak volhield, werd de baan van de slinger allengs kleiner en benaderde de tekst steeds meer zijn ideale lengte: het punt waarbij niets meer kon worden toegevoegd of weggehaald. Hij schaafde wat van het ego weg, plukte onnodige versieringen van de muren, en borg al te doorzichtige logica weg in een achterkamertje. Voor dit soort werk was Tengo in de wieg gelegd. Hij was een geboren technicus. Hij had het scherpe concentratievermogen van een vogel die in de lucht zweeft op zoek naar voedsel en het uithoudingsvermogen van een ezel die waterkruiken vervoert, en altijd nam hij getrouw de regels van het spel in acht.
==
Hij had met ingehouden adem en volledig geconcentreerd zitten werken, en toen hij even pauzeerde, stond de klok aan de muur al bijna op drie uur. Dat herinnerde hem eraan dat hij tussen de middag nog niets had gegeten. Hij liep naar de keuken en zette een ketel water op. Hij maalde koffie, at een paar crackers met kaas en beet in een appel. Toen het water kookte, maakte hij een grote mok koffie, en terwijl hij die opdronk, dacht hij voor de verandering uitsluitend aan seks met zijn oudere vriendin. Normaal gesproken hadden ze nu in bed gelegen, en dan had hij dit gedaan, en zij dat. En dan deed hij zus, en zij zo. Hij deed zijn ogen dicht, richtte zijn gezicht naar het plafond, en slaakte een diepe zucht die allerlei suggesties en mogelijkheden inhield.
Daarna ging hij terug naar zijn bureau, zette in zijn hersens een knop om, en las de herschreven opening van het manuscript nog eens door op het scherm van de tekstverwerker. Het was net als die scène aan het begin van Stanley Kubricks Paths of Glory, waarin een generaal de loopgraven komt inspecteren. Tengo knikte goedkeurend bij wat hij zag. Niet slecht. De tekst was er beter op geworden. Het geheel was erop vooruitgegaan. Maar perfect kon je het niet noemen. Er moesten nog te veel dingen worden gedaan. De loopgraven waren hier en daar verzakt. De mitrailleurs hadden niet genoeg munitie. Je kon zien waar er meer prikkeldraad moest worden aangebracht.
Hij maakte een uitdraai, sloeg het bestand op, zette de tekstverwerker uit en schoof hem opzij op zijn bureau. Toen las hij de uitdraai nog eens zorgvuldig door met een potlood in zijn hand. Waar hij meende dat de tekst nog steeds te lang was, kortte hij hem nog verder in; waar hij voelde dat hij niet genoeg had gezegd, vulde hij hem nog verder aan; en passages die niet goed in de context pasten, herschreef hij tot hij er helemaal tevreden over was. Zoals je een tegeltje uitkiest om in een hoekje van je badkamermuur te metselen, zo zorgvuldig koos hij het woord dat het best op déze plaats paste, en daarna draaide hij het nog eens verscheidene malen om het vanuit een andere hoek te bekijken. Als het dan nog niet paste, brak hij er heel voorzichtig een stukje af tot het dat wél deed. Het minste of geringste nuanceverschil kon de tekst maken of breken.
Het is een subtiel verschil of je een tekst op een scherm leest dan wel in een uitdraai, hoewel de woorden precies hetzelfde zijn. De gevoelswaarde van een woord verandert al naargelang je het met potlood op een stuk papier schrijft of met toetsen intikt in je tekstverwerker. Dat maakt het nodig om een tekst vanuit beide gezichtspunten te controleren. Tengo zette het apparaat weer aan, voerde de correcties die hij met potlood op de uitdraai had gemaakt een voor een in, en bekeek het nieuwe manuscript op het scherm. Niet slecht, dacht hij. Beide versies bezaten de juiste zwaarte en een natuurlijk ritme.
Zonder op te staan van zijn stoel rechtte hij zijn rug, keek omhoog naar het plafond en slaakte een diepe zucht. Natuurlijk was dit gedeelte nog niet perfect. Als hij het over een paar dagen nog een keer las, zou hij wel weer plaatsen vinden die verbeterd moesten worden, maar voor vandaag was het welletjes. Hij kon zijn hoofd er niet langer bij houden. Hij had ook een afkoelingsperiode nodig. De wijzers van de klok naderden vijf uur, en buiten begon het al aardig te schemeren. Morgen deed hij het volgende gedeelte. Het had hem bijna een hele dag gekost om deze paar pagina’s aan het begin door te werken, en dat had veel meer tijd gevergd dan hij had verwacht. Maar nu hij de basis had gelegd en zijn ritme had gevonden, zou het werk wel sneller gaan. En bovendien, het moeilijkste en meest tijdrovende gedeelte was altijd het begin. Nu hij dat achter de rug had, ging de rest –
Toen zag hij opeens Fukaeri’s gezicht voor zich. Wat zou zij voelen als ze dit herschreven gedeelte las? Tengo kon er geen hoogte van krijgen wat dat meisje dacht of voelde. Hij wist zo goed als niets van Fukaeri af: ze was zeventien jaar, zat in de zesde klas van de middelbare school maar had totaal geen belangstelling voor universitaire toelatingsexamens; ze praatte op een heel merkwaardige manier, hield van witte wijn, en had een gezicht van een schoonheid die iemand hoteldebotel kon maken. Dat was alles.
Tengo kreeg echter langzaam maar zeker het gevoel dat hij de wereld die Fukaeri in Een pop van lucht probeerde te beschrijven (of op te tekenen) in grote lijnen begreep, of daar in elk geval erg dichtbij kwam. Het landschap dat Fukaeri met haar typische, beperkte woordenschat had geprobeerd te schilderen, was dankzij Tengo’s weloverwogen, zorgvuldige correcties duidelijker en helderder zichtbaar geworden dan ooit. Het verhaal was gaan vloeien, dat voelde hij. Hij had niets anders gedaan dan door zijn technische bijstand het manuscript verbeteren, maar het resultaat las zo natuurlijk en vlot alsof het van het begin af aan zijn eigen werk was geweest. Door Tengo’s inspanningen rees Een pop van lucht op als een sterker, krachtiger verhaal.
Dat besef maakte hem ontzettend blij. Hij voelde zich helemaal afgepeigerd doordat hij zo lang en zo geconcentreerd aan het manuscript had zitten werken, maar desondanks was hij in de wolken. Hij zette zijn tekstverwerker uit, maar ook nadat hij van zijn bureau was opgestaan, kon hij een tijdlang het gevoel niet van zich afzetten dat hij gewoon nog een poosje door wilde schrijven. Hij genoot oprecht van dit werk. Als hij op deze voet voortging, zou hij Fukaeri misschien niet teleurstellen. Niet dat Tengo er een idee van had hoe een blije of teleurgestelde Fukaeri eruitzag. Sterker nog: hij kon haar zich niet eens voorstellen met een flauwe glimlach om haar lippen of een lichte frons tussen haar wenkbrauwen. Haar gezicht had geen enkele uitdrukking. Tengo wist niet of dat zo was omdat ze geen gevoelens had, of omdat ze wel gevoelens had maar niet wist hoe ze die op haar gezicht moest tonen. In elk geval was ze een eigenaardig kind, besloot hij opnieuw.
==
De hoofdpersoon van Een pop van lucht is waarschijnlijk Fukaeri zelf, zoals ze vroeger was.
Ze is tien jaar en woont in een commune (of in een gemeenschap die veel van een commune weg heeft). Daar zorgt ze voor een blinde geit. Dat is het dagelijks werk dat haar is toevertrouwd. Alle kinderen moeten elke dag het werk doen dat hun is toevertrouwd. De geit is oud, maar ze vervult een speciale rol in de gemeenschap, dus je moet voortdurend uitkijken dat haar niets overkomt. Je mag je ogen niet één seconde van haar af houden. Dat is het meisje op het hart gedrukt. Maar in een onbewaakt ogenblik wendt ze haar ogen éventjes af, en op dat moment sterft de geit. Het meisje wordt daarvoor gestraft. Ze wordt opgesloten in een oude stenen schuur, samen met de dode geit. Tien dagen lang blijft ze volledig afgezonderd. Het is haar niet toegestaan naar buiten te gaan. Het is haar ook niet toegestaan met iemand te praten.
De geit is het pad tussen de wereld van de Little People en deze wereld. Het meisje weet niet of de Little People goed of slecht zijn (en Tengo wist het natuurlijk evenmin). Wanneer het nacht wordt, komen de Little People door het lichaam van de dode geit naar deze wereld, en voor het licht wordt, keren ze weer naar hun wereld terug. Het meisje is in staat om met de Little People te praten. Ze leren haar hoe je een pop van lucht kunt maken.
==
Tengo was diep onder de indruk van de manier waarop Fukaeri de gewoontes en het gedrag van de blinde geit tot in de kleinste concrete details had beschreven. Al die kleine dingetjes droegen ertoe bij dat het hele werk springlevend overkwam. Zou Fukaeri ooit echt een blinde geit hebben verzorgd? Zou ze echt in een commune in de bergen hebben gewoond, zoals ze in haar verhaal had beschreven? Tengo vermoedde van wel. Als ze die ervaring niet had gehad, betekende dat dat ze was geboren met een werkelijk buitengewone gave als verteller.
Hij besloot om haar de volgende keer dat hij haar zag (waarschijnlijk zondag) een paar vragen te stellen over de geit en de commune. Of ze daarop zou antwoorden was natuurlijk een andere vraag. Als hij terugdacht aan hun gesprek van een paar dagen geleden, leek het hem waarschijnlijk dat ze alleen zou antwoorden op vragen waarvan zij dacht dat zoiets geen kwaad kon. Vragen waarop ze niet wilde antwoorden, of niet van plan was te reageren, zou ze gewoon negeren, alsof ze ze helemaal niet gehoord had. Komatsu deed precies hetzelfde; in dat opzicht leken die twee geweldig op elkaar. Bij Tengo lag dat anders. Als je hem iets vroeg, onverschillig wat, gaf hij altijd plichtsgetrouw antwoord. Die gewoonte was hem beslist aangeboren.
==
Om halfzes belde zijn oudere vriendin op.
‘Wat heb je vandaag allemaal gedaan?’ vroeg ze.
‘Ik heb de hele dag aan een novelle zitten werken,’ zei Tengo. Dat was maar voor de helft waar, want de novelle in kwestie was niet van hemzelf. Maar dat kon hij haar bezwaarlijk uit de doeken doen.
‘Schiet je een beetje op?’
‘Een beetje, ja.’
‘Het spijt me dat ik vandaag opeens moest afbellen. Maar volgende week kunnen we elkaar weer zien.’
‘Ik wou dat het al zover was,’ zei Tengo.
‘Ik ook,’ zei zij.
Toen begon ze over haar kinderen. Dat deed ze vaak tegen Tengo. Ze had twee dochtertjes. Tengo had geen broers of zussen, en vanzelfsprekend had hij ook geen kinderen, dus hij wist niet wat kleine kinderen precies voor wezens waren, maar dat weerhield haar er blijkbaar niet van om erover te praten. Tengo praatte nooit zoveel. Hij hield er veel meer van om te luisteren, vandaar dat hij altijd een gewillig gehoor voor haar was. Het oudste meisje zat in de tweede klas van de lagere school, en naar het scheen werd ze daar gepest (vertelde de vriendin). Het kind zelf had er nooit iets over gezegd, maar de moeder van een van haar klasgenootjes had haar gewaarschuwd dat er wel eens zoiets aan de hand kon zijn. Natuurlijk had Tengo het dochtertje nooit ontmoet, hij had alleen één keer een foto van haar gezien. Ze leek niet erg op haar moeder.
‘Waarom wordt ze gepest?’ informeerde Tengo.
‘Af en toe heeft ze last van astma, en daarom kan ze niet met alles meedoen. Ik denk dat het dat wel eens kon zijn. Het is een heel gehoorzaam kind, en haar cijfers op school zijn niet slecht.’
‘Ik snap het niet,’ zei Tengo. ‘Kinderen die last hebben van astma moet je juist beschermen, niet pesten!’
‘Zo eenvoudig ligt het niet bij kinderen onder elkaar,’ verzuchtte ze. ‘Alleen omdat je anders bent, kunnen ze je al links laten liggen. Onder volwassenen gaat het niet veel anders, maar bij kinderen uit het zich veel directer.’
‘Hoe dan? Kun je een concreet voorbeeld geven?’
Dat kon ze, en dat deed ze. Op zich waren die pesterijtjes niets bijzonders, maar als ze dag in dag uit doorgingen, misten ze hun uitwerking op een kind niet. Ze zou eerlijk tegen hem zijn, zei de vriendin. Haar dochtertje luisterde niet meer naar haar en deed af en toe gemeen.
‘Ben jij ooit gepest toen je nog klein was?’
Tengo dacht terug aan zijn kindertijd. ‘Ik geloof het niet. Misschien wel, maar dan is het me nooit opgevallen.’
‘Als het je nooit is opgevallen, wil dat zeggen dat je nooit gepest bent. De belangrijkste reden om iemand te pesten is immers om hem te laten wéten dat hij gepest wordt. Pesten zonder dat het slachtoffer het merkt – zoiets bestaat gewoon niet!’
Tengo was altijd al fors geweest, en bovendien was hij nog sterk ook. Dat wist iedereen. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom hij nooit gepest was. Maar toen Tengo klein was had hij met veel zwaardere problemen te kampen dan een beetje pesten.
‘En jij? Ben jij wel eens gepest?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei ze beslist. Toen voegde ze er aarzelend aan toe: ‘Maar ik heb het zelf wel eens gedaan.’
‘Samen met anderen?’
‘Ja. In de vijfde klas van de lagere school. We hadden met z’n allen afgesproken één jongetje dood te zwijgen. Waarom, dat kan ik me echt niet meer herinneren. Er moet een directe reden voor zijn geweest, maar als ik die niet meer weet, kan het niets bijzonders geweest zijn. Maar dat heeft er niets mee te maken. Nu besef ik dat zoiets heel verkeerd was, en ik schaam me er nog steeds over. Waarom heb ik dat toen gedaan? Ik snap het zelf niet.’
Tengo herinnerde zich opeens een voorval dat zich in zijn eigen verleden had voorgedaan. Het was al een hele tijd geleden gebeurd, maar hij moest er nog vaak aan denken. Hij kon het niet vergeten. Maar hij begon er wijselijk niet over. Als hij dat deed, werd het een lang verhaal. En het was het soort voorval dat zijn belangrijkste nuances verloor als het in woorden werd uitgedrukt. Hij had het nog nooit aan iemand verteld, en hij zou dat waarschijnlijk ook nooit doen.
‘Ik zie het als volgt,’ zei Tengo’s oudere vriendin. ‘Iedereen voelt zich meer op z’n gemak als hij deel uitmaakt van de meerderheid die discrimineert, en niet van de minderheid die gediscrimineerd wordt. O, wat ben ik blij dat ik dáár niet bij hoor – zo’n gevoel. In elk tijdperk, in elke samenleving is het in wezen hetzelfde: als je aan de kant van de meerderheid staat, hoef je niet over allerlei vervelende dingen na te denken.’
‘En als je tot de minderheid behoort, kún je alleen maar aan allerlei vervelende dingen denken.’
‘Precies,’ zei ze neerslachtig. ‘Maar in zo’n omgeving leer je misschien je hersens te gebruiken.’
‘Maar misschien gebruik je dan je hersens alleen om aan vervelende dingen te denken.’
‘Dat is een probleem,’ gaf ze toe.
‘Ik zou het maar niet al te serieus nemen,’ zei Tengo. ‘Volgens mij loopt het allemaal zo’n vaart niet. In de klas van je dochtertje zitten ongetwijfeld ook een paar kinderen die hun hersens kunnen gebruiken.’
‘Misschien wel,’ zei ze.
Ze verzonk in gepeins. Met de hoorn aan zijn oor wachtte Tengo geduldig tot ze haar gedachten op een rijtje had.
‘Dankjewel, Tengo. Nu ik met jou heb gepraat, voel ik me een stuk beter,’ zei ze even later. Blijkbaar had ze een idee gekregen.
‘Ik ook,’ zei Tengo.
‘Waarom?’
‘Omdat ik met jou heb gepraat.’
‘Tot vrijdag,’ zei ze.
==
Na dit telefoongesprek ging Tengo naar de supermarkt om de hoek om eten te kopen. Terug in zijn flat haalde hij de groente en vis uit de papieren boodschappenzak en wikkelde ze een voor een in vershoudfolie voor hij ze in de koelkast legde. Hij zette de radio op een FM-station dat een muziekprogramma uitzond en was net met de voorbereidingen voor het avondeten begonnen toen de telefoon ging. Dit was de vierde keer op één dag. Zoiets kwam maar één of twee keer per jaar voor. Ditmaal was het Fukaeri.
‘Over zondag,’ begon ze abrupt.
Door de telefoon klonk het aanhoudende getoeter van een auto. De chauffeur was blijkbaar danig over iets gepikeerd. Ze belde waarschijnlijk uit een telefooncel ergens langs een grote weg.
Tengo probeerde deze twee woorden wat meer vlees op de botten te geven.
‘Je wilt het hebben over zondagmorgen – dat wil zeggen, overmorgen –, wanneer we elkaar zien om samen naar iemand toe te gaan.’
‘Zondagochtend negen uur, Shinjuku richting Tachikawa, voorste wagon,’ zei ze. Dat waren drie mededelingen in één zin.
‘Met andere woorden, we treffen elkaar op het perron van de Chūō-lijn, ongeveer waar de voorste wagon stopt. Begrijp ik dat goed?’
‘Ja.’
‘Maar ik moet een kaartje kopen. Waar gaan we naartoe?’
‘Koop maar wat.’
‘Dus ik moet gewoon maar een kaartje kopen, en op de plek waar we uitstappen betaal ik het verschil,’ raadde hij en vulde hij aan. Dit leek verdacht veel op het werk dat hij die dag aan haar manuscript had zitten doen. ‘Gaan we ver weg?’
‘Wat was je aan het doen,’ negeerde ze Tengo’s vraag.
‘Ik stond net eten te koken.’
‘Wat voor eten.’
‘Ik ben maar alleen, dus het is niets bijzonders. Een stukje gegrilde barracuda met geraspte daikon. Misosoep met reepjes prei en kokkeltjes, voor bij de tofu. Een slaatje van zeewier en komkommer. En dan rijst en ingelegde Chinese kool. Dat is alles.’
‘Klinkt lekker.’
‘Vind je?’ zei Tengo. ‘Echt wat je noemt lekker is het denk ik niet. Meestal maak ik ongeveer hetzelfde klaar.’
Fukaeri zweeg. Haar leek het niet te kunnen schelen als ze een tijdlang niets zei, maar Tengo wel.
‘Dat is waar ook. Ik ben vandaag aan je manuscript begonnen,’ zei hij. ‘Je hebt me je definitieve toestemming nog niet gegeven, maar we hebben niet veel tijd, dus als ik nu niet begin, halen we het niet.’
‘Dat zei meneer Komatsu.’
‘Goed geraden. Meneer Komatsu heeft me aangeraden om maar vast met herschrijven te beginnen.’
‘Ben je met hem bevriend.’
‘Ik kan het redelijk goed met hem vinden, ja.’
Mensen die het redelijk goed met Komatsu konden vinden, kwamen op deze wereld waarschijnlijk nergens voor, maar als hij daarover begon, was hij voorlopig nog niet uitgepraat.
‘Lukt het een beetje.’
‘Voorlopig wel. In grote lijnen.’
‘Mooi,’ zei Fukaeri.
Het klonk alsof ze het werkelijk meende. Ze leek oprecht blij dat hij bij het herschrijven van haar manuscript vorderingen had gemaakt, maar haar beperkte emotionele woordenschat stond haar niet toe om dat in zoveel woorden uit te drukken.
‘Ik hoop dat je er tevreden over bent,’ zei Tengo.
Fukaeri antwoordde ogenblikkelijk. ‘Maak je geen zorgen.’
‘Waarom niet?’ vroeg Tengo.
Fukaeri gaf geen antwoord. Ze bleef zwijgen aan de telefoon. Het was een opzettelijk soort zwijgen. Waarschijnlijk wilde ze Tengo daarmee aan het denken zetten. Maar hoe hij zijn hersens ook pijnigde, hij kon maar niet bedenken waarom ze zo van zijn succes overtuigd was.
Hij moest die stilte zien te doorbreken. ‘Dat is waar ook, ik wilde je iets vragen. Heb jij echt in een soort commune gewoond waar je voor een geit moest zorgen? Je beschrijving klonk zo realistisch dat ik gewoon even wilde weten of dit op werkelijkheid berust.’
Fukaeri schraapte even haar keel. ‘Over de geit praat ik niet.’
‘Geeft niet, hoor,’ zei Tengo. ‘Als je het er niet over wilt hebben, hoeft dat niet. Ik wilde het alleen even weten. Zit er maar niet over in. Voor een schrijver is zijn werk het enige wat telt. Het is nergens voor nodig om overal tekst en uitleg bij te geven. Dus we zien elkaar zondag. Moet ik nog ergens op letten als ik die kennis van je ontmoet?’
‘Ik begrijp je niet.’
‘Ik bedoel, moet ik een stropdas om, moet ik een cadeautje meebrengen – dat soort dingen. Je hebt me geen enkele aanwijzing gegeven wat voor iemand het is.’
Fukaeri zweeg weer, maar dit keer had haar zwijgen niets opzettelijks. Ze had het doel van zijn vraag, en ook de reden waarom hij hem stelde, eenvoudig niet opgepikt. De vraag was nooit in het bereik van haar bewustzijn gearriveerd. Hij had de grenzen van betekenis overschreden en was waarschijnlijk voor eeuwig opgeslokt in het Niets, zoals een eenzame ruimtesonde die Pluto heeft gemist en nu ons zonnestelsel moet verlaten.
‘Hindert niet. Zo belangrijk is het nou ook weer niet.’
Tengo had het opgegeven. Hij had Fukaeri zoiets nooit moeten vragen. Hij kon altijd ergens een mandje fruit kopen.
‘Goed, tot zondag negen uur dan maar,’ zei Tengo.
Fukaeri wachtte een paar seconden en hing op zonder verder iets te zeggen. Geen: ‘Ik hang op hoor’, en ook geen: ‘Tot zondag.’ Alleen de klik van een verbinding die werd verbroken.
Misschien had ze aan de andere kant van de lijn ten afscheid een knikje met haar hoofd gegeven toen ze de hoorn op de haak legde, maar jammer genoeg verliest lichaamstaal in de meeste gevallen veel van zijn oorspronkelijke effect als die aan de telefoon wordt gebruikt. Tengo legde de telefoon neer, haalde twee keer diep adem om zijn hoofd een stapje dichter bij de werkelijkheid te brengen, en ging verder met de voorbereidingen voor zijn schamele avondmaal.