15
Aomame: Zo stevig als een verankerde luchtballon

Aomame was heel kieskeurig in wat ze elke dag at. Alle maaltijden die ze klaarmaakte, bestonden hoofdzakelijk uit groente, en dan schelpdieren en vis – voornamelijk witte. Vlees at ze maar heel weinig, hoogstens af en toe een stukje kip. Ze kocht alleen de meest verse ingrediënten en gebruikte zo weinig mogelijk specerijen. Vet voedsel kocht ze nooit, en koolhydraten beperkte ze tot het absolute minimum. Over haar sla goot ze geen slasaus, maar alleen een mengsel van olijfolie, zout en citroen. Maar het was niet simpelweg een kwestie van zo veel mogelijk groenvoer eten. Ze had de voedingswaarde van elke groente nauwkeurig bestudeerd en at een zo goed mogelijk uitgebalanceerde combinatie. Ze had haar eigen menu ontwikkeld, en als de leden van de sportschool erom vroegen, gaf ze daar ook les in. ‘Vergeet dat calorieën tellen nou maar,’ hield ze haar studenten altijd voor. Als je eenmaal gevoel had ontwikkeld voor wat het juiste voedsel was en hoeveel je daarvan mocht eten, hoefde je je over die cijfertjes geen zorgen meer te maken.

Niet dat ze de hele tijd op zo’n ascetisch dieet leefde. Af en toe hield ze het niet langer uit, en dan vloog ze een restaurant binnen om daar een dikke biefstuk of een lamsboutje te bestellen. Aomame was van mening dat je lichaam je op zulke momenten een teken gaf dat het zulk voedsel nodig had. Het was de stem van de natuur, en daar moest je gehoor aan geven.

Ze hield erg van wijn en sake, maar om haar lever te beschermen en haar suikergehalte laag te houden, had ze drie alcoholvrije dagen per week ingelast. Aomames lichaam was voor haar een tempel die haar heilig was en die ze zo schoon mogelijk moest houden, zonder één stofje of vlekje. Wat ze daar aanbad, was iets anders. Daar dacht ze later wel over na.

Op dit moment zat er geen onsje overtollig vet aan haar lichaam – alleen spieren. Elke dag kleedde ze zich poedelnaakt uit voor de spiegel, en dan controleerde ze nauwkeurig of dat nog steeds zo was. Niet dat ze grote bewondering had voor haar eigen lichaam. Het was eerder het tegenovergestelde. Haar borsten waren te klein, en om het nog een graadje erger te maken, was de linker groter dan de rechter. Haar schaamhaar stond erbij als een grasveld waar zojuist een bataljon infanterie overheen is gemarcheerd. Ze kon haar lichaam niet zien zonder haar voorhoofd te fronsen. Maar vetrollen zag ze niet. Haar vingers kregen nergens houvast.

==

Aomame leidde een sober leven. Het meeste geld gaf ze nog uit aan eten, en dat deed ze bewust. Ze was nooit te beroerd om daar een stuiver meer voor neer te leggen als ze boodschappen deed, en ze dronk ook alleen maar goede wijn. De enkele keer dat ze uit eten ging, koos ze een restaurant waar de maaltijden met zorg werden toebereid en geserveerd. Maar verder was er bijna niets waar ze belangstelling voor had.

Kleren, make-up en sieraden interesseerden haar niet bijzonder. Als ze naar de sportschool ging voor haar werk, had ze aan een spijkerbroek en trui voldoende. Zodra ze daar was aangekomen, bracht ze toch de hele dag door in een trainingspak, en sieraden droeg ze daar vanzelfsprekend niet bij. Gelegenheden waarvoor ze zich moest optutten, zoals een avondje uit, kwamen bij haar zelden voor. Ze had geen vriend, en ze maakte nooit afspraakjes. Toen Tamaki trouwde, had ze ook geen vriendin meer met wie ze af en toe uit eten kon gaan. Als ze op zoek ging naar een sekspartner, maakte ze zich op en trok ze iets leuks aan, maar dat was hooguit één keer in de maand. Veel kleren had ze dus niet nodig.

Als de nood aan de man kwam, liep ze de boetieks in Aoyama af op zoek naar een killer dress, en als ze daarbij een of twee accessoires kocht en een paar hoge hakken, was dat voldoende. In de regel liep ze rond op lage schoenen en bond ze haar haar naar achteren in een staart. Ze waste haar gezicht altijd zorgvuldig met zeep, en als ze daar een beetje foundation op aanbracht, zag ze er aantrekkelijk genoeg uit. Met een schoon en gezond lichaam moest je tevreden zijn.

Vanaf haar vroegste kinderjaren had ze een simpel leven geleid, zonder opsmuk en tierelantijnen. Soberheid, versterving – vanaf het ogenblik dat ze zich bewust werd van de wereld om haar heen, waren die woorden haar ingeprent. Bij haar thuis hadden ze nooit iets gehad dat niet absoluut noodzakelijk was. ‘Het is zonde,’ was bij hen de zinsnede die het meest in de mond werd genomen. Ze hadden geen televisie, ze lazen geen krant. Bij haar thuis was zelfs nieuws ‘niet noodzakelijk’. Vlees of vis verscheen zelden op tafel, en Aomame kreeg de meeste voedingsstoffen die ze nodig had om op te groeien uit de maaltijden die op school werden verstrekt. Andere kinderen lieten soms dingen staan omdat ze ‘vies’ waren, maar wat haar betreft had ze ook die best wel willen opeten.

De kleren die ze droeg waren allemaal afdankertjes. Binnen de organisatie van gelovigen was er een vereniging die overtollige kleding inzamelde en omruilde. Met uitzondering van dingen zoals trainingspakken, die door de school werden voorgeschreven, hadden haar ouders dan ook niet één keer nieuwe kleren voor haar gekocht, en ze kon zich niet herinneren ooit kleding of schoenen te hebben gedragen die precies pasten. Ook de kleuren en dessins combineerden altijd walgelijk slecht. Als haar ouders zo arm waren geweest dat ze zich niets anders konden veroorloven, had Aomame zich er nog bij neer kunnen leggen, maar dat was niet het geval. Haar vader had een baan als ingenieur en verdiende een normaal salaris en had een normale hoeveelheid spaargeld. Ze hadden alleen voor hun sobere levenswijze gekozen omdat hun geloof dat vereiste.

Maar hoe het ook zij, het leven dat zij leidde verschilde ál te veel van dat van de gewone kinderen om haar heen, en om die reden was het haar lange tijd onmogelijk om ook maar één vriendje of vriendinnetje te maken. Ze had geen kleren waarin ze samen met andere kinderen ergens heen kon gaan. Ze kon het zich trouwens ook niet veroorloven, want haar ouders gaven haar geen zakgeld. Als iemand haar ooit op een verjaardag had gevraagd (gelukkig – of niet – was dat nooit gebeurd), zou ze niet in staat zijn geweest om ook maar het kleinste cadeautje te kopen.

Daarom had ze een gruwelijke hekel aan haar ouders en koesterde ze een diepgewortelde haat jegens de wereld waartoe ze behoorden en het gedachtegoed dat ze aanhingen. Wat zij wilde, was een gewoon leven, net als iedereen. Het was haar niet om luxe of rijkdom te doen. Een doodgewoon, alledaags leven – dat was voldoende. Verder hoefde ze helemaal niks. Ze wilde zo gauw mogelijk volwassen worden, zodat ze bij haar ouders weg kon en haar eigen leven kon leiden. Ze wilde haar buik vol eten met dingen die zij lekker vond en haar geld uitgeven zoals zij dat wilde. Kleren kopen die zij leuk vond, schoenen dragen die haar pasten, plaatsen bezoeken waar zij heen wilde. Heel veel vriendinnen maken, en elkaar prachtig ingepakte cadeautjes geven.

Maar toen ze volwassen werd, kwam Aomame tot de ontdekking dat een matige en sobere manier van leven haar nog het best lag. In plaats van in haar mooiste kleren met iemand ergens naartoe te gaan, bracht ze het liefst haar tijd door in haar trainingspak, alleen op haar kamer.

==

Na Tamaki’s dood nam Aomame ontslag bij de sportdrankjesfabriek en verhuisde van het bedrijfsappartement waar ze tot dan toe had gewoond naar een flatje in Jiyūgaoka. Het had twee kamers en een keuken, dus je kon het echt niet groot noemen, en toch maakte het een lege indruk. Keukengerei had ze genoeg, maar aan meubilair alleen het allernoodzakelijkste. Ze had weinig bezittingen. Ze hield van lezen, maar als ze een boek uit had, verkocht ze het aan een tweedehandsboekenzaak. Ze hield van muziek, maar ze verzamelde geen grammofoonplaten. Ze vond het zelfs pijnlijk om haar aardse bezit voor haar ogen te zien toenemen. Telkens als ze een winkel binnenging om iets te kopen, voelde ze zich schuldig. Dan dacht ze: dit heb ik eigenlijk helemaal niet nodig! Ze kreeg het zowaar benauwd wanneer ze naar de nette kleren en schoenen in haar klerenkast keek. Het mag paradoxaal klinken, maar deze beelden van vrijheid en welvaart riepen haar kindertijd weer bij haar op, toen ze nog arm was en geen vrijheid had en haar ouders haar nooit iets gaven.

Ze vroeg zich vaak af wat het betekende om vrij te zijn. Je kon er op een slimme manier wel in slagen om uit de ene gevangenis te ontsnappen, maar betekende dat niet dat je alleen maar in een grotere gevangenis terechtkwam?

Elke keer als ze de man die haar was aangewezen naar de andere wereld had helpen verhuizen, kreeg ze van de Oude Dame in Azabu een beloning. In een postbus op het postkantoor lag een stapel bankbiljetten te wachten, stijf ingepakt in papier waarop noch de naam van de afzender, noch die van de geadresseerde stond vermeld. Aomame kreeg de sleutel van Tamaru, haalde het pakje uit de bus, en gaf daarna de sleutel terug. Zonder zelfs maar de inhoud te controleren, stopte ze het pakje in haar kluis in de bank. Ze had nu al twee van zulke pakjes, hard en compact als bakstenen.

Aomame had zelfs al te veel aan haar maandsalaris, en haar spaarrekening was navenant hoog. Ze had het geld in die pakjes dus nergens voor nodig. Dat had ze de eerste keer ook tegen de Oude Dame gezegd.

‘Het is maar voor de vorm,’ had de Oude Dame haar zachtjes berispt. ‘Zo hoort het, moet je maar denken. Je moet het aannemen. Als je het geld niet nodig hebt, gebruik je het gewoon niet. En als ook dat je tegen de borst stuit, geef je het anoniem aan een goed doel. Wat je ermee doet, staat je helemaal vrij. Maar als ik je een goede raad mag geven: blijf er voorlopig van af, bewaar het ergens op een veilige plaats.’

‘Maar ik wil hiervoor helemaal geen geld ontvangen,’ zei Aomame. ‘Daar doe ik het niet voor.’

‘Dat begrijp ik. Maar doordat jij die beroerde kerels zo mooi hebt helpen “verhuizen”, hoeven hun vrouwen geen moeite te doen om te scheiden of ruzie te maken over welke ouder het kind krijgt.[1] Ze hoeven ook niet langer in angst te leven dat hun ex opeens voor de deur staat om hun gezicht onherkenbaar te verbouwen. Ze krijgen hun levensverzekering uitbetaald, en ook hun weduwepensioen. Dit geld dat je krijgt, moet je maar beschouwen als de vorm die de dank van die vrouwen aanneemt. Je hebt juist gehandeld, daar is geen twijfel over mogelijk. Maar voor niets mag zoiets niet worden gedaan. Begrijp je waarom niet?’

‘Eigenlijk niet,’ bekende Aomame naar waarheid.

‘Omdat je geen engel bent, en ook geen god. Ik begrijp heel goed dat je uit zuivere gevoelens hebt gehandeld. Daarom begrijp ik ook dat je er geen geld voor wilt aannemen. Maar ook het zuiverste gevoel kan gevaarlijk zijn. Het is geen gemakkelijke opgave voor een menselijk wezen om met zoiets door het leven te gaan. Daarom dien je het stevig met de begane grond te verbinden, alsof het een luchtballon is die je verankert. Daar dient het geld voor. Al is een zaak nog zo rechtvaardig en zijn je gevoelens nog zo zuiver, dat wil nog niet zeggen dat je daarom maar kunt doen wat je wilt. Begrijp je dat?’

Aomame dacht even na, maar uiteindelijk knikte ze. ‘Ik begrijp het nog niet helemaal, maar ik zal doen wat u zegt.’

De Oude Dame glimlachte en nam een slokje kruidenthee. ‘Ik zou het maar niet op je bankrekening zetten. De belastingen zouden er raar van staan te kijken als ze het vinden. Huur een kluis bij een bank en stop het daarin. Het komt vast een keer van pas.’

‘Dat zal ik doen,’ zei Aomame.

==

Ze was terug van de sportschool en stond net eten te koken, toen de telefoon ging.

‘Ben jij dat, Aomame?’ vroeg een vrouwenstem – een ietwat hese vrouwenstem. Het was Ayumi.

Met de telefoon aan haar oor stak Aomame een hand uit om het gas laag te draaien. ‘Hé, hoe gaat-ie? Lukt het politiewerk een beetje?’

‘Ik slinger zoveel foutparkeerders op de bon dat iedereen hard wegrijdt als hij me alleen maar ziet aankomen. Zonder één man om me heen ga ik toch fris en vrolijk door met de arbeid.’

‘Zo mag ik het horen.’

‘Wat ben je aan het doen, Aomame?’

‘Ik sta te koken.’

‘Ben je overmorgen vrij? Ik bedoel, ’s avonds?’

‘Jazeker ben ik vrij, maar ik ben niet van plan om me te gaan misdragen zoals laatst. Voorlopig kan ik wel even zonder.’

‘Nou, ik ook, moet ik je eerlijk zeggen. Ik dacht alleen: ik heb Aomame al zo’n tijd niet gezien, ik vraag me af of ze tijd vrij kan maken om gezellig wat te kletsen.’

Aomame dacht even na, maar kon niet meteen een besluit nemen.

‘Moet je horen, ik sta net iets te roerbakken, en daar moet ik bij blijven,’ zei ze. ‘Vind je het erg om over een halfuurtje terug te bellen?’

‘Nee hoor! Tot over een halfuurtje dan.’

Aomame legde de telefoon neer en ging door met koken. Toen ze klaar was met roerbakken, maakte ze misosoep met sojakiemen en at alles op met bruine rijst. Ze dronk er slechts een half blikje bier bij; de rest goot ze door de gootsteen. Daarna deed ze de afwas, en net toen ze op de bank was gaan zitten om bij te komen, belde Ayumi weer.

‘Als het je uitkomt, wil ik samen uit eten gaan,’ zei Ayumi. ‘In je eentje eten is altijd zo saai.’

‘Ben je dan altijd alleen als je eet?’

‘Nee, zo bedoel ik het niet. Ik woon in een politieflat en de maaltijden zijn bij de huur inbegrepen, dus we eten altijd met een hele kluit, en dat is een herrie van jewelste. Maar af en toe heb ik er behoefte aan om ergens rustig te kunnen eten, als het even kan in een chic restaurantje met een goede kaart. Maar dat wil ik niet in m’n eentje doen. Snap je?’

‘Natuurlijk.’

‘Maar er is niemand om me heen die ik kan vragen om me gezelschap te houden – mannen niet, en vrouwen ook niet. Mijn collega’s zijn allemaal meer van het type dat naar eetcafés gaat. En toen dacht ik: zou Aomame zin hebben om mee te gaan? Maar misschien komt het ongelegen.’

‘Nee, dat zeker niet,’ zei Aomame. ‘Goed, ik doe mee. Het is voor mij ook tijden geleden dat ik ergens lekker ben gaan eten.’

‘Echt waar?’ vroeg Ayumi. ‘Daar ben ik verschrikkelijk blij om.’

‘Dus jij dacht aan overmorgen?’

‘Ja, want de dag daarna heb ik geen dienst. Weet jij ergens een goed restaurant?’

Aomame noemde de naam van een Frans restaurant in Nogizaka.

Ayumi slaakte een kreetje van verbazing. ‘Maar dat is toch een ontzettend beroemde tent, Aomame? Het eten is er peperduur en je moet minstens twee maanden van tevoren reserveren, heb ik ergens in een tijdschrift gelezen. Met mijn salaris kan ik me dat echt niet veroorloven!’

‘Maak je geen zorgen, de eigenaar-chef is lid van onze sportschool. En dat niet alleen, ik ben bovendien zijn persoonlijk trainer, én ik geef hem advies over de voedingswaarde van zijn menu. Als ik het vraag, schuift hij ons wel ergens tussen, en een fikse korting geeft hij ons ook nog wel. Alleen moet je misschien niet de beste tafel verwachten.’

‘O, dat hindert niet! Al zet hij me in de hangkast!’

‘Maar vergeet niet je flink op te tutten!’ waarschuwde Aomame.

Na de telefoon te hebben neergelegd, vroeg Aomame zich enigszins verbaasd af hoe het kwam dat ze zich zo aangetrokken voelde tot deze jonge politieagente. Sinds Tamaki was gestorven, had ze nooit meer van zulke gevoelens gehad, tegenover niemand. Natuurlijk was dit iets heel anders dan de vriendschap die ze met Tamaki had gehad. Maar toch was het jaren geleden dat ze samen met iemand ergens iets was gaan eten, of zelfs het gevoel had gehad dat ze zoiets wel zou willen. En om het helemaal mooi te maken, was degene met wie ze een afspraak had gemaakt ook nog eens een heuse politieagente in actieve dienst. Aomame zuchtte. Ze leefde in een rare wereld!

==

Aomame droeg een blauwgrijze jurk met korte mouwen met daaroverheen een kleine, witte cardigan. Haar hoge hakken waren van Ferragamo. Ze had oorbellen in en een dunne gouden armband omgedaan. De schoudertas die ze altijd bij zich had, had ze deze keer thuisgelaten (de ijspriem natuurlijk ook), en in plaats daarvan droeg ze een handtasje van La Bagagerie. Ayumi was gekleed in een eenvoudig zwart jasje van Comme des Garçons over een laag uitgesneden geel T-shirt en een klokkende rok met een bloempjespatroon. Verder droeg ze dezelfde Gucci-tas als de vorige keer. Ze had parels in haar oren en lage bruine schoenen aan haar voeten. Ze zag er nog aantrekkelijker uit dan een paar weken geleden – chiquer ook. Niemand zou haar voor een politieagente hebben versleten.

Ze hadden afgesproken in de bar, waar ze een mimosaatje dronken voor ze naar hun tafel werden geleid. Het was beslist geen slechte tafel. De chef kwam even uit de keuken om een praatje met Aomame te maken. Hun wijn ging vergezeld van de complimenten van het restaurant, zei hij.

‘Alleen is de fles al ontkurkt en is er een beetje uit voor het proeven, maar ik hoop dat je dat over het hoofd kunt zien. Gisteren hadden we namelijk iemand die hem terugstuurde omdat hij verkeerd zou smaken, maar er is absoluut niets mee aan de hand. De klant was een bekend politicus die in die wereld doorgaat voor een wijnkenner, maar om je de waarheid te zeggen: hij begrijpt er geen bal van. Hij stuurde deze fles alleen terug om indruk te kunnen maken. Zo van: “Deze bourgogne is een beetje wrang!” Nu ja, hij is wie hij is, dus wat moet je zeggen? “U hebt volkomen gelijk, meneer, hij is inderdaad een tikje wrang. Hij zal in het magazijn van de importeur wel niet goed behandeld zijn. Ik zal onmiddellijk een andere fles brengen. Maar wat proeft u dat goed! Nou ja, iemand van uw reputatie!” En dan zet je maar een andere fles op tafel. Op die manier vermijd je problemen. We passen de rekening er ook creatief aan aan, hoor, daar hoef je niet bang voor te zijn, maar dat blijft onder ons. Hij trekt het toch af als representatiekosten. Maar als restaurant kun je een fles die eenmaal is teruggestuurd niet aan andere gasten serveren, dat spreekt vanzelf.’

‘Maar aan ons kun je dat wel?’

De chef knipoogde. ‘Daar durf ik om te wedden!’

‘En dat zou je winnen ook,’ zei Aomame. ‘Natuurlijk hebben we er geen bezwaar tegen.’

‘Helemaal niet!’ viel Ayumi haar bij.

‘En wie is deze schone jongedame?’ vroeg de chef aan Aomame. ‘Je zuster?’

‘Lijkt ze zoveel op me?’ vroeg Aomame.

‘Niet in haar gezicht, maar er gaat hetzelfde sfeertje van jullie uit,’ zei de chef.

‘Nee, dit is een vriendin,’ zei Aomame. ‘Ze werkt bij de politie.’

‘Dat meen je niet!’ De chef staarde Ayumi met een ongelovig gezicht aan. ‘Zo iemand die met een pistool over straat patrouilleert?’

‘Ik heb er nog nooit iemand mee neergeschoten,’ verzekerde Ayumi hem.

‘Ik heb toch hopelijk niets verkeerds gezegd?’ vroeg de chef.

Ayumi schudde haar hoofd. ‘Nee hoor! Helemaal niet!’

Met een glimlach vouwde de chef zijn handen voor zijn borst. ‘Dit is een bourgogne die ik iedereen, het kan niet schelen wie, met een gerust hart durf aan te bevelen. Een historisch domein, een uitstekend jaar – normaal rekenen we hier tienduizenden yen voor.’

Er verscheen een kelner, die hun allebei inschonk. Aomame en Ayumi hieven hun glas, en toen ze klonken, was het of er ver in de hemel een belletje rinkelde.

‘Zalig! Zulke wijn heb ik nog nooit gedronken!’ verzuchtte Ayumi na het eerste slokje, haar ogen halfdicht van verrukking. ‘Welke idioot kan hier nou iets op aan te merken hebben?’

‘Je kunt het zo gek niet verzinnen of er is wel iemand die erover klaagt,’ zei Aomame.

Daarna bestudeerden ze het menu. Zoals een gewiekst advocaat met adelaarsogen een belangrijk contract nauwkeurig doorneemt, zo las Ayumi de beschrijving van elk gerecht op het menu twee keer door. Had ze iets gewichtigs over het hoofd gezien, was er ergens een slim achterdeurtje om door te ontsnappen? Elke voorwaarde, elke bepaling liep ze in gedachten nog een keer na op elk mogelijk effect die ze zouden kunnen hebben. Winst en verlies werden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. Van de andere kant van de tafel sloeg Aomame haar met belangstelling gade.

‘En? Heb je een keus kunnen maken?’ vroeg Aomame.

‘Zo’n beetje, ja,’ zei Ayumi.

‘Wat neem je?’

‘De soep met mosselen, de salade van drie soorten prei, en dan kalfshersens uit Iwate gestoofd in bordeaux. En jij?’

‘De linzensoep, het assortiment warme lentegroenten, en zeeduivel en papillot met polenta. Het past misschien wel niet bij rode wijn, maar we hoeven er niet voor te betalen, dus klagen doen we ook niet.’

‘Vind je het erg als we alles samen delen?’

‘Tuurlijk niet!’ zei Aomame. ‘En wat zou je ervan zeggen als we als hors d’oeuvre samen een portie fritti van garnalen bestelden?’

‘Heerlijk!’ zei Ayumi.

‘Dat doen we dan,’ zei Aomame. ‘Maar als je een keus gemaakt hebt, kun je je menukaart beter dichtdoen, anders komt de kelner nooit.’

‘Dat is zo.’ Met een spijtige blik sloot Ayumi haar menukaart en legde het op tafel, en meteen kwam er een kelner om hun bestelling op te nemen.

‘Telkens wanneer ik in een restaurant iets besteld heb, krijg ik het idee dat ik me heb vergist,’ zei Ayumi toen de kelner weer weg was. ‘Heb jij dat ook?’

‘Nou, en dan héb je je vergist, wat dan nog? Het is toch maar eten? Vergeleken bij andere vergissingen die je in je leven maakt, valt dit in het niet!’

‘Natuurlijk, dat is wel zo,’ zei Ayumi, ‘maar voor mij is het toch heel belangrijk. Dat heb ik al sinds ik een klein meisje was. Altijd, altijd had ik spijt: “Had ik maar garnalenkroketten besteld in plaats van een hamburger!” Ben jij altijd zo cool geweest, Aomame?’

‘Bij mij thuis maakten de omstandigheden het onmogelijk om uit eten te gaan. Volslagen onmogelijk! Zover ik me kan herinneren, heb ik als kind nooit één voet in een restaurant gezet. Een menu pakken en daaruit iets kiezen wat ik lekker vond – die ervaring had ik voor het eerst toen ik al groter was. Dag in dag uit at ik alleen maar wat me werd voorgezet. Het mocht vies smaken en weinig zijn, ik mocht er nog zo’n hekel aan hebben, maar klagen mocht ik niet. En om eerlijk te zijn kan het me nog steeds weinig schelen wat ik eet.’

‘O ja? Ik ken de omstandigheden natuurlijk niet, maar daar zie je niet naar uit. Ik had kunnen zweren dat je van kinds af aan bij dit soort gelegenheden over de vloer kwam.’

Dat had ze allemaal van Tamaki geleerd. Hoe je je dient te gedragen als je een chic restaurant binnengaat, op welke manier je gerechten moet uitkiezen zonder dat de kelner je voor een boerentrien aanziet, hoe je wijn bestelt en hoe een dessert, hoe je met het bedienend personeel moet omgaan, het juiste gebruik van het bestek – Tamaki wist het allemaal en zorgde dat Aomame het ook aan de weet kwam. Ze had Aomame eveneens bijgebracht hoe je de juiste kleding en sieraden moest kiezen en op de juiste wijze make-up moest aanbrengen. Voor Aomame was alles nieuw en vreemd, maar Tamaki was opgegroeid in een welgesteld gezin in een welvarende wijk van Tokyo. Haar moeder bewoog zich in gegoede kringen en was bijzonder streng wat goede manieren en fatsoenlijke kleren betreft, vandaar dat Tamaki dit soort wereldlijke kennis als middelbare scholiere al helemaal onder de knie had. Plaatsen die door volwassenen werden bezocht, bezocht zij ook, en met de grootste gelijkmoedigheid. Aomame nam zulke knowhow gretig in zich op. Als ze niet tegen een goede lerares als Tamaki aan was gelopen, was ze vast een heel ander mens geworden. Af en toe kreeg ze zelfs het idee dat Tamaki nog in leven was en zich in haar had verscholen.

Ayumi leek aanvankelijk een tikkeltje gespannen, maar toen ze wat meer wijn dronk, raakte ze al snel op haar gemak.

‘Ik wilde je eigenlijk iets vragen,’ zei ze. ‘Je hoeft niet te antwoorden, hoor, als je niet wilt, maar ik wilde het in elk geval vragen. Word je niet boos?’

‘Nee hoor.’

‘Het mag een vreemde vraag lijken, maar ik bedoel er niets kwaads mee. Dat mag je niet vergeten. Ik ben gewoon nieuwsgierig. Maar er zijn mensen die me dat ontzettend kwalijk nemen.’

‘Maak je geen zorgen, daar hoor ik niet bij.’

‘Echt? Dat zeggen ze allemaal, en toch worden ze boos.’

‘Ik ben een uitzondering. Vraag op!’

‘Heb jij als klein meisje ooit rare ervaringen met mannen gehad?’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Niet dat ik me kan herinneren. Hoezo?’

‘Ik wilde het gewoon even weten. Des te beter als het niet zo is,’ zei Ayumi. Toen veranderde ze van onderwerp. ‘Heb jij ooit een vriend gehad? Ik bedoel, een vaste?’

‘Nee.’

‘Niet één?’

‘Niet één,’ bevestigde Aomame. Ze aarzelde even voor ze verderging. ‘Om je de waarheid te zeggen, ben ik tot mijn zesentwintigste maagd gebleven.’

Ayumi was even sprakeloos. Ze legde haar mes en vork neer, veegde haar mond af met haar servet en staarde Aomame verbluft aan.

‘Echt waar? Een moordgriet als jij? Daar kan ik niet bij!’

‘Ik had totaal geen belangstelling voor dat soort dingen.’

‘Voor mannen, bedoel je?’

‘Er is voor mij maar één man,’ zei Aomame. ‘Ik ben van hem gaan houden toen ik tien was, en toen heb ik zijn hand vastgehouden.’

‘Je bent van een jongen gaan houden toen je tien was, en dat is alles?’

‘Ja.’

Ayumi pakte haar mes en vork weer op en sneed bedachtzaam een garnaal in stukjes. ‘En waar is die jongen nu? Wat doet hij?’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Dat weet ik niet. Op de lagere school in Ichikawa – dat is in Chiba – zaten we samen in de derde en vierde klas, maar in de vijfde ben ik naar een andere school gegaan, hier in Tokyo, en sindsdien heb ik nooit meer iets van hem gezien of gehoord. Het enige wat ik van hem weet is dat hij nu negenentwintig moet zijn – als hij nog leeft. Deze herfst wordt hij waarschijnlijk dertig.’

‘En heb je er dan nooit over gedacht om uit te zoeken waar hij nu is en wat hij doet? Dat lijkt me toch niet zo’n onmogelijke opgave?’

Aomame schudde gedecideerd weer haar hoofd. ‘Dat heb ik nooit gewild.’

‘Dat vind ik maar raar, hoor. In jouw plaats had ik geen middel onbeproefd gelaten tot ik wist waar hij woonde. Als je zo van hem houdt, moet je zoeken tot je hem vindt en hem dan recht in zijn gezicht zeggen wat je voor hem voelt.’

‘Maar dat wil ik juist niet,’ zei Aomame. ‘Wat ik wil, is dat we elkaar op een dag toevallig weer tegenkomen, ergens op straat, of in de bus.’

‘Een soort voorbeschikking van het Noodlot?’

‘Zoiets, ja,’ zei Aomame. Ze nam nog een slokje wijn. ‘En als dat gebeurt, zal ik het hem eerlijk zeggen: jij bent de enige van wie ik ooit heb gehouden.’

Ayumi keek of ze haar oren niet kon geloven. ‘Nou, dat is allemaal heel romantisch en zo,’ zei ze, ‘maar de kans dat zoiets echt gebeurt lijkt mij bijzonder klein. En daar komt bij, je hebt hem in twintig jaar niet meer gezien, dus hij ziet er nu waarschijnlijk heel anders uit. Denk je nou echt dat je hem herkent als je hem op straat tegenkomt?’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Ik haal hem er onmiddellijk uit, al is zijn gezicht nog zo veranderd. Daar vergis ik me echt niet in.’

‘Op die manier.’

‘Ja, op die manier.’

‘Dus jij gelooft dat het Noodlot dit inderdaad heeft voorbeschikt, en daarom blijf je al die tijd zitten wachten?’

‘En kijk ik altijd scherp om me heen terwijl ik over straat loop.’

‘Hmmm,’ bromde Ayumi. ‘Maar hoewel je zo intens van hem houdt, zie je er geen been in om met andere mannen naar bed te gaan. Vanaf je zesentwintigste, tenminste.’

Aomame dacht even na. ‘Dat zijn maar heel vluchtige affaires. Daar blijft niets van hangen.’

Even concentreerden ze zich allebei in stilte op hun eten. Toen zei Ayumi: ‘Het is misschien opdringerig dat ik het vraag, maar is er soms iets met je gebeurd toen je zesentwintig was?’

Aomame knikte. ‘Er is iets ín me gebeurd, en daardoor ben ik helemaal veranderd. Maar je moet het me niet kwalijk nemen, daar wil ik nu niet verder op ingaan.’

‘Natuurlijk niet!’ zei Ayumi. ‘Sorry dat ik je zo heb zitten uithoren. Ik hoop dat ik je niet heb beledigd.’

‘Helemaal niet,’ zei Aomame.

De soep werd opgediend, en terwijl ze die opaten, lag het gesprek even stil. Het werd hervat nadat ze allebei hun lepel hadden neergelegd en de kelner de tafel had afgeruimd.

‘Maar ben je niet bang, Aomame?’

‘Waarvan?’

‘Nou, misschien zie je hem wel nooit weer. Een toevallige ontmoeting kan natuurlijk altijd, en ik hoop voor je dat het zo loopt. Van harte zelfs. Maar realistisch gezien is de mogelijkheid dat jullie elkaar nooit meer tegenkomen ontzettend groot. En zelfs als je hem weer ziet, is hij misschien al met iemand anders getrouwd en heeft hij al een of twee kinderen. Weet jij veel? In dat geval moet jij de rest van je leven in je eentje door zien te komen, zonder ooit verenigd te zijn met de enige man ter wereld van wie je houdt. Die gedachte – maakt die je niet bang?’

Aomame staarde naar de rode wijn in haar glas. ‘Misschien. Misschien ben ik bang, ja. Maar op z’n minst heb ik iemand van wie ik houd.’

‘Zelfs als hij nooit van jou heeft gehouden?’

‘Als je erin slaagt om zielsveel van iemand te houden, al is het maar van één mens, is er redding voor je in dit leven. Zelfs als je nooit samen met hem hebt kunnen zijn.’

Ayumi liet hier even haar gedachten over gaan. De kelner verscheen om hun glazen bij te vullen. Aomame nam een slokje en dacht: Ayumi heeft gelijk. Iemand die zulke fantastische wijn terugstuurt, is echt niet goed snik.

‘Ik vind het geweldig dat je het zo filosofisch kunt bekijken, Aomame.’

‘Die bedoeling heb ik helemaal niet. Zo denk ik er echt over.’

‘Ik heb ook ooit van iemand gehouden,’ biechtte Ayumi op. ‘De eerste man met wie ik naar bed ging, vlak nadat ik van de middelbare school af was gekomen. Hij was drie jaar ouder dan ik. Maar hij vond algauw iemand anders. Daarna heb ik van de weeromstuit een tijdje een heel ongeregeld leven geleid, want die klap was hard aangekomen. Dat ik een blauwtje had gelopen, daar had ik me al bij neergelegd, maar ik was erg diep gekwetst, dus het duurde even voor ik eroverheen was. Hij was een waardeloze zak, altijd in bed met iemand anders, altijd vol praatjes, maar ik hield van hem.’

Aomame knikte. Ayumi pakte haar glas en nam een slok wijn.

‘Zelfs nu belt hij nog wel eens op. Hij wil me even zien, zegt hij dan. Het enige wat hij wil zien is mijn blote lijf natuurlijk, dat weet ik best. Daarom zeg ik ook altijd nee, want als ik daarop inga, begint de ellende weer van voren af aan. Maar al begrijp ik het met mijn hoofd, mijn lichaam reageert er anders op. Dat zou zich het liefst in zijn armen storten. En als dat een poosje heeft geduurd, wil ik wel eens lekker uit de band springen. Kun je dat begrijpen?’

‘Jazeker!’ zei Aomame.

‘Het is echt een snertvent – heel bekrompen en krentenkakkerig, en in bed is hij ook lang niet zo goed als hij zich verbeeldt. Maar hij is tenminste niet bang van me, en toen we nog met elkaar omgingen, behandelde hij me als een prinses.’

‘Je kunt zulke gevoelens niet uitkiezen,’ zei Aomame. ‘Ze overweldigen je ongevraagd. Het is wel even iets anders dan een maaltijd bestellen.’

‘Maar naderhand heb je bij allebei spijt!’

Ze barstten alle twee in lachen uit.

‘Maar of het nu maaltijden zijn of mannen, of wat dan ook,’ zei Aomame, ‘we denken wel dat we zelf een keus maken, maar misschien is dat helemaal niet zo. Misschien staat alles van het eerste begin al vast, en lijkt het alleen maar of we kiezen. Af en toe bekruipt me de gedachte dat vrije wil misschien alleen in onze verbeelding bestaat.’

‘Als dat waar is, is het leven maar een sombere zaak.’

‘Wat je zegt!’

‘Maar als je iemand van ganser harte lief kunt hebben, al is hij nog zo’n snertvent en al houdt hij helemaal niet van jou, dan is het leven tenminste geen hel. Ook al is het een beetje somber.’

‘Precies!’

‘Maar weet je,’ zei Ayumi, ‘volgens mij zit deze wereld niet logisch in elkaar en moet je vriendelijkheid met een lantaarntje zoeken.’

‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben,’ zei Aomame. ‘Maar het is nu te laat om terug te gaan naar de winkel om hem te ruilen.’

‘Ja, de termijn is allang verstreken,’ zei Ayumi.

‘En we hebben met onze stomme kop het bonnetje weggegooid.’

‘Dat ook!’

‘Maar wat kan ons dat schelen?’ zei Aomame. ‘Dit soort wereld loopt toch zo meteen op zijn eind.’

‘Lijkt me enig!’

‘En dan komt het Koninkrijk.’

‘Hoe eerder, hoe beter,’ zei Ayumi.

==

Ze aten hun dessert, dronken een kopje espresso, en betaalden elk de helft van de rekening (die verbazend laag was). Daarna gingen ze naar een bar in de buurt om nog even een cocktail te drinken.

‘Hé, Aomame, die vent die daar zit, zou die niks voor jou zijn?’

Aomame wierp een blik in de richting die Ayumi aanwees. Aan het andere eind van de bar zat een lange man van middelbare leeftijd in z’n eentje een martini te drinken. Hij zag eruit als een middelbare scholier die zowel in studie als in sport uitblonk, en ongemerkt ouder was geworden. Zijn haar was al wat aan de dunne kant, maar zijn gezicht was nog jong.

‘Zou kunnen, maar vanavond wil ik geen mannen aan mijn lijf,’ zei Aomame droogweg. ‘En bovendien, dit is een nette bar.’

‘Dat weet ik wel. Ik wou het alleen even zeggen.’

‘De volgende keer.’

Ayumi keek Aomame aan. ‘Wil je daarmee zeggen dat je me de volgende keer weer gezelschap houdt? Ik bedoel, als ik op mannenjacht ga?’

‘Best hoor,’ zei Aomame. ‘We trekken er samen weer op uit.’

‘Daar ben ik blij om. Met jou erbij heb ik het idee alsof ik de hele wereld aankan.’

Aomame nam een slokje van haar daiquiri, Ayumi van haar Tom Collins.

‘Toen je me de ochtend na de eerste keer opbelde,’ zei Aomame, ‘had je het erover dat wij samen een lesbische scène hadden opgevoerd. Wat hebben we toen precies gedaan?’

‘O, dat?’ zei Ayumi. ‘Nou, niks bijzonders, hoor. We hebben alleen een beetje lesbisch gedaan om de stemming wat te verhogen. Kun je het je echt niet herinneren? Jij was er anders best voor te porren.’

‘Ik weet er totaal niks meer van,’ zei Aomame. ‘Maar dan ook helemaal niks.’

‘Nou, we waren allebei naakt, en toen hebben we een beetje aan elkaars tieten gevoeld en elkaar dáár gekust –’

Elkaar dáár gekust?’ Zodra ze de woorden eruit had geflapt, keek Aomame zenuwachtig om zich heen, want het was een rustige bar en ze had onnodig hard gesproken. Gelukkig leek niemand haar te hebben gehoord.

‘O, alleen maar voor de vorm, hoor! We hebben onze tongen niet gebruikt.’

‘Nou moe!’ verzuchtte Aomame, haar vingers tegen haar slapen gedrukt. ‘Wat heb ik in ’s hemelsnaam gedaan?’

‘Het spijt me,’ zei Ayumi.

‘Je hoeft je echt niet te verontschuldigen, hoor. Het is mijn eigen schuld. Had ik maar niet zo dronken moeten worden.’

‘Maar jij bent dáár best schattig, Aomame. Het ziet er zo goed als nieuw uit.’

‘Dat komt doordat het ook zo goed als nieuw ís,’ zei Aomame.

‘Je maakt er alleen af en toe gebruik van?’

Aomame knikte. ‘Precies. Niet om het een of ander, maar heb jij misschien lesbische neigingen?’

Ayumi schudde haar hoofd. ‘Dat was de eerste keer van mijn leven dat ik zoiets deed, echt waar! Maar ik had ’m ook behoorlijk zitten, en ik dacht: het is maar voor de grap, en met Aomame kan zoiets voor een keertje geen kwaad. En jij?’

‘Ik ben ook niet lesbisch. Ik heb maar één keer iets dergelijks gedaan, en dat was op de middelbare school, met een goede vriendin. We waren het niet van plan, maar van het een kwam het ander.’

‘Ja, dat kan gebeuren, lijkt me. En ben je toen klaargekomen?’

‘Ja,’ zei Aomame eerlijk. ‘Maar bij die ene keer is het gebleven. Ik had het gevoel dat het iets was wat eigenlijk niet mocht, dus ik heb het geen tweede keer gedaan.’

‘Lesbisch mag niet?’

‘Nee, ik bedoel niet dat lesbisch verkeerd is, of smerig of zo. Ik voelde dat ik met háár zo’n verhouding niet mocht aangaan – zo bedoel ik het. Onze vriendschap was heel belangrijk voor me, en die wilde ik niet in zoiets veranderen.’

‘O, op die manier,’ zei Ayumi. ‘Maar moet je horen, Aomame, vind je het erg als ik vannacht bij je blijf logeren? Ik wil nu even niet terug naar die politieflat. Als ik dat doe, is de elegante stemming die we vanavond hebben opgebouwd in één keer verstoord, en dat zou zonde zijn.’

Aomame dronk het laatste restje van haar daiquiri op en zette het glas op de bar. ‘Oké, je mag blijven slapen, maar geen gekkigheid alsjeblieft.’

‘Daar is het me ook helemaal niet om begonnen. Ik wilde gewoon wat langer bij je zijn. Het hindert niet waar je me onderbrengt. Ik slaap overal, al was het op de vloer. Morgen heb ik geen dienst, dus morgenochtend hoef ik me niet te haasten.’

==

Via één overstapje op de ondergrondse arriveerden ze in Jiyūgaoka. Het was even voor elven. Ze hadden allebei net genoeg gedronken om behoorlijk slaap te hebben. Aomame spreidde lakens en een deken uit op de bank en leende Ayumi een pyjama.

‘Mag ik éven bij je in bed kruipen?’ vroeg Ayumi. ‘Ik wil even lekker tegen je aan kruipen. Maak je geen zorgen, gekkigheid haal ik niet uit. Dat beloof ik.’

‘Vooruit dan maar,’ zei Aomame. Hoe was het mogelijk, dacht ze. Iemand die drie mannen vermoord heeft, in bed met een levensechte politieagente. Het was een malle wereld.

Ayumi klom in bed en sloeg haar armen om Aomame heen. Haar volle borsten drukten tegen Aomames armen. Haar adem rook naar alcohol en tandpasta.

‘Vind je niet dat mijn tieten veel te groot zijn, Aomame?’

‘Niks hoor. Ze zijn heel mooi van vorm.’

‘Maar met grote tieten zie je er zo dom uit. Ze deinen op en neer met hardlopen, en als je je beha buiten te drogen hangt, is het net of er twee slaschaaltjes naast elkaar aan de waslijn bengelen. Ik schaam me steeds rot.’

‘Mannen lijken er anders geen enkel bezwaar tegen te hebben.’

‘En dan mijn tepels. Die zijn ook veel te groot.’

Ayumi knoopte haar pyjama los, haalde er een borst uit en liet de tepel aan Aomame zien.

‘Moet je kijken wat een joekel. Vind je het niet raar?’

Aomame bestudeerde de tepel. Die was niet bepaald klein, maar de afmetingen waren beslist niet iets waar je je zorgen om hoefde te maken. Hij was maar iets groter dan de tepel van Tamaki.

‘Die ziet er toch schattig uit? Wie heeft je verteld dat hij te groot was?’

‘Een man. Zulke enorme tepels had hij nog nooit gezien, zei hij.’

‘Dan heeft hij er beslist niet veel gezien. Dit is normaal. Die van mij, die zijn te klein.’

‘Maar ik vind jouw tieten best mooi, Aomame. Ze hebben een mooie vorm. Ze maakten een intellectuele indruk op me.’

‘Maak dat de kat wijs. Ze zijn te klein, en de linker is groter dan de rechter. Het is elke keer weer een crime om een passende beha te kopen.’

‘Zo zie je maar weer: iedereen gaat gebukt onder zijn eigen problemen.’

‘Precies,’ zei Aomame. ‘En nu, slapen!’

Ayumi bewoog haar hand naar omlaag en probeerde haar vingers in Aomames pyjama te steken. Aomame pakte die hand vast en hield hem tegen.

‘Schei uit. Je hebt het daarnet toch beloofd? Je zou geen gekkigheid uithalen, zei je.’

‘Sorry,’ zei Ayumi, en ze haalde haar hand weer weg. ‘Je hebt gelijk, dat heb ik beloofd. Ik heb vast te veel gedronken. Maar ik geloof dat ik een beetje verkikkerd op je ben, Aomame. Als een schoolmeisje met van die grote kalfsogen.’

Aomame zei niets.

‘Wat voor jou het allerbelangrijkste is, dat bewaar je zorgvuldig voor die jongen, hè?’ fluisterde Ayumi. ‘Dat maakt me zo jaloers – iemand te hebben voor wie je iets bewaart.’

Dat is misschien wel zo, dacht Aomame, maar wat is voor mij het allerbelangrijkste?

‘Ga slapen,’ zei ze. ‘Ik zal je in mijn armen houden tot je slaapt.’

‘Dankjewel,’ zei Ayumi. ‘En sorry, hè, dat ik je zo lastig heb gevallen.’

‘Je hoeft je nergens voor te verontschuldigen,’ zei Aomame, ‘en je hebt me helemaal niet lastiggevallen.’

Een hele poos voelde ze Ayumi’s warme ademhaling tegen haar zij. In de verte blafte een hond, iemand sloeg een raam met een klap dicht, en al die tijd streelde ze Ayumi’s haar.

==

Toen Ayumi eindelijk sliep, kwam Aomame uit haar bed. Alles wees erop dat zijzelf de nacht op de bank moest doorbrengen. Ze haalde een fles mineraalwater uit de koelkast en dronk daar twee glazen van. Toen stapte ze het smalle balkon op, ging op een aluminium stoel zitten en keek uit over de stad. Het was een zachte lentenacht. Van de verre snelweg kwam een kunstmatig ruisen als van de zee overgewaaid op de flauwe nachtbries. Het was na middernacht, en de neonreclames schitterden iets minder fel.

Ik voel beslist een soort genegenheid voor Ayumi. Als het even kan, wil ik haar niet verliezen. Toen Tamaki doodging, besloot ik dat ik nooit meer met iemand zo’n hechte relatie aan zou gaan, en dat heb ik al die tijd ook volgehouden. Ik heb ook nooit gedacht dat ik een nieuwe vriendin wilde. Maar tegenover Ayumi kan ik op een natuurlijke manier mijn hart openen. Tot op zekere hoogte kan ik haar eerlijk vertellen wat er door me heen gaat. Maar ze is natuurlijk heel anders dan jij, zei Aomame tegen Tamaki, diep in haar. Jij neemt een speciale plaats in. Ik ben samen met jou opgegroeid. Jij bent met niemand anders te vergelijken.

Aomame wierp haar hoofd in haar nek en keek omhoog, naar het firmament. Haar ogen staarden naar de hemel, maar haar geheugen dwaalde langs verre herinneringen. De tijd die ze met Tamaki had doorgebracht, de dingen die ze elkaar hadden toevertrouwd. Die keer dat ze elkaars lichamen hadden betast... Opeens realiseerde ze zich dat de nachtelijke hemel waarnaar ze nu staarde, verschilde van de hemel die ze tot dan toe elke nacht had gezien. Er had een verandering in plaatsgevonden. Iets waar ze moeilijk de vinger op kon leggen, maar dat net zo moeilijk uit te wissen was.

Het duurde een hele tijd voor ze besefte waar ’m dat verschil in zat. En toen ze het eenmaal besefte, had ze er de grootste moeite mee om het als werkelijkheid te aanvaarden. Haar ogen zagen het wel, maar haar bewustzijn weigerde het te accepteren.

Aan de hemel stonden twee manen. Een kleine maan, en een grote. Naast elkaar dreven ze door de lucht. De grote maan was dezelfde vertrouwde maan als altijd – een gele maan, bijna vol. Maar daarnaast hing nog een maan, een andere maan. Een maan met een ongewone vorm. Enigszins verwrongen, met een kleur alsof hij overgroeid was met dun groen mos. Dat was het tafereel dat ze aanschouwde.

Ze kneep haar ogen half toe en sloeg de twee manen lange tijd gade. Toen deed ze haar ogen helemaal dicht, wachtte een aanzienlijke tijd, haalde diep adem, en deed ze weer open. Ze had gehoopt dat alles weer terug was bij het oude en dat er maar één maan aan de hemel stond. Er was echter niets veranderd. Het was geen speling van het licht, en haar gezichtsvermogen was ook niet aangetast. Aan de hemel schenen onmiskenbaar, onaanvechtbaar, twee manen naast elkaar. Een gele, en een groene.

Ze overwoog even Ayumi wakker te maken om haar te vragen of er echt twee manen aan de hemel stonden. Maar van die gedachte kwam ze gauw terug. Misschien zou Ayumi zeggen: ‘O, dat is doodnormaal. Sinds vorig jaar hebben we er een maan bij.’ Of: ‘Nou moet je niet kletsen, Aomame. Ik zie maar één maan. Ik zou mijn ogen maar eens laten nakijken.’ In elk geval, een oplossing voor haar probleem kreeg ze op die manier niet. Het werd er hoogstens erger op.

Ze sloeg haar handen over de onderste helft van haar gezicht en staarde lange tijd naar de twee manen. Er is geen twijfel mogelijk, dacht ze. Er staat iets te gebeuren. Ze voelde haar hart sneller kloppen. Of er was iets met de wereld aan de hand, of met haar – het was een van de twee. Was er iets fout met de pot, of was er iets fout met het deksel?

Ze ging de kamer weer in, deed de glazen schuifdeur op slot en trok het gordijn dicht. Ze pakte een fles cognac uit de kast en schok zichzelf een glas in. In het bed lag Ayumi vredig te slapen. Terwijl Aomame naar haar keek, nipte ze aan haar cognac. Ze zette haar ellebogen op de keukentafel en probeerde niet te denken aan het tafereel buiten het gordijn.

Misschien, dacht ze, is dit echt het begin van het eind van de wereld.

‘En dan komt het Koninkrijk!’ prevelde ze.

‘Hoe eerder, hoe beter,’ hoorde ze ergens iemand zeggen.

[1]Bij een Japanse echtscheiding krijgt slechts één ouder het ouderlijk gezag toegewezen. De andere ouder kan hoogstens hopen op bezoekrechten, en meestal verdwijnt hij of zij helemaal uit het leven van het kind.