17
Aomame: Of
wij gelukkig worden of ongelukkig
De volgende avond stonden er nog steeds twee manen aan de hemel. De grote was dezelfde maan als altijd. Hij zag er over zijn hele lichaam merkwaardig bleek uit, alsof hij zojuist door een hoop as was gekropen, maar los daarvan was het de oude, vertrouwde maan – dezelfde als die waarop Neil Armstrong in die gloeiend hete zomer van 1969 dat kleine, maar gigantische eerste stapje zette. En daarnaast, klein en groen en misvormd, dreef een andere maan, als een stumperig kind dat beschroomd zo dicht mogelijk tegen zijn ouder aan wil kruipen.
Er is beslist iets met me aan de hand, dacht Aomame. Er is nooit meer dan één maan geweest, en er moet er ook nu maar één zijn. Als er opeens een maan bij was gekomen, had dat allerlei praktische gevolgen gehad voor het leven hier op aarde. Eb en vloed zouden er op slag door zijn beïnvloed, en dat zou overal grote consternatie hebben veroorzaakt. Ik mag dan een sufkop zijn, maar dat had ik vast en zeker gemerkt. Dat is iets heel anders dan een krantenartikel over het hoofd zien.
Maar is dat echt zo? Kan ik dat voor de volle honderd procent met zekerheid zeggen?
Ze fronste haar voorhoofd in een poging om na te denken. De laatste tijd gebeuren er allerlei rare dingen om me heen. Terwijl ik even niet keek, is de wereld op eigen houtje doorgegaan – zoals bij een spelletje waarbij iedereen zich alleen mag bewegen als ik mijn ogen dicht heb. In dat geval is het misschien niet zo raar dat er nu twee manen aan de hemel staan. Terwijl mijn bewustzijn even sliep, kwam hij misschien uit het heelal gevlogen, met een gezicht alsof hij een verre neef van onze maan was, en is hij in het zwaartekrachtveld van de aarde blijven steken.
De politie draagt nieuwe uniformen en vuurwapens. In de bergen van Yamanashi heeft een hevig vuurgevecht plaatsgevonden tussen een eenheid van de politie en een groep extremisten. Dat is allemaal buiten mijn medeweten gebeurd. En dan is er dat nieuwsbericht over Amerika en de Sovjet-Unie, die gezamenlijk aan een basis op de maan werken. Zou er verband bestaan tussen dat project en het feit dat er een maan bij is gekomen? Ze probeerde zich te herinneren of de kleinformaatkrant in de bibliotheek artikelen had bevat die betrekking hadden op deze nieuwe maan, maar er wilde haar niets te binnen schieten.
Het zou mooi zijn als ze iemand ernaar kon vragen, maar wie en op welke manier? Dat zag Aomame niet. Want hoe zou ze dat moeten inkleden? ‘Hé, ik geloof dat er twee manen aan de hemel staan! Kun jij ook even kijken?’ Dat was een idiote vraag, hoe je het ook bekeek. Als die tweede maan er echt was, zou het verdomde raar lijken dat ze daar nu pas achter kwam. En als er zoals altijd maar één maan aan de hemel stond, zouden ze eraan gaan twijfelen of ze ze allemaal wel op een rijtje had.
Ze zonk neer op haar aluminium stoel, zette haar voeten op de leuning van het balkon, en bedacht minstens tien verschillende manieren waarop ze zo zoiets zou kunnen vragen. Ze probeerde ze zelfs uit. Maar allemaal klonken ze ongeveer even zot. Niets aan te doen! De hele situatie was abnormaal. Daar kon ze onmogelijk een steekhoudende vraag over stellen, dat sprak vanzelf.
Het probleem van de tweede maan schoof ze even op de lange baan. Ze keek het even aan. Voorlopig had ze van die tweede maan geen last. En wie weet? Misschien verdween hij weer net zo snel als hij gekomen was.
==
De volgende middag ging ze naar de sportschool om twee groepslessen in martial arts te geven en één privéles. Toen ze daarna bij de receptie langsliep, lag daar voor het eerst sinds tijden een boodschap voor haar te wachten van de Oude Dame in Azabu. Of Aomame wilde opbellen als ze even haar handen vrij had.
Zoals altijd nam Tamaru op.
Zag ze kans om in de loop van morgenmiddag langs te komen voor het gebruikelijke programma, vroeg hij. En daarna verzocht Madame haar gezelschap voor een lichte maaltijd.
‘Morgenmiddag na vieren heb ik tijd, en natuurlijk neem ik de uitnodiging graag aan,’ zei Aomame.
‘Prima,’ zei Tamaru. ‘Tot morgenmiddag na vieren dan.’
‘Even wachten, Tamaru. Heb jij de laatste tijd naar de maan gekeken?’
‘Zei je “maan”?’ vroeg Tamaru. ‘Niet “maand”, maar de maan die aan de hemel staat?’
‘Ja.’
‘Niet bewust, nee. Althans, dat geloof ik niet. Hoezo? Is er iets met de maan aan de hand?’
‘Nee, niets hoor,’ zei Aomame. ‘Tot morgen een uur of vier.’
Tamaru wachtte een paar tellen voor hij de verbinding verbrak.
==
Die avond was de tweede maan er nog steeds. Beide manen waren bijna vol, het scheelde nog een dag of twee. Met een glaasje cognac in haar hand staarde Aomame naar de manen, de kleine en de grote, als naar een puzzel waarvan de oplossing haar ten enen male ontging. Hoe meer ze ernaar keek, des te raadselachtiger die combinatie werd. Als het had gekund, had ze het het liefst aan de maan zelf gevraagd: ‘Hoe komt het dat je er opeens die kleine groene metgezel bij hebt gekregen?’ Maar natuurlijk geeft de maan geen antwoord.
De maan heeft onze wereld langer dan wie ook gadegeslagen, en van heel dichtbij. Alles wat er ooit op deze aarde is gebeurd, alle handelingen die er zijn verricht, heeft de maan waarschijnlijk gezien. Maar hij houdt er zijn mond over dicht. Koud en correct als altijd draagt hij dat zware verleden met zich mee. Op de maan is geen lucht, en ook geen wind. Een vacuüm leent zich er uitstekend toe herinneringen onbeschadigd te bewaren. Niemand is in staat om het hart van de maan te verzachten. Aomame pakte haar glas en dronk de maan toe.
‘Ben je de laatste tijd nog met iemand naar bed geweest?’ vroeg ze aan de maan.
De maan gaf geen antwoord.
‘Heb je vrienden?’ vroeg Aomame.
De maan gaf geen antwoord.
‘Word je het niet zat om altijd zo cool door het leven te gaan?’
De maan gaf geen antwoord.
==
Tamaru kwam haar zoals gebruikelijk bij het portiek tegemoet.
‘Ik heb naar de maan gekeken, hoor, gisteravond,’ was het eerste wat hij zei.
‘O ja?’ zei Aomame.
‘Ja. Nadat jij erover was begonnen, liet het me niet met rust. Maar als je hem een hele poos niet hebt gezien, is zo’n maan eigenlijk best mooi. Hij stemt je tot rust.’
‘Heb je er samen met je partner naar gekeken?’
‘Zoiets,’ zei Tamaru. Hij legde zijn wijsvinger langs zijn neus. ‘Nou, wat is er met de maan?’
‘Echt, niks hoor,’ zei Aomame. En daarna, behoedzaam: ‘Ik moet de laatste tijd alleen veel aan de maan denken. Waarom weet ik zelf niet.’
‘Zonder dat je daar een speciale reden voor hebt?’
‘Ja,’ zei Aomame.
Tamaru knikte zwijgend, maar hij keek haar speculerend aan. Deze man gelooft niet in dingen zonder reden, dacht ze. Hij vroeg echter niet verder, maar ging haar zoals altijd voor naar het solarium. De Oude Dame zat met haar trainingspak al aan in een fauteuil een boek te lezen terwijl ze luisterde naar de pavanecyclus Lachrimae van John Dowland. Dit was een van haar favoriete muziekwerken. Aomame had het ook vele malen gehoord en herkende de melodie.
‘Neem me niet kwalijk dat ik gisteren pas belde,’ zei de Oude Dame. ‘Ik had veel eerder een afspraak moeten maken, maar deze tijd was opeens beschikbaar.’
‘O, maakt u zich daar maar geen zorgen over,’ zei Aomame.
Tamaru kwam een dienblad brengen met daarop een pot kruidenthee, die hij inschonk in twee elegante kopjes. Daarna ging hij de kamer weer uit en sloot de deur achter zich. De Oude Dame en Aomame dronken stilletjes hun thee terwijl ze naar Dowland luisterden en uitkeken op de azalea’s in de tuin, die in gloeiende pracht stonden te bloeien. Dit was een speciale wereld, dacht Aomame elke keer dat ze hier kwam. De lucht was zwaarder, en de tijd leek er op een speciale manier te verstrijken.
‘Soms wanneer ik deze muziek hoor, krijg ik opeens de raarste gevoelens over de tijd,’ begon de Oude Dame, alsof ze Aomames gedachten had gelezen. ‘Vierhonderd jaar geleden luisterden er mensen naar dezelfde muziek als wij nu. Als je op die manier denkt, wordt het je dan niet vreemd te moede?’
‘Daar hebt u gelijk in,’ zei Aomame. ‘Maar als je het zo bekijkt, is het even vreemd dat ze vierhonderd jaar geleden naar dezelfde maan keken als wij.’
De Oude Dame keek haar enigszins verbaasd aan. Toen knikte ze. ‘Dat is waar, daar heb je gelijk in. Als je het op die manier bekijkt, is het misschien niet zo vreemd dat mensen die vierhonderd jaar van elkaar gescheiden zijn naar dezelfde muziek luisteren.’
‘Misschien had ik moeten zeggen: bíjna dezelfde maan.’
Aomame keek de Oude Dame aan terwijl ze dit zei, maar haar woorden leken niet de minste reactie op te roepen.
‘De muziek op deze cd is een authentieke uitvoering,’ zei de Oude Dame. ‘Hij wordt gespeeld op dezelfde instrumenten als toen, en volgens de aanwijzingen in de originele partituur. Met andere woorden, de klank van de muziek is ongeveer dezelfde als destijds. Net als de maan.’
‘Maar al is het ding hetzelfde,’ zei Aomame, ‘de manier waarop de mensen erop reageren is misschien heel anders. De nachtelijke duisternis was toen stukken dieper en donkerder, dus de maan moet destijds ook stukken helderder hebben geschenen. En toentertijd hadden de mensen natuurlijk nog geen grammofoonplaten, bandjes of cd’s. Als ze zin hadden in een stukje muziek, konden ze niet meteen zomaar even iets opzetten, zoals vandaag de dag. Dat was voor hen altijd iets heel speciaals.’
‘Daar heb je gelijk in,’ gaf de Oude Dame toe. ‘Wij leven in een wereld die van alle gemakken is voorzien, dus onze gevoeligheid zal wel zijn afgestompt. De maan aan de hemel mag dan dezelfde zijn, de maan die we zíén is misschien anders. Vierhonderd jaar geleden stond onze ziel wellicht dichter bij de natuur en was daarom een stukje rijker.’
‘Maar het was ook een wrede wereld,’ bracht Aomame daartegen in, ‘met chronische epidemieën en voedseltekorten, die ervoor zorgden dat meer dan de helft van alle kinderen doodging voor ze volwassen konden worden. Polio, tbc, pokken, mazelen – de mensen stierven bij bosjes. Ik denk dat er maar weinig gewone burgers waren die ouder werden dan veertig. Omdat ze zoveel kinderen baarden, verloren vrouwen hun tanden al als ze een jaar of dertig waren, zodat ze op die leeftijd al op hun grootmoeder leken. Om in leven te kunnen blijven, namen mensen vaak hun toevlucht tot geweld. Al van jongs af aan deden kleine kinderen zulk zwaar werk dat hun botten zich misvormd ontwikkelden, en prostitutie van jonge meisjes was doodnormaal – en prostitutie van jonge jongens ook. De meeste mensen hadden de grootste moeite om hun kostje bij elkaar te scharrelen en leefden in een wereld die met gevoeligheid en een rijke ziel bitter weinig te maken had. De straten in de steden vloeiden over van kreupelen, bedelaars en criminelen. De maan bewonderen, genieten van de toneelstukken van Shakespeare of luisteren naar de mooie muziek van Dowland was iets wat maar voor een heel kleine minderheid was weggelegd.’
‘Wat ben jij toch een interessante vrouw,’ glimlachte de Oude Dame.
‘Ik ben maar een heel gewone vrouw,’ zei Aomame. ‘Ik hou alleen van lezen, het meest van boeken die iets met geschiedenis te maken hebben.’
‘Ik houd ook van geschiedenis, en wat ik van zulke boeken heb geleerd, is dat we niets veranderd zijn vergeleken bij vroeger. Onze kleding en ons dagelijks leven mogen even anders zijn, maar in onze manier van denken en doen is maar weinig verandering te bespeuren. In de grond van de zaak is de mens niet meer dan een drager via welke de genen zich kunnen voortplanten. Ze berijden ons zoals een paard tot we niet verder kunnen, en dan nemen ze een ander, van generatie tot generatie. En genen bekommeren zich er niet om wat goed is of wat kwaad. Het zal hun een zorg zijn of wij gelukkig worden of ongelukkig. Voor hen zijn wij niet meer dan een middel. Het enige wat zij belangrijk vinden, is wat voor henzélf het efficiëntste is.’
‘Maar dat wil nog niet zeggen dat wíj niet over goed en kwaad hoeven na te denken. Dat bedoelt u toch?’
De Oude Dame knikte. ‘Je slaat de spijker op de kop. Mensen moeten daarover nadenken. We kunnen niet anders. Maar het zijn onze genen die bepalen hoe wij leven. Vanzelfsprekend krijg je dan tegenstrijdigheden,’ zei ze met een glimlach.
Meer spraken ze niet over geschiedenis. Ze dronken hun kruidenthee op en begonnen aan hun training.
==
Die avond at Aomame een hapje mee in de villa.
‘Het wordt maar iets heel eenvoudigs. Ik hoop dat dat geen bezwaar is?’ zei de Oude Dame.
‘Natuurlijk niet,’ zei Aomame.
Tamaru kwam de maaltijd op een karretje brengen. Het eten werd waarschijnlijk klaargemaakt door een kok, maar serveren was Tamaru’s werk. Hij haalde een fles witte wijn uit de ijsemmer en schonk met geoefende hand twee glazen in. De Oude Dame en Aomame proefden allebei: een voortreffelijke neus en perfect gekoeld. De maaltijd bestond uit gekookte witte asperges, een salade niçoise en een omelet gevuld met krab, met daarnaast een broodje met wat boter. Alles was gemaakt met de meest verse ingrediënten, en het smaakte voortreffelijk. De hoeveelheid was ook precies goed: niet te veel, maar vooral niet te weinig. In elk geval at de Oude Dame zoals gewoonlijk maar een heel klein beetje. Met mes en vork elegant gehanteerd bracht ze voortdurend kleine hapjes naar haar mond, zoals een vogeltje eet. Al die tijd stond Tamaru te wachten in de verste hoek van de kamer. Aomame stond er telkens weer van te kijken dat iemand die zo compact gebouwd was als hij in staat was haar zo lang zijn aanwezigheid in de kamer te doen vergeten.
Terwijl ze zaten te eten, spraken ze alleen bij tussenpozen. Ze concentreerden zich allebei op de gerechten op hun bord. Er speelde zachte muziek – een celloconcert van Haydn, ook een van de favoriete werken van de Oude Dame.
De tafel werd afgeruimd en de koffie opgediend. Tamaru schonk in, en toen hij weer naar zijn hoek in de kamer terug wilde gaan, stak de Oude Dame een vinger op.
‘Dankjewel, Tamaru. Dat is alles voor vanavond.’
Tamaru maakte een korte buiging en verliet de kamer op zijn gebruikelijke geruisloze wijze. De deur ging zachtjes dicht. Terwijl ze hun koffie opdronken, kwam de cd tot een eind en werd de kamer vervuld van een nieuwe stilte.
‘Jij en ik vertrouwen elkaar, nietwaar?’ zei de Oude Dame terwijl ze Aomame recht aankeek.
Aomame bevestigde dit kort maar krachtig.
‘Wij delen samen een belangrijk geheim,’ zei de Oude Dame. ‘Met andere woorden: we zijn van elkaar afhankelijk.’
Aomame knikte zwijgend.
==
Dit was de kamer waarin ze de Oude Dame haar geheim had verteld. Aomame herinnerde het zich nog goed. Ze moest haar hart een keer tegen iemand luchten, ze moest van die zware last af. Ze had hem al die tijd alleen gedragen, in haar eigen boezem verborgen gehouden, maar nu was ze aan het eind van haar krachten. Toen de Oude Dame dan ook liet doorschemeren dat haar geheim bij haar veilig was, zette Aomame opeens de deuren van haar hart, die ze zo lang gesloten had gehouden, wagenwijd open.
Ze vertelde over haar boezemvriendin, die jarenlang zo door haar eigen man was mishandeld dat ze haar geestelijk evenwicht had verloren en een eind aan haar leven had gemaakt omdat ze niet in staat was geweest een andere uitweg uit haar lijden te vinden; en hoe zij, Aomame, na een jaar gewacht te hebben, een smoes had verzonnen om bij de man van haar vriendin langs te gaan en hem had vermoord door een scherpe naald achter in zijn nek te zetten. Ze had maar één keer hoeven steken. De naald had geen sporen achtergelaten, en er had ook geen bloed gevloeid. Het was afgehandeld als een natuurlijke dood; de man was blijkbaar ziek geweest. Niemand had enige argwaan gekoesterd. Aomame was er toen van overtuigd geweest dat ze juist had gehandeld, en dat was ze nu nog. Haar geweten kwelde haar totaal niet. Maar dat deed niets af aan het feit dat ze een medemens willens en wetens van het leven had beroofd, en die last rustte zwaar op haar.
De Oude Dame luisterde geduldig naar Aomames lange bekentenis. Tot Aomame, met een brok in haar keel, haar hele verhaal van begin tot eind had gedaan, zei ze geen woord. Toen Aomame was uitgesproken, stelde ze een paar vragen over gedeeltes die ze niet goed had begrepen, en toen stak ze haar handen uit en hield die van Aomame lange tijd in de hare geklemd.
‘Je hebt juist gehandeld,’ zei de Oude Dame langzaam maar dringend. ‘Als hij was blijven leven, had hij uiteindelijk een andere vrouw hetzelfde aangedaan. Mensen als hij vinden altijd wel ergens een slachtoffer. Ze doen het telkens weer, zo zitten ze in elkaar. Jij hebt het kwaad met wortel en tak uitgeroeid. Dit was geen individuele wraakoefening, daar kun je gerust op zijn.’
Aomame zat met haar gezicht in haar handen te snikken. Haar tranen golden Tamaki. De Oude Dame pakte haar zakdoek en veegde haar tranen af.
‘Wat een merkwaardige samenloop van omstandigheden,’ zei de Oude Dame. Haar stem klonk kalm en vertoonde geen spoor van aarzeling. ‘Om praktisch dezelfde redenen heb ik ook iemand laten verdwijnen.’
Aomame hief haar gezicht op en keek de Oude Dame aan. Ze wist niet wat ze moest antwoorden. Waar had dit oude vrouwtje het in godsnaam over?
‘Natuurlijk heb ik het niet eigenhandig gedaan,’ vervolgde de Oude Dame. ‘Daar ben ik niet sterk genoeg voor, en verder heb ik niet de speciale technieken geleerd die jij beheerst. Maar ik heb hem laten verdwijnen op een van de manieren die tot mijn beschikking staan. Daar is echter geen enkel concreet bewijs voor. Als ik nu naar de politie ga en mezelf aangeef, kan ik op geen enkele manier aantonen dat het werkelijk zo is gegaan als ik zeg – net als bij jou. Als we na onze dood echt geoordeeld worden, zal ik me tegenover God moeten verantwoorden. Dat vooruitzicht boezemt me echter totaal geen angst in. Ik heb niet fout gehandeld. Ik kan tegenover iedereen trots de waarheid uit de doeken doen.’
De Oude Dame zuchtte. Was het een zucht van verlichting? Toen ging ze verder.
‘Zo, nu kennen we elk een belangrijk geheim van elkaar. Nietwaar?’
Maar Aomame begreep nog steeds niet precies wat de Oude Dame haar zojuist had verteld. Laten verdwijnen? Heen en weer geslingerd tussen diepe onzekerheid en hevige schok, dreigde haar gezicht zijn balans te verliezen. Om Aomame weer tot rust te laten komen, legde de Oude Dame met kalme stem uit wat er gebeurd was.
==
Haar eigen dochter had net als Tamaki, en onder gelijke omstandigheden, een eind aan haar leven gemaakt. Ze was met de verkeerde man getrouwd. De Oude Dame had van het begin af aan voorzien dat het geen goed huwelijk zou worden. Voor haar was het zonneklaar dat de man een verwrongen ziel had. Hij had al een paar keer problemen veroorzaakt, en de oorzaak daarvan lag waarschijnlijk heel diep. Niemand was echter in staat om het huwelijk te voorkomen, en zoals de Oude Dame al gevreesd had, werd haar dochter het slachtoffer van huiselijk geweld in zijn verschrikkelijkste vorm. Langzaamaan verloor ze haar zelfrespect en zelfvertrouwen, en ze werd steeds verder in het nauw gedreven, tot ze uiteindelijk ten prooi viel aan een zware depressie. De kracht om op eigen benen te staan was haar ontroofd, en zoals een mier die in de kuil van een mierenleeuw valt, worstelde ze tevergeefs om eraan te ontkomen. Tot ze op een dag een enorme hoeveelheid slaapmiddelen innam en die met behulp van whisky in haar maag liet glijden.
Bij de autopsie werden sporen van geweld vastgesteld – kneuzingen, striemen, oude botbreuken, brandplekken van sigaretten die op haar lichaam waren uitgedoofd. Beide polsen vertoonden littekens die aantoonden dat ze hardhandig was vastgebonden. Klaarblijkelijk hield haar man ervan om touw te gebruiken. Haar tepels waren misvormd. Haar man werd bij de politie ontboden en verhoord. Hij gaf tot op zekere hoogte toe dat hij geweld tegen haar had gebruikt, maar benadrukte dat dat niet meer was dan een onderdeel van hun seksuele leven en dat zijn vrouw erin had toegestemd – nee, het zelfs fijn had gevonden.
Het resultaat was al net als bij Tamaki: de politie bleek niet in staat om haar man in staat van beschuldiging te stellen. Zijn vrouw had nooit een klacht ingediend, en ze was al overleden. Haar man had een hoge maatschappelijke positie en een gewiekste advocaat. Er was ook geen enkele reden om eraan te twijfelen dat zijn vrouw zichzelf om het leven had gebracht.
‘Hebt u hem vermoord?’ vroeg Aomame recht op de man af.
‘Nee, hem heb ik niet vermoord,’ zei de Oude Dame.
Aomame begreep niet hoe het verhaal in elkaar stak en keek de Oude Dame zwijgend aan.
‘De voormalige man van mijn dochter, die afschuwelijke vent, loopt nog op deze wereld rond,’ zei die. ‘Elke ochtend slaat hij in zijn eigen bed zijn ogen op, en hij gaat op zijn eigen twee benen over straat. Maar vermoorden doe ik hem niet.’
De Oude Dame zweeg even, tot haar woorden tot Aomame waren doorgedrongen.
‘Wat ik mijn voormalige schoonzoon heb aangedaan, is dit: ik heb hem vernietigd. Ik heb hem helemaal in de grond gestampt. Voor de rest van de wereld bestaat hij niet meer. Ik mag dan lichamelijk niet sterk zijn, maar dat vermogen heb ik toevallig wél. Hij is een zwak mens. Hij is niet dom en hij is een goede prater, en hij genoot dan ook een zekere reputatie, maar in wezen is hij een zwak en min individu. Alle mannen die de hand opheffen tegen hun vrouw of kinderen hebben een zwak karakter. En juist omdat ze zwak zijn, kunnen ze niet buiten een prooi die nog zwakker is dan zijzelf. Het was een koud kunstje om hem te gronde te richten, en als zo’n vent eenmaal op de grond ligt, komt hij geen tweede keer overeind. Al die jaren sinds mijn dochter is gestorven, heb ik hem in het oog gehouden. Telkens als hij een poging waagt om op te staan, kom ík tussenbeide. Ik sta het niet toe. Hij leeft nog, maar hij had net zo goed dood kunnen zijn. En je hoeft niet bang te zijn dat hij zichzelf van kant maakt, want daar heeft hij de moed niet voor. Dat is míjn manier van wraak nemen. Vermoorden is te goed voor hem. Onophoudelijk, genadeloos kwellen, zo dat hij nét niet doodgaat. Zoals je iemand levend vilt. Nee, degene die ik heb laten verdwijnen, is iemand anders. En ik had goede, praktische redenen waarom ik hem naar een andere plaats moest laten verhuizen.’
==
De Oude Dame zette haar uitleg aan Aomame voort. Het jaar nadat haar dochter zelfmoord had gepleegd, stelde ze uit haar eigen middelen een huis ter beschikking aan vrouwen die eveneens het slachtoffer waren geworden van huiselijk geweld. Ze bezat een klein appartementengebouw dat grensde aan haar villa in Azabu en leegstond omdat ze van plan was geweest het binnenkort te slopen. Met wat eenvoudige reparaties kon dat mooi dienen als vluchthuis voor vrouwen die nergens anders terechtkonden. Een groepje advocaten in Tokyo had het initiatief genomen voor een ‘Adviesbureau Huiselijk Geweld’, waar vrijwilligers elkaar aflosten aan de telefoon of als counselors. Daarvandaan werd er contact opgenomen met de Oude Dame. Vrouwen die dringend veilig onderdak nodig hadden, werden naar het vluchthuis verwezen. Heel vaak hadden die vrouwen kleine kinderen bij zich, maar er waren ook tienermeisjes bij die door hun vader seksueel waren misbruikt. Zulke vrouwen konden in het vluchthuis blijven tot ze een veilig adres hadden gevonden. Ze hoefden zich voorlopig geen zorgen te maken over levensmiddelen en kleding of andere dingen die ze in het dagelijks leven nodig hadden, en ze stonden elkaar bij. Op deze manier leidden de vrouwen een soort gemeenschappelijk leven. Het geld dat daarvoor nodig was, verschafte de Oude Dame uit haar eigen zak.
De advocaten en de counselors kwamen op gezette tijden bij het vluchthuis langs om voor de vrouwen te zorgen en met hen te overleggen wat hun volgende stap moest zijn. Ook de Oude Dame bezocht hen wanneer ze maar even tijd had. Dan maakte ze met allemaal een persoonlijk praatje en voor zover dat in haar vermogen lag gaf ze ook advies. Soms zocht ze naar werkgelegenheid of een permanent onderduikadres. Als er zich problemen voordeden waarbij fysiek ingrijpen noodzakelijk was, ging Tamaru eropaf. Het kwam bijvoorbeeld wel eens voor dat een man achter het adres van het vluchthuis kwam en pogingen in het werk stelde zijn vrouw eruit te halen. Niemand wist beter dan Tamaru hoe je zulke problemen snel en effectief de kop in kon drukken.
‘Maar alleen met Tamaru kan ik de problemen niet aan,’ zei de Oude Dame. ‘Er zijn gevallen bij waarin geen enkele wet praktische uitkomst biedt.’
Aomame merkte op dat het gezicht van de Oude Dame donkerder en roder werd naarmate ze langer aan het woord was. De anders zo milde en verfijnde indruk verdween, om plaats te maken voor iets wat simpele woede of haat ver overschreed. Iets wat waarschijnlijk in het diepst van haar ziel huisde: een kleine, harde, naamloze kern. Toch verloor haar stem niets van zijn beheerstheid.
‘Als de man er niet meer is, kan de scheidingsprocedure worden vermeden en zijn levensverzekering betaalt ook prompt, maar natuurlijk mag een menselijk leven nooit uitsluitend van zulke praktische redenen afhankelijk zijn. Alle aspecten worden onbevooroordeeld en nauwgezet onder de loep genomen, en alleen wanneer de conclusie onafwendbaar is dat déze man geen genade verdient, wordt er tot onvermijdelijke stappen overgegaan. Parasieten die alleen in leven kunnen blijven door het warme bloed op te zuigen van zwakkere slachtoffers. Kerels met een ziel zo door-en-door verrot dat redding onmogelijk is, zonder het minste verlangen hun leven te beteren, in wie het onmogelijk is íéts te bespeuren dat het nog waard maakt ze in leven te laten...’
De Oude Dame staarde Aomame aan met een blik die scherp genoeg was om een rotswand te doorboren. Toen ging ze weer verder, nog altijd met diezelfde milde, beheerste stem.
‘Bij zulke mensen zit er niets anders op dan ze te laten verdwijnen. Maar altijd op een manier die geen aandacht trekt.’
‘Bestaan er zulke manieren?’
‘Mensen verdwijnen op allerlei manieren,’ zei de Oude Dame, haar woorden met zorg kiezend. Ze zweeg even. ‘Ik ben in staat één zo’n manier te arrangeren. Dat vermogen heb ik.’
Aomame vroeg zich af waar de Oude Dame op kon zinspelen, maar haar woorden waren ál te vaag.
‘Allebei hebben we op een afschuwelijke manier iemand verloren die ons dierbaar was,’ vervolgde ze. ‘Dat heeft een diepe wond in ons hart achtergelaten, die waarschijnlijk nooit zal helen. Maar het zou verkeerd zijn om altijd maar naar die wond te blijven zitten staren. Het is nodig om op te staan en tot actie over te gaan – niet uit persoonlijke gevoelens van wraakzucht, maar om erop toe te zien dat het recht nog universeler zijn loop krijgt. Wat zeg je ervan? Zou je bereid zijn mij bij die taak te helpen? Ik heb een begaafd medewerker nodig die ik in alle opzichten kan vertrouwen. Iemand met wie ik mijn geheimen kan delen en die me bij kan staan in het vervullen van mijn opdracht.’
Het duurde even voor Aomame de woorden van de Oude Dame helemaal had begrepen en verwerkt. Dit was een onvoorstelbare bekentenis, en een onvoorstelbaar voorstel. Het duurde nog langer voor Aomame haar gevoelens over dit voorstel op een rijtje had gezet. Maar al die tijd zat de Oude Dame roerloos in haar stoel en staarde haar zwijgend aan. De Oude Dame had geen haast. Ze leek bereid om eeuwig te blijven wachten.
Ze is beslist krankzinnig, dacht Aomame. Maar alleen in een heel bepaalde betekenis van het woord. Gek is ze niet, en geestesziek evenmin. Integendeel. Haar geestestoestand is zo stabiel dat niets de kille logica van haar oordeel aan het wankelen kan brengen. Geestelijk wordt ze ook door de feiten ondersteund. In plaats van aan krankzinnigheid, kan ik misschien beter zeggen dat ze lijdt aan ‘iets wat op krankzinnigheid lijkt’. Aan ‘een juist vooroordeel’ – dat komt er misschien dichterbij. En nu verlangt ze van mij dat ik die krankzinnigheid, dat vooroordeel, met haar deel. Met dezelfde kille logica. Ze gelooft dat ik dat kan en mag.
Hoelang had ze wel niet zitten denken? Ze had zo diep bij zichzelf overlegd dat ze alle gevoel voor tijd leek te zijn verloren. Alleen haar hart klopte hard en ritmisch door. Aomame bezocht een aantal kleine kamertjes in haar binnenste. Zoals een vis een rivier op zwemt, zo ging zij terug in de tijd. Ze zag gebeurtenissen die ze herkende, ze rook geuren die ze lang vergeten was. Ze voelde tedere herinneringen en stekende pijn. Opeens verscheen er ergens vandaan een dunne straal licht die haar lichaam doorboorde. Ze had de merkwaardige gewaarwording dat ze doorzichtig was geworden. Ze stak haar hand in die straal om hem te onderscheppen, maar ze keek er dwars doorheen. Haar lichaam voelde plotseling lichter aan. En op dat ogenblik dacht ze: als ik me nu overgeef aan die krankzinnigheid en dat vooroordeel, en mijn lichaam wordt vernietigd en de wereld houdt op te bestaan, wat heb ik dan verloren?
‘Ik begrijp het,’ zei Aomame. Na even op haar lip te hebben gebeten, opende ze haar mond weer. ‘Als ik u ergens mee kan helpen, zal ik dat graag doen.’
De Oude Dame stak beide handen uit en pakte die van Aomame stevig vast. En vanaf dat ogenblik was Aomame niet alleen deelgenoot geworden van haar geheimen, maar ook van haar opdracht en dat ‘iets’ wat op krankzinnigheid leek. Nee, misschien was het wel echte krankzinnigheid. Aomame was echter niet in staat een duidelijke grens te trekken tussen de ene toestand en de andere. En bovendien, ze had de mannen die ze met de Oude Dame naar een verre wereld stuurde van alle kanten bestudeerd, en geen van hen had aangetoond dat hij genade verdiende.
==
‘Het is nog niet zo lang geleden dat je in dat hotel in Shibuya die man naar de andere wereld hebt helpen verhuizen,’ zei de Oude Dame kalm. Uit haar mond klonk ‘naar de andere wereld helpen verhuizen’ net of het om een bankstel ging.
‘Over vier dagen wordt het precies twee maanden,’ zei Aomame.
‘Er zijn nog niet eens twee maanden overheen gegaan,’ vervolgde de Oude Dame. ‘Het is dus veel te vroeg om je nu al te vragen voorbereidingen te treffen voor je volgende karwei. Als het even kan, houd ik een tussenpoos van minstens een halfjaar aan. Als de tijd tussen zulke klusjes korter wordt, wordt jouw psychologische last navenant zwaarder. Hoe zal ik het zeggen? Wat jij doet, is namelijk niet gewoon. Bovendien zullen de mensen zich misschien gaan afvragen hoe het komt dat er onder de mannen die betrokken zijn bij mijn vluchthuis opeens zoveel aan een hartaanval overlijden.’
Aomame lachte kort. ‘Sceptici heb je overal,’ zei ze.
De Oude Dame glimlachte. ‘Zoals je weet, ga ik altijd uiterst voorzichtig te werk. Op factoren als toeval, waarschijnlijkheid of geluk verlaat ik me nooit. Ik zoek tot het allerlaatst naar een vreedzame oplossing, en alleen wanneer ik tot de conclusie kom dat zo’n oplossing niet bestaat, neem ik mijn toevlucht tot drastischer middelen. Als het echt onvermijdelijk is om daartoe over te gaan, elimineer ik eerst alle mogelijke risico’s. Ik bestudeer het probleem nauwgezet en van alle kanten, ik tref mijn voorbereidingen tot ze perfect zijn, en alleen als ik ervan overtuigd ben dat alles tot in de puntjes is geregeld, roep ik jouw hulp in. Vandaar dat we tot nu toe nooit iets hebben gehad dat op een probleem leek. Heb ik gelijk?’
‘Helemaal,’ beaamde Aomame. En dat was ook zo. Ze pakte haar instrument en begaf zich naar de aangewezen plaats. Alle omstandigheden waren van tevoren al piekfijn uitgekiend. Ze hoefde alleen maar haar vlijmscherpe naald één keer op een bepaalde plek achter in de nek van de man te steken en te controleren of hij echt naar ‘een andere plek was verhuisd’, en dan kon ze weer weg. Tot nu toe was het altijd vlot en systematisch verlopen.
‘Maar deze keer zal het niet zo eenvoudig gaan. Het valt me moeilijk dit tegen je te zeggen, maar ik ben bang dat ik je deze keer iets heel gevaarlijks moet verzoeken. Het schema staat nog helemaal niet vast en er zijn nog veel onzekere factoren, dus het is heel goed mogelijk dat je zult moeten werken onder condities die minder perfect zijn dan je gewend bent. Maar de omstandigheden zijn dan ook wel even anders dan anders.’
‘In welke opzichten?’
De Oude Dame koos haar woorden met de grootste zorg. ‘Deze man neemt geen gewone plaats in. Ik zal er geen doekjes om winden: hij heeft altijd een zware lijfwacht om zich heen.’
‘Is hij dan politicus of zo?’
De Oude Dame schudde haar hoofd. ‘Nee, hij is geen politicus. Maar daar hebben we het later nog wel een keer over. Ik heb lang en hard gezocht naar een oplossing waarbij ik jou er niet op uit hoefde te sturen, maar ze lijken allemaal tot mislukken gedoemd. Op mijn gewone manier kom ik nergens. Dus het spijt me verschrikkelijk, maar ik denk niet dat ik het deze keer zonder jouw hulp kan stellen.’
‘Is er haast bij?’ vroeg Aomame.
‘Nee, dat niet. Het is geen karwei dat voor een bepaalde datum gedaan moet zijn. Maar hoe langer we wachten, hoe meer slachtoffers er vallen. En de kans die we hebben, is maar beperkt. Ik durf niet te voorspellen wanneer we weer zo’n gelegenheid zullen krijgen.’
Buiten het raam was de duisternis gevallen. Het solarium was in diepe stilte gehuld. Zou de maan aan de hemel staan, vroeg Aomame zich af. Maar vanaf de plek waar ze zat, kon ze niet naar buiten kijken.
‘Ik zal de omstandigheden zo volledig mogelijk uitleggen,’ zei de Oude Dame. ‘Maar eerst moet je iemand ontmoeten. We gaan nu naar haar toe.’
‘Woont ze hier in het vluchthuis?’ vroeg Aomame.
De Oude Dame ademde langzaam in en maakte een klein geluidje achter in haar keel. Haar ogen glansden op een manier die voor haar ongebruikelijk was.
‘Zes weken geleden werd ze door het adviesbureau naar ons toe gestuurd. Vier weken lang heeft ze geen stom woord gezegd. Ze leek volkomen versuft. In elk geval, haar spraakvermogen was ze helemaal kwijtgeraakt. Het enige wat we van haar wisten waren haar naam en haar leeftijd. Iemand had haar gevonden op een station, waar ze lag te slapen in een toestand die met geen pen te beschrijven valt. Ze werd meteen voor haar eigen veiligheid in hechtenis genomen en van het kastje naar de muur gestuurd, tot ze uiteindelijk bij ons terechtkwam. Het heeft me heel wat tijd gekost, maar ik heb haar zover gekregen dat ze een paar woorden wilde zeggen. Het duurde even voor ze kon geloven dat ze hier veilig was en niets te vrezen had. Nu praat ze weer, maar heel beperkt. In haar verwarring kan ze niet meer uitbrengen dan flarden van zinnen, maar door die aan elkaar te passen, heb ik grofweg een idee gekregen van wat haar is overkomen. Het is iets zo ontstellends dat ik me er nauwelijks toe kan brengen erover te praten. Het is in- en intragisch.’
‘Haar man, natuurlijk!’
‘Nee,’ zei de Oude Dame met droge stem. ‘Ze is nog maar tien.’
==
De Oude Dame en Aomame liepen door de tuin naar een houten hekje, dat van het slot moest worden gedaan, en zo naar het vluchthuis op het aangrenzende perceel. Het was een klein, niet onaantrekkelijk houten gebouw, dat vroeger, toen de villa veel meer personeel had, hoofdzakelijk werd bewoond door de mensen die voor de Oude Dame werkten. Het had één verdieping en was met vrij goede smaak gebouwd, maar het was nu te vervallen om nog commercieel te kunnen worden verhuurd. Voor vrouwen die geen ander toevluchtsoord konden vinden, was het echter nog alleszins bruikbaar. Een oude eik strekte zijn dikke takken beschermend uit over het dak, en de ruitjes in de voordeur waren gemaakt van decoratief sierglas. Er waren alles bij elkaar tien appartementen. Soms was het er druk, soms minder, maar door de bank genomen leidden hier vijf of zes vrouwen een zo stil mogelijk bestaan. Op dit ogenblik was ongeveer de helft van de ramen verlicht. Met uitzondering van af en toe een kinderstemmetje, was het er altijd akelig stil, net alsof het gebouw zelf zijn adem inhield. Geen enkel geluid wees erop dat hier mensen woonden. Bij de vooringang lag een Duitse herder vastgebonden. Toen ze mensen hoorde naderen, begon ze te grommen, en daarna blafte ze een paar keer. Niemand wist wie de hond had afgericht en op welke manier, maar als er een man in de buurt kwam, ging ze geweldig tekeer. Toch was ze nog het meest aan Tamaru gehecht.
Toen de Oude Dame dichterbij kwam, hield de hond op met blaffen en jankte blij door haar neus, terwijl haar staart met grote zwiepende slagen heen en weer ging. De Oude Dame boog zich over haar heen en klopte haar een paar maal zachtjes op haar kop. Aomame krabde haar achter haar oren. De hond kende haar van gezicht. Ze was een heel intelligent beest, dat om een onverklaarbare reden verzot was op rauwe spinazie. Toen pakte de Oude Dame haar sleutel en deed de voordeur open.
‘Een van de vrouwen hier zorgt voor het kind,’ zei de Oude Dame tegen Aomame. ‘Ze slaapt met haar op dezelfde kamer en laat haar zo weinig mogelijk uit het oog. We vonden het namelijk te vroeg om haar helemaal alleen te laten.’
In het vluchthuis zorgden de vrouwen dagelijks voor elkaar, en ze werden stilzwijgend aangemoedigd om elkaar te vertellen over hun eigen verschrikkelijke ervaringen en om hun pijn met elkaar te delen. Heel vaak gebeurde het dat hun wonden op die manier vanzelf heelden. De vrouwen die hier al langer woonden, leerden de laatkomers de regels van het huis en gaven hun wat ze in het dagelijks leven nodig hadden. Schoonmaken en koken deden ze om de beurt in ploegen. Natuurlijk waren er ook bij die het liefst alleen bleven of die niets over hun ervaringen wilden vertellen, en hun verlangen naar alleen-zijn en stilzwijgen werd gerespecteerd. Maar de meesten zochten uit eigen beweging naar een gelegenheid om open en eerlijk te praten met lotgenoten. In het huis mocht niet gedronken of gerookt worden, en mensen die daarvoor geen toestemming hadden, kwamen geen stap over de drempel, maar verder waren er eigenlijk geen regels.
Het hele huis had maar één telefoon en één televisietoestel, die allebei in de gezamenlijke huiskamer naast het halletje stonden. Daarnaast bevatte de huiskamer ook nog een oud bankstel en een eettafel met stoelen. De meeste vrouwen brachten minstens de halve dag wel in deze kamer door. De tv was echter bijna nooit aan, en als hij wel aanstond, stond het geluid zo zacht dat het bijna niet te horen was. De vrouwen hielden er meer van om boeken of kranten te lezen, te breien, of met hun hoofden dicht bij elkaar fluisterend gesprekken te voeren. Sommigen deden de hele dag niets anders dan tekenen. Het was een merkwaardige ruimte. Het licht was er flets en mat, alsof dit een tijdelijke plaats was tussen de echte wereld en de wereld na de dood. Het kon buiten helder zijn of bewolkt, dag of nacht, maar hier heerste altijd hetzelfde soort licht. Telkens als Aomame deze kamer bezocht, kreeg ze het gevoel dat ze hier eigenlijk niet thuishoorde, dat ze een botte indringer was. Deze vrouwen vormden een club waarvoor je speciale kwalificaties moest hebben om er lid van te kunnen worden. De eenzaamheid waaraan zij ten prooi waren, was van een heel andere orde van grootte dan de eenzaamheid die Aomame voelde.
Er zaten drie vrouwen in de kamer, maar toen ze de Oude Dame zagen, stonden ze meteen op. Je kon in één oogopslag zien hoeveel respect ze voor haar hadden.
‘Alsjeblieft,’ zei de Oude Dame, ‘blijf zitten! Ik wilde alleen even met Tsubasa praten.’
‘Tsubasa? Die is op haar kamer,’ zei een van de vrouwen, zo te zien van ongeveer dezelfde leeftijd als Aomame. Ze had lang, sluik haar.
‘Ja, samen met Saeko. Ze lijkt nog niet in staat om naar beneden te komen,’ zei een iets oudere vrouw.
‘Daar zal ze nog wat meer tijd voor nodig hebben,’ zei de Oude Dame mild.
De drie vrouwen knikten zwijgend. Ze begrepen heel goed wat dat betekende: tijd nodig hebben.
==
Ze liepen de trap op en gingen een kamer binnen. Saeko bleek een kleine, onbeduidende vrouw te zijn. Toen de Oude Dame haar verzocht om hen even alleen te laten, ging ze met een flauwe glimlach de kamer uit, trok de deur achter zich dicht en liep naar beneden. Zo bleven ze achter met de tienjarige Tsubasa. In de kamer stond een kleine eettafel waaraan ze met z’n drieën gingen zitten: het meisje, de Oude Dame, en Aomame. Het dikke gordijn was stijf dichtgetrokken.
‘Dit is Aomame,’ zei de Oude Dame tegen het meisje. ‘Ze werkt voor mij, dus je hoeft niet bang te zijn.’
Het meisje keek Aomame heel even aan en knikte nauwelijks waarneembaar, met een beweging zo miniem dat je hem gemakkelijk over het hoofd had kunnen zien.
‘Dit is Tsubasa,’ stelde de Oude Dame het meisje voor. ‘Hoelang ben je nu bij ons, Tsubasa?’
Het hoofdje bewoog weer heel licht, minder dan een centimeter, ditmaal heen en weer, als om te zeggen: dat weet ik niet.
‘Zes weken en drie dagen,’ zei de Oude Dame. ‘Jij telt de dagen misschien niet, maar ik wel, hoor. En weet je waarom?’
Het meisje schudde weer bijna onwaarneembaar van nee.
‘Omdat tijd soms heel belangrijk is,’ legde de Oude Dame uit. ‘En dan kan alleen het tellen van de dagen al veel te betekenen hebben.’
In Aomames ogen was Tsubasa een doodgewoon tienjarig meisje. Ze was lang voor haar leeftijd, maar mager, en haar borstjes waren nog niet begonnen te zwellen. Ze leek chronisch ondervoed te zijn. Haar gezichtje was niet onaardig, maar ze maakte erg weinig indruk. Haar ogen deden denken aan beslagen ruiten: je kon er niet door naar binnen kijken, hoe graag je dat ook zou willen. Af en toe bewogen haar droge, dunne lippen zenuwachtig, alsof ze probeerde woorden te vormen, maar als dat zo was, slaagde ze er niet in om ze te uiten.
Uit de papieren zak die ze had meegebracht, haalde de Oude Dame een doosje met op de voorkant een Zwitsers berglandschap. Het bevatte twaalf bonbons, elk anders van vorm. Eerst liet ze Tsubasa kiezen, daarna Aomame, en vervolgens stopte ze er zelf een in haar mond. Aomame volgde haar voorbeeld. Pas nadat ze dat had gezien, stak Tsubasa ook haar bonbon in haar mond. Een tijdlang zaten ze zwijgend te kauwen.
‘Kun jij je nog herinneren dat je tien was?’ vroeg de Oude Dame aan Aomame.
‘Heel goed,’ zei Aomame. Op die leeftijd had ze een jongen bij de hand gepakt en tegen zichzelf gezworen dat ze eeuwig van hem zou blijven houden. Een paar maanden later was ze voor het eerst ongesteld geworden. Dat had veel voor haar veranderd: ze was haar geloof kwijtgeraakt en had besloten de banden met haar ouders te verbreken.
‘Ik weet het ook nog heel goed,’ zei de Oude Dame. ‘Toen ik tien was, nam mijn vader me mee naar Parijs, en daar bleven we ongeveer een jaar wonen. Mijn vader was in die tijd namelijk in diplomatieke dienst. We woonden in een oud appartement (ze gebruikte het Franse woord) vlak bij de Jardin du Luxembourg. De Eerste Wereldoorlog liep op zijn einde, en de stations waren tjokvol gewonde militairen – soldaten zo jong dat ze nog kinderen leken, maar ook bejaarde mannen. Parijs is adembenemend mooi in elk seizoen, maar de indrukken die het op mij naliet zijn met bloed doordrenkt. De loopgravenoorlog aan het front breidde zich steeds verder uit, en soldaten die een arm of een been of een oog hadden verloren, zwierven als verdoemde geesten door de straten. Het wit van hun zwachtels en het zwart van de rouwbanden om de armen van de vrouwen waren de enige twee kleuren die in het oog sprongen. Paard-en-wagens vervoerden talloze nieuwe doodskisten naar de kerkhoven, en telkens als zo’n vracht kisten voorbijkwam, wendden de mensen op straat hun ogen af en persten hun lippen op elkaar.’
De Oude Dame reikte over de tafel. Het meisje dacht even na en haalde toen een hand van haar schoot en legde hem op de hand van de Oude Dame. Die pakte hem stevig vast. Toen de Oude Dame een jong meisje was, had haar vader of moeder vast op dezelfde manier haar hand vastgegrepen als er op straat weer zo’n wagen geladen met doodskisten voorbijkwam. En dan hadden ze haar getroost: maak je geen zorgen, jij bent veilig, jij hoeft nergens bang voor te zijn.
‘Een man produceert elke dag ettelijke miljoenen zaadcellen,’ zei de Oude Dame tegen Aomame. ‘Wist je dat?’
‘Van de fijnere details was ik niet op de hoogte,’ zei Aomame.
‘Ik sla er natuurlijk ook maar een slag naar, maar het zijn er in elk geval ontzaglijk veel. En die ontladen ze allemaal in één keer. Maar het aantal rijpe eicellen dat een vrouw produceert, is beperkt. Weet je hoeveel dat er zijn?’
‘Niet precies, nee.’
‘Niet meer dan een stuk of vierhonderd in haar hele leven,’ zei de Oude Dame. ‘Eicellen worden niet elke maand opnieuw geproduceerd, maar liggen al klaar op het moment van de geboorte. Elke maand nadat een vrouw haar eerste menstruatie heeft gehad, komt er zo’n eicel tot rijping en maakt zich los. Ook het lichaam van dit kind is al voorzien van zulke cellen, en omdat ze nog niet heeft gemenstrueerd, zijn ze nog bijna ongerept. Ze liggen netjes opgeslagen in hun vakje. En ik hoef je nauwelijks te vertellen dat het doel van eicellen is om met een zaadcel samen te gaan en zo bevrucht te worden.’
Aomame knikte.
‘De meeste verschillen in de mentaliteit tussen vrouwen en mannen lijken te kunnen worden teruggevoerd tot dit verschil in hun voortplantingssysteem. Vanuit een puur fysiologisch standpunt bezien, leven wij vrouwen op een manier die ons beperkte aantal eicellen het best beschermt. Jij, ik, en dit kind ook.’ Er speelde een glimlach om haar mond. ‘In mijn geval moet ik natuurlijk zeggen: leefde.’
Dat betekent dat ik nu al ongeveer tweehonderd eicellen kwijt ben, rekende Aomame pijlsnel uit in haar hoofd. De andere helft zal ik nog wel binnen in me meedragen. Die zijn waarschijnlijk allemaal voorzien van een etiketje met GERESERVEERD.
‘Maar háár eicellen zullen nooit bevrucht worden,’ zei de Oude Dame. ‘Verleden week heb ik haar laten onderzoeken door een dokter die ik ken. Ze is van binnen helemaal verwoest.’
Aomame staarde de Oude Dame met gefronste wenkbrauwen aan. Toen draaide ze haar nek een heel klein beetje en keek naar het meisje. De woorden wilden maar niet komen.
‘Verwoest?’
‘Ja, verwoest,’ zei de Oude Dame. ‘Zelfs met een operatie komt het nooit meer goed.’
‘Maar wie heeft zoiets gedaan?’ wilde Aomame weten.
‘Het fijne weet ik er niet van,’ zei de Oude Dame.
‘De Little People,’ zei het meisje.