4
Tengo: Als je
wilt
Tengo werd uit zijn slaap gebeld. De lichtgevende wijzers van zijn klok stonden op even over enen. Het was pikdonker om hem heen, dat hoeft nauwelijks betoog. Zodra hij de telefoon hoorde, wist hij dat het Komatsu was. In zijn kennissenkring was er niemand anders die hem na één uur ’s nachts opbelde. En niemand behalve Komatsu liet de telefoon zo hardnekkig overgaan dat de ander wel moest opnemen. Komatsu had geen besef van tijd. Als hem iets te binnen schoot, belde hij meteen op, zonder erbij te stil te staan hoe vroeg of hoe laat het was. Het kon midden in de nacht zijn of ’s ochtends voor dag en dauw, je kon je huwelijksnacht aan het vieren zijn of op je sterfbed liggen, maar het prozaïsche idee dat zijn telefoontje wel eens ongelegen kon komen was een notie die in zijn ovale schedel niet leek op te komen.
Of nee. Komatsu deed dit niet bij iedereen. Hij werkte voor een organisatie, hij was in loondienst. Zelfs hij kon het zich niet veroorloven om iedereen zonder onderscheid des persoons op zo’n belachelijke manier achter de vodden te zitten. Hij kon het alleen doen omdat de ander Tengo was. Tengo was voor Komatsu min of meer een verlengstuk van zichzelf, net zoals zijn armen en benen. Waar de een begon en de ander ophield deed in dit geval niet ter zake. Vandaar dat bij hem het idee had postgevat dat als híj nog wakker was, de ander dat ook wel zou zijn. Normaal gesproken leidde Tengo een regelmatig leven: hij ging om tien uur naar bed en stond om zes uur op. Hij was een gezonde slaper, maar als hij eenmaal wakker was gemaakt, kon hij de slaap niet meer goed vatten. Op dat punt was hij bijzonder gevoelig, en hij had ettelijke malen geprobeerd om dat Komatsu aan zijn verstand te brengen: ‘Belt u me alstublieft niet meer midden in de nacht op.’ Hij klonk net zoals die boer die God smeekte om vlak voor de oogst geen zwermen sprinkhanen over zijn akker te laten vliegen. ‘Begrepen. Ik bel ’s nachts niet meer,’ beloofde Komatsu dan. Maar zulke beloftes schoten nooit diep genoeg wortel in zijn bewustzijn en spoelden na het eerste buitje regen alweer weg.
Tengo kwam zijn bed uit en slaagde er ondanks enige botsingen in om de keuken te bereiken, waar de telefoon stond. Al die tijd bleef de bel genadeloos rinkelen.
‘Ik heb met Fukaeri gepraat,’ zei Komatsu. Zoals altijd zei hij niet wie hij was. Een verontschuldiging kon er ook niet af. ‘Lag je al in bed?’ ‘Sorry dat ik zo laat nog bel?’ Vergeet het maar. Je moest er bewondering voor hebben. Tengo had dat dan ook, telkens weer, en ondanks zichzelf.
In de duisternis fronste Tengo zijn voorhoofd. Hij zei niets. Wanneer hij in het holst van de nacht uit zijn slaap werd gehaald, duurde het altijd even voor zijn hersenen op gang kwamen.
‘Hé, ben je er nog?’
‘Ik ben er.’
‘Het was maar over de telefoon, maar toch, ik heb met haar gepraat. Dat wil zeggen, ik praatte en zij luisterde alleen maar. Dat kun je met de beste wil van de wereld geen conversatie noemen. Het is dan ook een bijzonder zwijgzaam kind. Haar manier van praten is ook erg eigenaardig, dat begrijp je wel als je haar hoort. Maar in elk geval, ik heb dat plannetje van mij in grote lijnen uitgelegd: het manuscript laten bewerken door iemand anders om het nog beter te maken, en waarom mikten we daarna niet op de Debutantenprijs? Op die manier zo’n beetje. Nou ja, aan de telefoon kun je niet zo in details treden. Details konden we later wel regelen, in een persoonlijk gesprek, zei ik, en toen vroeg ik of ze voor zoiets belangstelling had. Via een omweg, welteverstaan. Ik bedoel, een project als dit... Als ik daar te openhartig over ben, in mijn positie, kon het me later wel eens opbreken.’
‘En?’
‘Geen antwoord.’
‘Geen antwoord?’
Komatsu laste een effectieve pauze in. Hij stak een sigaret tussen zijn lippen en streek een lucifer aan. Alleen door de geluiden over de telefoon al kon Tengo precies voor zich zien wat er gaande was. Komatsu gebruikte geen aansteker.
‘Weet je, Fukaeri zegt dat ze jou eerst een keer wil ontmoeten,’ zei Komatsu, een wolk rook uitblazend. ‘Geen stom woord over of ze mee wil doen of niet. Geen “Graag!” en ook geen “Nee, dank je!” Ze wil jou een keer persoonlijk treffen. Voorlopig lijkt ze dat het belangrijkst te vinden. Daarna geeft ze haar antwoord, zegt ze. Vind je dat geen zware verantwoordelijkheid?’
‘Dus wat doen we?’
‘Ben je morgenavond vrij?’
De lessen op Tengo’s bijlesinstituut begonnen ’s ochtends vroeg en hielden om vier uur ’s middags op. Gelukkig (of niet) had hij daarna helemaal geen plannen.
‘Ja,’ zei hij.
‘Goed, ga dan morgenavond om zes uur naar Nakamuraya in Shinjuku. Ik heb op mijn naam een vrij rustige tafel gereserveerd achter in het restaurant. De uitgeverij betaalt, dus jullie eten en drinken maar wat je lekker vindt. En praat het met z’n tweetjes eens goed door.’
‘Betekent dat dat u er niet bij bent?’
‘Fukaeri staat erop alleen met jou te spreken, het schattige kind. Voorlopig hoeft ze mij niet te ontmoeten, zegt ze.’
Tengo zei niets.
‘Nou, dat is het wel zo’n beetje,’ zei Komatsu opgewekt. ‘Ik hoop dat het je lukt, Tengo. Je bent wel gebouwd als een vrachtauto, maar je maakt een onverwacht goede indruk. En als onderwijzer op een bijlesinstituut weet je natuurlijk precies hoe je met vroegrijpe tienermeisjes moet praten. Jij bent hiervoor de geschikte figuur – veel geschikter dan ik. Probeer haar vriendelijk over te halen en geef haar het gevoel dat ze je kan vertrouwen, dat is voldoende. Ik hoor wel hoe het gegaan is.’
‘Wacht even, meneer Komatsu! Dit plannetje is van ú uitgegaan. Ik heb nog niet eens toegezegd dat ik meewerk. Ik heb u laatst al verteld dat ik het hele idee bijzonder riskant vind, en ik heb zo’n gevoel dat het allemaal veel meer voeten in de aarde zal hebben dan u denkt. Ik moet er niet aan denken wat de maatschappelijke gevolgen zijn als het ooit uitlekt. En als ik zelf nog niet weet of ik meedoe, hoe denkt u dan dat ik een wildvreemd meisje ertoe kan overhalen om met ons in zee te gaan?’
Het was even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Moet je eens luisteren, Tengo,’ begon Komatsu ten slotte. ‘Dit project is al helemaal van start. Je kunt de trein nu niet meer stoppen om uit te stappen. Ik heb mijn besluit genomen, en jij het jouwe al meer dan half. Jij en ik – we zijn wat je noemt samen uit, samen thuis.’
Tengo schudde zijn hoofd. Samen uit, samen thuis? Sinds wanneer?
‘Maar u zei laatst toch dat ik er gerust een paar dagen over na kon denken?’
‘Dat was vijf dagen geleden. En wat is je antwoord, na al dat rustige nadenken?’
Tengo zat even om woorden verlegen. ‘Dat heb ik nog niet,’ zei hij eerlijk.
‘Maar er is toch niets op tegen om met Fukaeri te praten? Je antwoord hoor ik daarna wel.’
Tengo drukte met zijn wijsvinger hard tegen zijn slaap. Zijn hoofd was nog niet goed op dreef.
‘Goed dan, ik zal haar ontmoeten. Morgenavond om zes uur, in Nakamuraya in Shinjuku. Ik zal haar het plan in grote lijnen uiteenzetten, maar meer kan ik niet beloven. En zelfs als ik het uitleg, kan ik niet garanderen dat ze ermee akkoord gaat.’
‘Vanzelfsprekend. Dat is voldoende.’
‘Hoeveel weet ze eigenlijk van me af?’
‘Ik heb haar het belangrijkste verteld: je bent een jaar of negenentwintig, dertig, en ongetrouwd, je geeft wiskunde op een bijlesinstituut in Yoyogi, je ziet eruit als een vrachtauto maar je bent geen slecht mens, je verslindt geen jonge meisjes, je leidt een bescheiden leven, en je kijkt vriendelijk uit je ogen. Plus je bent helemaal weg van haar boek. Dat was het wel zo’n beetje.’
Tengo zuchtte. Hij probeerde iets te bedenken, maar de realiteit ontsnapte hem steeds.
‘Kan ik nu weer naar bed, meneer Komatsu? Het is al bijna halftwee, en als het even kan wil ik nog wat slapen voor het licht wordt. Morgen heb ik drie lessen, en die beginnen ’s ochtends al.’
‘Goed hoor. Welterusten,’ zei Komatsu. ‘Droom maar fijn.’ En hij hing pardoes op.
Tengo staarde een poosje naar de hoorn in zijn hand voor hij hem weer op de haak legde. Hij had meteen weer in slaap willen vallen, als dat mogelijk was geweest. Hij had fijn willen dromen, als hij dat had gekund. Maar hij wist dat zoiets niet eenvoudig zou zijn – niet nadat hij zo laat uit zijn slaap was gehaald en zo’n heikel gesprek had gevoerd. Hij zou natuurlijk iets kunnen drinken, maar daar stond zijn hoofd niet naar. Uiteindelijk dronk hij alleen een glaasje water. Toen stapte hij weer in bed, knipte de lamp aan en begon wat te lezen. Hij was van plan te blijven lezen tot hij in slaap viel, maar dat deed hij pas toen het al bijna licht was.
==
Na zijn derde les op het instituut te hebben beëindigd, nam Tengo de trein naar Shinjuku, waar hij eerst bij Kinokuniya langsliep om een paar boeken te kopen alvorens door te lopen naar Nakamuraya. Bij het noemen van de naam Komatsu werd hij meteen doorverwezen naar de rustige tafel achterin. Fukaeri was er nog niet. Hij zei tegen de kelner dat hij wilde wachten met bestellen tot zijn gast er was. Wilde meneer in de tussentijd iets drinken, vroeg de kelner, maar Tengo had niets nodig. De kelner zette een glas water neer en liet het menu achter. Tengo sloeg een van de boeken open die hij zojuist had gekocht en begon te lezen. Het was een boek over magische formules en ging met name over de functie die bezweringen in de loop der tijden in de Japanse samenleving hadden vervuld. Al sinds de Oudheid hadden bezweringen een belangrijke rol gespeeld in de gemeenschap. Ze compenseerden tekortkomingen en tegenstrijdigheden in het maatschappelijk systeem of functioneerden als aanvulling daarop. Een gezellige tijd moet dat zijn geweest.
Het werd kwart over zes, maar al wie er kwam, geen Fukaeri. Tengo trok zich daar weinig van aan en las gewoon door. Hij stond er helemaal niet van te kijken dat ze laat was. Het was van begin af aan een raar verhaal geweest, dus als het een rare afloop kreeg, kon hij zich tegenover niemand beklagen. Het zou hem niet eens verbazen als ze van gedachten was veranderd en helemaal niet verscheen. Dat wil zeggen: eigenlijk zou het hem liever zijn als ze wegbleef. Dat maakte alles stukken eenvoudiger. Dan hoefde hij alleen maar aan Komatsu te rapporteren dat hij een heel uur had zitten wachten zonder dat ze was komen opdagen, en dat was het eind van het liedje. Wat er daarna allemaal gebeurde, zou hem worst zijn. Hij at gewoon wat in z’n eentje en ging terug naar huis. Daarmee had hij zijn verplichtingen tegenover Komatsu vervuld.
Fukaeri verscheen om acht voor halfzeven. Voorafgegaan door de kelner kwam ze naar de tafel en ging tegenover Tengo zitten. Ze nam niet de moeite haar jas uit te trekken, maar legde haar kleine handen op de tafel en keek hem strak aan. ‘Het spijt me dat ik zo laat ben’ kon er blijkbaar niet af, evenmin als ‘Ik hoop dat u niet lang hebt hoeven wachten’. Zelfs geen ‘Hoe maakt u het’ of ‘Goedenavond’. Ze perste alleen haar lippen in een rechte lijn op elkaar en keek Tengo recht in het gezicht, alsof ze van verre naar een landschap zat te staren dat ze nog nooit eerder had gezien. Die heeft lef, dacht Tengo.
Fukaeri was klein van gestalte. Alles aan haar was eigenlijk klein, en haar gezicht was nog mooier dan op de foto. Maar wat nog het meest de aandacht trok in haar gezicht waren haar ogen. Het waren indrukwekkende ogen, ogen met diepgang. Onder de starende blik van die twee glanzende, gitzwarte kijkers voelde Tengo zich gaandeweg minder op zijn gemak. Ze knipperde nauwelijks met haar oogleden. Ze leek zelfs geen adem te halen. Haar haren hingen zo recht alsof elke haar een streep was die met een liniaal was getrokken, en de vorm van haar wenkbrauwen paste daar wonderwel bij. En zoals bij mooie tienermeisjes zo vaak het geval is, miste haar gelaatsuitdrukking elk vleugje leven. Je voelde dat het evenwicht ergens was verstoord. Misschien was de diepte in de ene pupil net even anders dan in de andere. Als je erop ging letten, gaf het je een onbehaaglijk gevoel. Je kon nooit helemaal begrijpen wat ze op dat moment dacht. In dat opzicht was ze niet het soort schoonheid dat later fotomodel wordt, of popzangeres. Maar dat maakte ze weer goed door de manier waarop ze mensen wist te provoceren en aan te trekken.
Tengo sloeg zijn boek dicht en legde het op de rand van de tafel. Hij rechtte zijn rug, ging rechter op zijn stoel zitten en nam een slok water. Komatsu had gelijk: als dit kind een letterkundige prijs won, zouden de media niet van haar weg zijn te slaan. Dit werd een kleine sensatie. Als je iets dergelijks deed, kon je niet verwachten dat het met een sisser afliep.
De kelner kwam met een glas water en een menukaart, en zette die voor haar neer. En nog verroerde Fukaeri zich niet. Ze raakte het menu met geen vinger aan en bleef Tengo maar aanstaren. Die wist niet wat hij moest doen, dus hij zei, bij gebrek aan beter: ‘Goeienavond.’ Met dit meisje tegenover zich voelde hij zijn lichaam nog groter worden dan het al was.
Fukaeri reageerde niet op die begroeting, maar staarde almaar door naar Tengo’s gezicht.
‘Ik ken jou,’ zei ze eindelijk zachtjes.
‘Ken je mij?’ vroeg Tengo.
‘Je geeft wiskunde.’
Tengo knikte. ‘Dat klopt.’
‘Ik heb je twee keer bezig gezien.’
‘Bedoel je dat je mijn lessen hebt gevolgd?’
‘Ja.’
Haar manier van praten was in sommige opzichten heel typisch: haar zinnen bevatten geen enkele bijvoeglijke bepaling; ze sprak zonder enige nadruk, en haar vocabulaire was uiterst beperkt (of ze gaf haar gesprekspartner op z’n minst die indruk). Komatsu had alweer gelijk: het was eigenaardig.
‘Met andere woorden, je bent een van onze leerlingen?’ vroeg Tengo.
Fukaeri schudde haar hoofd. ‘Ik ben alleen wezen luisteren.’
‘Maar zonder studentenkaart kom je het leslokaal niet in.’
Fukaeri schokte even met haar schouders, alsof ze wilde zeggen: ‘Hoe kan een volwassen vent als jij nou zulke onzin verkopen?’
‘Wat vond je van de les?’ Weer zo’n zinloze vraag.
Zonder haar ogen af te wenden nam Fukaeri een slokje water. Antwoord gaf ze niet. Nou ja, ze is twee keer geweest, dus de eerste keer zal de indruk wel niet zó slecht zijn geweest, nam Tengo aan. Als het niet interessant was geweest, was het bij die ene keer gebleven.
‘Je zit in de zesde klas van de middelbare school, hè?’
‘Mm-mm.’
‘En doe je dit jaar toelatingsexamen voor de universiteit?’
Ze schudde van nee.
Betekende dat: ‘Ik wil het niet over dat toelatingsexamen hebben’, of: ‘Ik doe dat rotexamen niet’? Tengo kon het niet nagaan. Hij herinnerde zich dat Komatsu haar over de telefoon een bijzonder zwijgzaam kind had genoemd.
De kelner kwam om hun bestelling op te nemen. Fukaeri had haar jas nog aan. Ze bestelde een slaatje met brood. ‘Meer niet,’ zei ze terwijl ze de menukaart aan de kelner teruggaf. En toen, alsof het haar opeens te binnen schoot: ‘En witte wijn.’
De jonge kelner keek alsof hij haar wilde vragen of ze al twintig was, maar onder Fukaeri’s strakke, starende blik begon hij te blozen en slikte hij zijn woorden in. Die heeft lef, dacht Tengo opnieuw. Hijzelf bestelde linguine met fruits de mer, met daarbij een glas witte wijn om zijn gast gezelschap te houden.
‘Ben je leraar en schrijver,’ zei Fukaeri. Alles wees erop dat dit een vraag was, gericht aan Tengo. Vragen stellen zonder vraagtekens was blijkbaar een van de eigenaardigheden van haar taalgebruik.
‘Ja, op het ogenblik wel,’ bevestigde Tengo.
‘Je ziet eruit als geen van beiden.’
‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben.’ Tengo had het met een glimlach willen zeggen, maar dat lukte niet best. ‘Ik heb een onderwijsbevoegdheid en ik geef les op een bijlesinstituut, maar officieel ben ik geen leraar, want die heb je alleen op echte scholen. En ik schrijf wel romans, maar er is nog nooit iets van me in druk verschenen, dus schrijver ben ik ook nog niet echt.’
‘Je bent niks.’
‘Precies,’ knikte Tengo. ‘Nu ben ik nog niks.’
‘Vind je wiskunde leuk.’
Tengo voegde hier een vraagteken aan toe voor hij antwoord gaf: ‘Ja, ik vind het leuk. Dat vond ik vroeger al, en ik vind het nu nog.’
‘Welke punten.’
‘Op welke punten ik wiskunde leuk vind?’ vulde Tengo de ontbrekende woorden aan. ‘Nou, als ik cijfers voor me heb, krijg ik een heel kalm gevoel vanbinnen, alsof alles wat opgeborgen moet worden nu op z’n juiste plaats ligt.’
‘De integralen waren interessant.’
‘Bedoel je mijn les op het instituut?’
Fukaeri knikte.
‘En jij? Vind jij wiskunde leuk?’
Fukaeri schudde kort haar hoofd. Ze vond wiskunde niet leuk.
‘Maar mijn verhaal over integralen vond je wel interessant?’ vroeg Tengo.
Fukaeri schokte weer even met haar schouders. ‘Je praatte erover alsof ze belangrijk voor je waren.’
‘O ja?’ vroeg Tengo. Dit was de eerste keer dat iemand zoiets tegen hem zei.
‘Alsof je het had over iemand die belangrijk voor je was,’ zei het meisje.
‘Je moet me eens horen als ik begin over rijen en reeksen,’ zei Tengo. ‘Dan raak ik pas echt in vuur en vlam. Van alle wiskundeonderdelen die op de middelbare school worden gegeven, hou ik nog het meest van rijen.’
‘Vind je rijen leuk,’ vroeg Fukaeri, weer zonder vraagteken.
‘Wat mij betreft zijn ze net zoiets als Das wohltemperierte Klavier van Bach: ik krijg er nooit genoeg van. Ik ontdek altijd weer iets nieuws.’
‘Dat klavierding ken ik.’
‘Hou je van Bach?’
Fukaeri knikte. ‘De professor luistert er veel naar.’
‘De professor?’ zei Tengo. ‘Je bedoelt een van de leraren bij jou op school?’
Fukaeri gaf geen antwoord. Het is nog te vroeg om het daarover te hebben, zei de uitdrukking die Tengo zich over haar gezicht zag verspreiden.
Opeens begon ze haar jas uit te trekken. Ze wurmde zich in allerlei bochten, zoals een insect dat aan het vervellen is, en gooide de jas over de stoel naast haar, zonder hem zelfs maar op te vouwen. Onder haar jas droeg ze een lichtgroene, dunne sweater met een ronde hals en een witte spijkerbroek. Sieraden had ze niet om, opgemaakt had ze zich evenmin, en toch viel ze op. Ze was slank gebouwd, maar haar borsten waren naar verhouding groot, en dat trok onvermijdelijk de aandacht. Maar ze waren dan ook buitengewoon mooi van vorm. Tengo moest zichzelf in bedwang houden om er niet naar te kijken; ondanks zijn goede voornemens dwaalde zijn blik er telkens weer naar af. Het was net als bij een grote draaikolk: je ogen worden steevast door het midden aangetrokken.
De kelner bracht twee glazen witte wijn. Fukaeri nam een slokje en na een bedachtzame blik op haar glas zette ze het terug op tafel. Tengo nipte alleen maar aan het zijne. Hij had vanavond iets heel belangrijks te bespreken.
Fukaeri legde haar hand op haar sluike haar en begon het te kammen met haar vingers. Het was een verrukkelijk gezicht. Het waren verrukkelijke vingers. Elke slanke vinger leek zijn eigen wil en beleid te hebben. Het had zowaar iets bezwerends.
Tengo moest zijn aandacht van die vingers en die borsten zien af te wenden.
‘Waarom hou ik van wiskunde?’ vroeg hij zich nogmaals af. ‘Wiskunde is als stromend water. Er zijn natuurlijk allerlei ingewikkelde theorieën, maar in wezen is het allemaal heel simpel. Water zoekt de kortste weg van boven naar beneden, en met cijfers is het al net zo: er is maar één weg, en als je maar lang genoeg kijkt, ontdek je die vanzelf. Jij ook. Je hoeft alleen maar te kijken, je hoeft niets te doen. Als je je concentreert en goed uit je ogen kijkt, leggen de cijfers zichzelf uit. Zo vriendelijk ben ik op deze wijde wereld alleen door wiskunde behandeld.’
Fukaeri dacht daar even over na.
‘Waarom romans,’ vroeg ze weer met dezelfde toonloze stem.
Tengo vertaalde die vraag in een wat langere. ‘Als ik zo van wiskunde hou, waarom doe ik dan zoveel moeite om romans te schrijven? Dan kan ik de rest van mijn leven toch veel beter alleen wiskunde blijven doen? Bedoelde je dat?’
Fukaeri knikte.
‘Daar vraag je me wat. Het echte leven is niet zoals wiskunde, weet je. In het echte leven nemen de dingen niet altijd de kortste weg. Wiskunde is mij te... hoe zal ik het zeggen... te natuurlijk. Het is als een prachtig landschap: het ís er alleen maar, meer niet. Het hoeft zelfs nooit door iets anders te worden vervangen. Als ik met wiskunde bezig ben, krijg ik dan ook het gevoel alsof ik heel snel onzichtbaar aan het worden ben. En dat maakt me soms erg bang.’
Zonder haar blik af te wenden keek Fukaeri hem recht in de ogen. Het was alsof ze met haar neus tegen een ruit gedrukt een leeg huis binnenkeek.
‘Als ik een verhaal schrijf,’ zei Tengo, ‘vervang ik, door middel van woorden, het landschap om me heen door iets wat mij natuurlijker voorkomt. Met andere woorden, ik reconstrueer het. Op die manier verzeker ik me ervan dat ik – de mens die Tengo heet – ontegenzeggelijk op deze wereld besta. Dat is heel ander werk dan wanneer je in de wereld van de wiskunde verkeert.’
‘Je verzekert je ervan dat je bestaat,’ zei Fukaeri.
‘Niet dat het me ooit goed gelukt is,’ zei Tengo.
Fukaeri keek niet alsof Tengo’s uitleg haar had weten te overtuigen, maar ze vroeg niet verder. Ze bracht alleen haar glas wijn naar haar mond en zoog, zonder ook maar even te slurpen, de hele inhoud naar binnen alsof ze die door een rietje opdronk.
‘Volgens mij komt wat jij doet in feite op hetzelfde neer,’ zei Tengo. ‘Je pakt het landschap dat je om je heen ziet en reconstrueert het in woorden. En dan verzeker je je van de plaats die jij daarin inneemt.’
De hand waarmee Fukaeri haar wijnglas vasthield stopte even terwijl ze hierover nadacht. Haar mening gaf ze echter nog steeds niet.
‘En aan dat hele proces heb je een vaste vorm gegeven – in een boek,’ zei Tengo. ‘En als veel mensen zich met dat boek kunnen vereenzelvigen of zichzelf erin kunnen herkennen, is dat een bewijs dat het een objectieve literaire waarde heeft.’
Fukaeri schudde gedecideerd het hoofd. ‘De vorm interesseert me niet.’
‘De vorm interesseert me niet,’ echode Tengo.
‘De vorm betekent niets.’
‘Maar waarom heb je dit verhaal dan geschreven en ingezonden voor de Debutantenprijs?’
Fukaeri zette haar wijnglas neer.
‘Dat heb ik niet gedaan.’
Om zichzelf te kalmeren, reikte Tengo naar zijn glas met water en nam een slok.
‘Bedoel je dat je nooit hebt willen meedingen?’
Fukaeri knikte. ‘Ik heb het niet opgestuurd.’
‘Maar wie dan wel? Want iemand heeft jouw manuscript naar de uitgeverij gestuurd als inzending voor de Prijs voor Literair Debutanten.’
Fukaeri schokte even met haar schouders en zweeg ongeveer vijftien seconden. ‘Gewoon. Iemand.’
‘Gewoon. Iemand,’ herhaalde Tengo. Hij tuitte zijn lippen en blies langzaam zijn adem uit. Tjongejonge, dit beloofde inderdaad heel wat voeten in de aarde te hebben. Precies zoals hij had gedacht.
==
Tengo was meer dan eens uitgegaan met studentes van het bijlesinstituut – nadat ze naar de universiteit waren gegaan, welteverstaan. Het initiatief was telkens van hen uitgegaan. Ze vertelden hem dat ze hem graag nog eens wilden zien, en dan maakten ze een afspraakje om wat te kletsen of samen ergens heen te gaan. Tengo begreep niet wat die meisjes in hem zagen, maar hij was niet getrouwd en de meisjes waren zijn leerlingen niet meer, dus er was geen enkele reden om zo’n uitnodiging af te slaan.
Zo’n afspraakje was twee keer in bed geëindigd, maar die verhoudingen duurden nooit lang. Op een gegeven moment kwam er vanzelf een eind aan. In het gezelschap van zulke frisse jonge dingen, prille eerstejaars nog maar, voelde Tengo zich eigenlijk niet goed op zijn gemak – om niet te zeggen ronduit slecht. Het was net of hij met speelse jonge katjes in de weer was: eerst was alles nieuw en interessant, maar gaandeweg werd het vermoeiend. En voor de meisjes gold hetzelfde. Wanneer deze wiskundeonderwijzer voor de klas stond, deed hij ontzettend enthousiast, maar daarbuiten veranderde hij in een heel ander iemand, en die ontdekking leek een soort ontgoocheling. Tengo kon dat heel goed begrijpen.
Hij voelde zich pas echt op zijn gemak bij vrouwen die ouder waren dan hijzelf. Bij alles wat ze deden, hoefde hij alleen maar te volgen, nooit te leiden, en die gedachte nam een zware last van zijn schouders. Veel oudere vrouwen vonden hem bijzonder lief, en sinds hij ongeveer een jaar geleden zijn verhouding met die getrouwde vrouw van rond de veertig was aangegaan, had hij geen enkel afspraakje met een jong meisje meer gemaakt. Zijn vriendin kwam eens in de week naar zijn flat, en dat had zijn lust naar (en behoefte aan) levend vrouwenvlees grotendeels bevredigd. De rest van de tijd bleef hij in zijn flat om te schrijven, te lezen of naar muziek te luisteren, behalve af en toe als hij ging zwemmen in het overdekte bad in de buurt. Hij sprak plichtmatig met zijn collega’s op het instituut, maar verder met bijna niemand. Deze manier van leven stemde hem niet speciaal ontevreden. Integendeel, hij beschouwde hem als bijna ideaal.
Maar nu hij dit zeventienjarige meisje tegenover zich had, voelde Tengo een navenant sterke beroering door zich heen gaan. Het was hetzelfde soort gevoel als toen hij voor het eerst haar foto’s onder ogen had gekregen, maar nu hij haar in levenden lijve voor zich zag, nam die beroering alleen maar in hevigheid toe. Met liefde of seksuele begeerte had het niets te maken. Waarschijnlijk had ‘iets’ door een kiertje zijn hart binnen weten te glippen en probeerde het nu de leegte daar te vullen. Dat gevoel had Tengo tenminste. De leegte was niet door Fukaeri veroorzaakt. Tengo had hem altijd gehad. Ze had er alleen een speciaal schijnsel op geworpen, dat hem helemaal verlichtte.
==
‘Dus je bent niet in schrijven geïnteresseerd en je hebt je manuscript ook niet ingezonden,’ zei Tengo, om het helemaal zeker te weten.
Fukaeri wendde haar ogen niet van zijn gezicht af terwijl ze haar hoofd schudde. Ze schokte even met haar schouders, alsof ze zichzelf wilde beschermen tegen een koude windvlaag.
‘En heb je er ook nooit over gedacht om schrijver te worden.’ Tengo stelde tot zijn verbazing vast dat hij nu ook het vraagteken had weggelaten. Klaarblijkelijk was haar manier van spreken aanstekelijk.
‘Nee,’ zei Fukaeri.
Op dat moment werd het eten geserveerd: een grote schaal salade met een paar broodjes voor Fukaeri, en voor Tengo linguine met fruits de mer. Fukaeri keerde de slablaadjes om met haar vork, met ogen zo scherp alsof ze krantenkoppen aan een inspectie onderwierp.
‘Maar even los daarvan, iemand heeft die Pop van lucht van jou naar de uitgeverij opgestuurd als inzending voor de Debutantenprijs. Ik ben een van de lezers voor de prijs, en ik pikte het er onmiddellijk uit.’
‘Pop van lucht,’ zei Fukaeri. Haar ogen vernauwden zich.
‘Ja. Een pop van lucht – de titel van de novelle die je hebt geschreven,’ zei Tengo.
Fukaeri zei niets, maar haar ogen bleven samengeknepen.
‘Is dat niet de titel die jij eraan hebt gegeven?’ vroeg Tengo, opeens ongerust.
Fukaeri schudde kort van nee.
Tengo snapte er niet veel van, maar hij besloot even niet over de titel door te gaan, want dan kwam hij geen stap verder.
‘Nou ja, dat doet er ook niet toe. Het is in elk geval geen slechte titel. Er gaat iets van uit, en hij valt op. Hij zet mensen aan het denken: wat zou dát zijn? Wie hem ook verzonnen heeft, over de titel ben ik best tevreden. Ik weet niet goed wat het verschil is tussen een pop en een cocon, maar dat is niet zo’n probleem. Ik wil alleen maar zeggen: toen ik dat boek las, voelde ik me er ontzettend door aangetrokken. Daarom heb ik het ook meegenomen naar meneer Komatsu. Die vond het ook erg mooi, alleen was hij van mening dat het herschreven moet worden als je serieus naar de Debutantenprijs wilt meedingen. Vergeleken met het ijzersterke verhaal is de stijl iets te zwak. Alleen, hij wil dat herschrijven niet door jou laten doen, maar door mij. Ik ben het er echter met mezelf nog niet over eens of ik dat wel wil. Ik heb hem daarom nog geen antwoord gegeven. Ik weet namelijk niet of deze manier van handelen wel juist is.’
Na die woorden zweeg hij even om te zien hoe Fukaeri erop reageerde. Ze reageerde niet.
‘Dus wat ik nu wil weten is: wat zou jij ervan vinden als ik in plaats van jou Een pop van lucht herschrijf? Ik kan wel honderd keer besluiten dat ik het doe, maar zonder jouw toestemming en medewerking is het onmogelijk.’
Fukaeri pikte een kerstomaatje op met haar vingers en stak het in haar mond. Tengo prikte een mossel aan zijn vork en deed hetzelfde.
‘Je doet maar,’ zei Fukaeri eenvoudig. Ze nam weer een tomaatje. ‘Schrijf het maar net zoals je wilt.’
‘Moet je er niet wat langer over nadenken?’ vroeg Tengo. ‘Dit is een heel belangrijke beslissing.’
Fukaeri schudde haar hoofd. Langer nadenken was niet nodig.
‘Ik herschrijf jouw manuscript,’ legde Tengo uit. ‘Ik zorg ervoor dat het verhaal blijft zoals het is en dat alleen de stijl sterker wordt. Dat betekent waarschijnlijk dat er grote veranderingen in het boek worden aangebracht. Maar de auteur ben en blijf jij. Het boek is en blijft een novelle geschreven door Fukaeri, een meisje van zeventien. Daar verandert helemaal niets aan. Als dit werk de Debutantenprijs wint, neem jij die in ontvangst. In je eentje. Als het in druk verschijnt, ben jij de enige auteur. We vormen met z’n drieën een team: jij en ik, plus de redacteur, meneer Komatsu. Maar de naam op het omslag is die van jou alleen. Meneer Komatsu en ik blijven op de achtergrond en houden onze mond. Wij zijn niet meer dan toneelknechten. Begrijp je goed wat ik je nu zit te vertellen?’
Fukaeri bracht een selderijstengeltje naar haar mond met haar vork en knikte kort. ‘Ja.’
‘Het verhaal van Een pop van lucht is helemaal van jou alleen. Het is uit jezelf voortgekomen. Het zou niet passend zijn om me dat toe te eigenen. Ik geef je alleen wat technische bijstand. Maar je mag aan niemand vertellen dat ik je een handje help. Met andere woorden, we zweren samen om de wereld te bedriegen. Hoe je het ook bekijkt, het zal niet eenvoudig zijn – om voorgoed met een geheim opgescheept te zitten, bedoel ik.’
‘Als jij het zegt,’ zei Fukaeri.
Tengo legde de lege mosselschelp op de rand van zijn bord en wikkelde een paar draden linguine om zijn vork. Hij had ze al in zijn mond toen hij zich bedacht. Fukaeri beet behoedzaam in een schijfje komkommer, alsof het iets was dat ze nog nooit van haar leven had gezien.
‘Ik vraag het nog één keer,’ zei Tengo, met zijn vork in zijn hand. ‘Jij hebt een verhaal geschreven. Heb je er enig bezwaar tegen dat ik dat verhaal herschrijf?’
‘Geen enkel,’ zei Fukaeri toen ze haar komkommer had doorgeslikt.
‘Ik mag het bewerken op elke manier die ik maar wil?’
‘Ja.’
‘Hoe kun je zoiets zeggen? Je kent me helemaal niet.’
Fukaeri schokte zwijgend met haar schouders.
Daarna wijdden ze zich allebei in stilte aan hun maaltijd. Fukaeri concentreerde zich op haar slaatje. Af en toe smeerde ze een beetje boter op haar brood, stak dat in haar mond, en reikte naar haar wijnglas. Tengo werkte mechanisch zijn linguine naar binnen en liet zijn gedachten gaan over de mogelijkheden die hij zag. Uiteindelijk legde hij zijn vork neer.
‘Toen meneer Komatsu voor het eerst over dit plan begon, dacht ik: hij maakt een grapje, dit kan hij nooit maken, zoiets is godsonmogelijk! Ik was dan ook vast van plan me er op de een of andere manier uit te draaien. Maar toen ik er thuis nog eens rustig over nadacht, begon ik er steeds meer voor te voelen. Even los van de vraag of het wel ethisch verantwoord is, wil ik graag jouw verhaal op mijn eigen manier opnieuw vormgeven. Hoe moet ik het zeggen? Het is een soort noodzaak – een heel natuurlijke, spontane noodzaak.’
Nee, geen noodzaak. Het is eerder een soort honger, voegde Tengo er in gedachten aan toe. Het was zoals Komatsu had voorspeld. En het viel hem steeds moeilijker om die honger te onderdrukken.
Vanuit een plaats diep in zichzelf nam Fukaeri hem met haar mooie, neutrale ogen zwijgend op. Ze leek haar uiterste best te doen om zijn woorden te begrijpen.
‘Wil je het herschrijven,’ vroeg ze.
Tengo keek haar recht aan. ‘Ja.’
Fukaeri’s gitzwarte pupillen blonken zacht, alsof ze iets weerspiegelden. Dat idee had Tengo tenminste.
Hij stak zijn handen op met een gebaar alsof ze een denkbeeldige doos vasthielden die in de lucht zweefde. Het gebaar zelf had niets te betekenen, maar hij voelde dat hij een denkbeeldige tussenpersoon nodig had aan wie hij zijn gevoelens kon vertellen.
‘Ik kan het niet goed uitleggen, maar hoe verder ik kwam in Een pop van lucht, hoe meer ik het gevoel kreeg dat ik de dingen die jij ziet ook kon zien. Vooral het gedeelte waarin de Little People verschijnen. Wat heb jij een fantasie, zeg! Die is... hoe zal ik het zeggen... origineel en traditioneel tegelijk.’
Fukaeri legde haar lepel zachtjes neer op haar bord en veegde haar mond af met haar servet.
‘De Little People bestaan echt,’ zei ze kalm.
‘Bestaan echt?’
Fukaeri wachtte even. Toen zei ze: ‘Net zo echt als jij en ik.’
‘Net zo echt als jij en ik,’ echode Tengo.
‘Als je ze wilt zien, kun jij dat ook.’
In Fukaeri’s beperkte woordenschat klonk dit korte zinnetje merkwaardig overtuigend. Elk woord dat ze in haar mond nam, leek te passen met de precisie van een zwaluwstaartverbinding. Maar Tengo was het er nog niet met zichzelf over eens in hoeverre Fukaeri ze wel allemaal op een rijtje had. Dit meisje had iets buitenissigs, iets abnormaals. Misschien had ze echt een aangeboren gave. Misschien had Tengo nu een gegarandeerd echt genie in levenden lijve tegenover zich zitten. En misschien was het allemaal maar een spelletje – een act, zoals slimme tienermeisjes die af en toe instinctief ten beste geven. Oppervlakkig gezien een excentrieke indruk wekken en anderen van hun stuk brengen door hun uiterst suggestieve woordkeus. Daar had hij genoeg voorbeelden van gezien. En soms was het verdraaid lastig om echt van namaak te onderscheiden. Het was tijd om het gesprek terug te brengen naar de werkelijkheid – of naar een niveau dat een beetje werkelijker was dan dit.
‘Goed, als jij het ermee eens bent, begin ik als het moet morgen al.’
‘Als je wilt.’
‘Ik wil het,’ antwoordde Tengo kernachtig.
‘Er is iemand die je moet zien,’ zei Fukaeri.
‘Oké, doe ik,’ zei Tengo.
Fukaeri knikte.
‘Wat voor iemand?’ vroeg Tengo.
Die vraag werd genegeerd. ‘Je moet het er met hem over hebben,’ zei het meisje.
‘Nou, als dat nodig is, heb ik daar geen bezwaar tegen,’ zei Tengo.
‘Zondagochtend vrij,’ kwam weer zo’n vraagtekenloze vraag.
‘Vrij,’ antwoordde Tengo. Dit was geen gesprek, dacht hij. Dit was elkaar met vlaggetjes seinen.
==
Na het eten ging Fukaeri weer weg. Tengo gooide meteen een paar dubbeltjes in de roze openbare telefoon van het restaurant en belde naar Komatsu’s uitgeverij. Komatsu was nog op kantoor, maar het duurde een poosje voor hij aan de telefoon kwam. Al die tijd stond Tengo te wachten met de hoorn aan zijn oor.
‘En? Is het gelukt?’ was het eerste wat Komatsu vroeg.
‘Fukaeri gaat er in principe mee akkoord dat ik Een pop van lucht herschrijf. Die indruk heb ik tenminste heel sterk.’
‘Geweldig!’ zei Komatsu. Hij klonk opgetogen. ‘Fantastisch! Ik zat ’m eigenlijk een beetje te knijpen, kan ik je nu wel vertellen. Onderhandelen is... hoe zal ik dat diplomatiek zeggen... onderhandelen ligt jou nu eenmaal minder goed.’
‘Ik hoefde ook niet speciaal te onderhandelen,’ zei Tengo. ‘Ik hoefde haar niet eens over te halen. Ik legde eerst alles zo’n beetje uit, en toen nam zij in haar eentje de beslissing.’
‘Het kan me niet schelen hoe het gegaan is. Zolang het resultaat maar goed is, hoor je mij niet klagen. Nu kunnen we plannen maken.’
‘Alleen moet ik eerst nog iemand zien.’
‘Wat voor iemand?’
‘Ja, dat weet ik ook niet. In elk geval, ze wil dat ik hem ontmoet om het er met hém over te hebben.’
Komatsu was een paar tellen stil.
‘En wanneer vindt die ontmoeting plaats?’
‘Aanstaande zondag. Ze neemt me mee naar hem toe.’
‘Er is een belangrijke regel als je iets geheim wilt houden, Tengo.’ Komatsu klonk bijzonder ernstig. ‘Hoe minder mensen ervan weten, hoe beter. Op dit ogenblik zijn er op de hele wereld maar drie personen die van ons plan op de hoogte zijn: jij, ik en Fukaeri. Als het even kan, wil ik dat aantal niet vermeerderen. Dat begrijp je wel, hè?’
‘In theorie,’ zei Tengo.
‘Maar goed,’ zei Komatsu, wat meer ontspannen nu, ‘Fukaeri heeft erin toegestemd dat jij haar manuscript bewerkt, en dat is het belangrijkste. Over de rest zit ik niet zo in. Dat komt wel in orde.’
Tengo pakte de hoorn over in zijn linkerhand en drukte de wijsvinger van zijn rechter langzaam tegen zijn slaap.
‘Moet u horen, meneer Komatsu. Ik vertrouw het niet. Ik heb niets concreets waarop ik dat kan baseren, maar ik kan het gevoel niet van me af zetten dat ik verwikkeld dreig te raken in iets wat niet normaal is. Zolang ik Fukaeri tegenover me had zitten, was ik me er nauwelijks van bewust, maar nu ik bij haar vandaan ben, wordt dat gevoel steeds sterker. Noem het een voorgevoel, als u wilt, of intuïtie, maar hier is beslist iets vreemds aan de hand – iets wat niet gewoon is. Ik voel het niet met mijn hersens, maar met mijn lichaam.’
‘Is dat niet het gevolg van je ontmoeting met Fukaeri?’
‘Dat zou kunnen. Fukaeri is waarschijnlijk echt, weet u. Nou ja, het is maar een gevoel.’
‘Hoe bedoel je, “echt”? Echt begaafd?’
‘Of ze begaafd is kan ik nog niet beoordelen. Ik heb haar net voor het eerst ontmoet,’ zei Tengo. ‘Maar ik heb zo’n idee dat zij echt dingen ziet die voor ons onzichtbaar zijn. Zo’n speciale gave heeft ze misschien wel. En dat zit me niet lekker.’
‘Bedoel je dat ze een beetje getikt is?’
‘Nee. Ze is zonder meer excentriek, maar volgens mij heeft ze ze allemaal nog heel goed op een rijtje. Ik bedoel, tijdens ons gesprek sloeg ze geen wartaal uit of zo.’ Tengo zweeg even. ‘Er zit me alleen iets niet lekker.’
‘In elk geval heeft ze belangstelling opgevat voor jou als mens,’ zei Komatsu.
Tengo zocht naar een passend antwoord, maar hij kon het nergens vinden.
‘Dat kan ik niet beoordelen,’ zei hij ten slotte.
‘Ze heeft je ontmoet, en ze heeft op z’n minst de indruk gekregen dat jij in staat bent om Een pop van lucht te bewerken. Met andere woorden, je hebt een goede indruk op haar gemaakt. Uitstekend gedaan, Tengo! Hoe het verdergaat weet ik ook niet. Natuurlijk lopen we risico, maar zonder risico is het leven maar een saaie boel. Je moet meteen aan het werk gaan. Er is geen tijd te verliezen. Ik wil het herschreven manuscript zo snel mogelijk in de stapel inzendingen stoppen, in plaats van het origineel. Denk je dat je het karwei in tien dagen kunt klaren?’
Tengo zuchtte. ‘Het zal erom spannen.’
‘Je hoeft helemaal nog geen definitieve versie in te leveren. Later krijg je nog wel gelegenheid om de nodige veranderingen aan te brengen. Zolang het maar ergens op lijkt. Dat is voorlopig voldoende.’
Tengo ging in gedachten even na hoeveel werk hij daarvoor moest verrichten.
‘In dat geval lukt het misschien wel in tien dagen. Maar dat verandert niets aan het feit dat het afschuwelijk veel werk is.’
‘Doe het nu maar,’ zei Komatsu opgewekt. ‘Kijk naar de wereld door háár ogen. Jij wordt de tussenpersoon die Fukaeri’s wereld verbindt met de echte. Jij kúnt het, Tengo. Ik –’
Toen waren de dubbeltjes op.