23
Aomame: Dit is nog maar het begin

Voor een knus maar bijzonder erotisch nachtelijk feestje waren Aomame en Ayumi wel de ideale combinatie. Ayumi was klein van stuk met een stralende glimlach. Ze was niet verlegen en niet op haar mondje gevallen; als ze zich er eenmaal van had overtuigd dat het geen kwaad kon, bekeek ze de meeste dingen van de positieve kant, en bovendien had ze een gezond gevoel voor humor. Bij haar vergeleken schoot de slanke, gespierde Aomame qua gezichtsuitdrukking misschien iets tekort en kwam ze ook een beetje gereserveerd over. Ze vond het moeilijk om meteen aardig te doen tegen mannen die ze voor het eerst ontmoette. Het was maar heel zwak, maar als je goed luisterde, had haar manier van praten iets cynisch en agressiefs. Diep in haar ogen brandde, ternauwernood zichtbaar, een afkeurend licht. Maar als ze wilde, was ze heel goed in staat een coole aura te projecteren waar mannen als vanzelf op af kwamen. Het had iets weg van de seksueel stimulerende geur die bepaalde dieren en insecten afgeven als dat nodig is. Dit is niet iets wat je je bewust of door oefening eigen kunt maken. Het is waarschijnlijk aangeboren. Of nee, misschien had ze die geur in een bepaald stadium van haar leven op de een of andere manier verkregen. Hoe het ook zij, haar aura had een merkwaardig stimulerend effect, niet alleen op mannen, maar ook op haar partner Ayumi, en maakte dat ze nog actiever probeerden op te vallen.

Wanneer ze een paar geschikte mannen hadden gevonden, ging Ayumi eerst in haar eentje op verkenning uit, om met haar natuurlijke goedmoedigheid de basis te leggen voor een vriendschappelijke verstandhouding. Even later, als de tijd rijp was, voegde Aomame zich bij haar om voor harmonie en diepte te zorgen. Deze formule leidde tot een typisch sfeertje dat een mengeling was van operette en film noir. Als ze het eenmaal zover geschopt hadden, liep de rest van een leien dakje. Dan was het gewoon een kwestie van verhuizen naar een geschikte ruimte waar ze (in Ayumi’s onomwonden taalgebruik) ‘er lekker op los konden rammen’. Het moeilijkste was nog om de juiste partners te vinden. Idealiter dienden de mannen met z’n tweeën te zijn, schoon, en tot op zekere hoogte presentabel. Enige mate van ontwikkeling was gewenst, maar het mochten ook weer geen echte intellectuelen zijn, anders werd het gesprek zo saai dat de hele avond naar de bliksem ging. Economische draagkracht was ook een factor die meespeelde bij de beoordeling, want vanzelfsprekend waren het de mannen die voor de bar of de club betaalden en de hotelkamer voor hun rekening namen.

==

Toen ze tegen het eind van juni weer een bescheiden seksfeestje wilden houden (naar later zou blijken, de laatste activiteit voor het tweetal), konden ze echter met geen mogelijkheid een paar geschikte mannen vinden. Ze namen er de tijd voor, ze veranderden ettelijke malen van setting, maar zonder resultaat. Hoewel het een vrijdagavond aan het eind van de maand was, waren alle bars van Roppongi tot Akasaka zo goed als uitgestorven. Uit zo’n dooie boel konden ze geen mannen kiezen. De hemel was grauw en bewolkt, en in de straten hing een sfeer alsof de hele stad Tokyo zwaar in de rouw was.

‘Vanavond wordt het niks. Laten we er maar mee uitscheiden,’ zei Aomame. Haar horloge wees al halfelf aan.

Ayumi stemde schoorvoetend met haar in. ‘Ik heb nog nooit zo’n dooie vrijdagavond meegemaakt! En ik heb nog wel zulk sexy paars ondergoed aan, verdikkie.’

‘Nou, dan ga je toch naar huis om jezelf in de spiegel te bewonderen?’

‘Zelfs ik heb niet het lef om zoiets te doen in de gezamenlijke badkamer van een politieflat.’

‘In elk geval, laten we het voor vanavond maar voor gezien houden. We nuttigen samen een beschaafd drankje, en dan is het naar huis en naar bed.’

‘Ja, daar hebben we misschien net zoveel aan,’ mopperde Ayumi. Toen zei ze opeens: ‘Dat is waar ook, Aomame! Waarom gaan we niet nog even iets eten voor we naar huis gaan? Ik heb nog dertigduizend yen over.’

Aomame fronste haar wenkbrauwen. ‘Over? Hoe kan dat nou? Je klaagt altijd dat je zo weinig verdient!’

Ayumi wreef met haar wijsvinger langs haar neus. ‘Heb ik de vorige keer van míjn partner gekregen, toen we elkaar gedag zeiden. Dat was voor de taxi, zei hij. Je weet wel, een van die twee die in onroerend goed deden.’

‘En dat heb je zomaar aangenomen?’ vroeg Aomame stomverbaasd.

‘Ja. Hij dacht zeker dat we semiberoeps waren,’ giechelde Ayumi. ‘Geen haar op zijn hoofd die eraan gedacht zal hebben dat hij een politieagente en een martialartsinstructrice voor zich had. Maar dat hindert toch niet? Makelaars verdienen bakken met geld, die kunnen het best missen. Ik had het opzijgelegd om ooit weer eens met jou zo heerlijk te gaan eten. Zulk inkomen bij je gewone huishoudgeld stoppen, dat stuit me toch ergens tegen de borst.’

Aomame zei niet wat ze ervan dacht. Van onbekende kerels geld aannemen voor een avondje losse seks – het kwam haar bijzonder onwerkelijk voor. Het wilde er bij haar niet in dat zij hetzelfde zou doen. Het was of ze voor een lachspiegel stond te kijken naar een vervormd beeld van zichzelf. Maar vanuit een moreel standpunt viel moeilijk te zeggen wat beter was: geld aannemen om mannen te vermoorden, of geld aannemen om met ze naar bed te gaan.

‘Vind je het verkeerd om geld van mannen aan te nemen?’ informeerde Ayumi bezorgd.

Aomame schudde haar hoofd. ‘Verkeerd, verkeerd... Ik vind het een beetje raar. Ik had gedacht dat een politieagente meer weerstand zou voelen tegen een daad die verdacht veel op prostitutie lijkt.’

‘Helemaal niet, hoor,’ zei Ayumi met heldere stem. ‘Daar zit ik helemaal niet mee. Prostituees bepalen het bedrag vóór ze seks hebben, en ze staan erop om vooruit te worden betaald. Dat is hun principe: “Eerst het geld op tafel, en dan de broek omlaag.” Als je naderhand van je klant te horen krijgt: “Ik heb geen geld bij me”, hoe kun je dan je brood verdienen? Maar als je niet over een prijs hebt gesjacherd en naderhand gewoon wat geld krijgt toegestoken “voor de taxi”, dan is dat gewoon niet meer dan je waardering tonen, en dat is iets heel anders dan beroepsprostitutie. Daar is een duidelijk verschil tussen.’

En daar zat inderdaad iets in.

==

De twee mannen die Aomame en Ayumi de vorige keer hadden uitgekozen, zagen eruit alsof ze midden in de dertig of voor in de veertig waren. Allebei hadden ze een weelderige haardos, maar in dat opzicht had Aomame water bij de wijn gedaan. Ze handelden in onroerend goed, zeiden ze. Uit hun pakken van Hugo Boss en stropdassen van Missoni Uomo kon je echter opmaken dat ze waarschijnlijk niet werkten voor grote firma’s als Mitsubishi of Mitsui, maar voor een agressiever bedrijf, waar ze veel meer vrijheid hadden om eigen initiatief te ontplooien. Een buitenlands bedrijf, waarschijnlijk. In elk geval geen bedrijf met pietepeuterige regels, oude tradities en lang voortslepende vergaderingen. Als je niet uit het juiste hout gesneden was, hield je het er nooit uit, maar was je dat wel, dan verdiende het formidabel. Een van de mannen had de sleutel van een spiksplinternieuwe Alfa Romeo. Ze zeiden dat er veel te weinig kantoorruimte was in Tokyo. De economie was de oliecrisis van 1979 weer te boven gekomen en vertoonde tekenen van razendsnelle groei, en het kapitaal circuleerde steeds sneller op de geldmarkt. Je kon nog zoveel hoge kantoorgebouwen neerzetten, en toch kwam je tekort.

‘De makelaars van tegenwoordig lijken goed te boeren,’ zei Aomame.

‘Ja, als je een beetje geld overhebt, Aomame, moet je het investeren in onroerend goed,’ zei Ayumi. ‘In een stad als Tokyo is de hoeveelheid grond beperkt, maar er komen reusachtige kapitalen binnen, dus de grondprijs gaat omhoog, al doe je er niks mee. Als je nu koopt, maak je nooit verlies. Het is net als wanneer je bij het paardenrennen wedt op een paard waarvan je weet dat het gaat winnen. Jammer genoeg zijn lagere beambten zoals ik daar financieel niet toe in staat. Doe jij trouwens aan beleggen en zo, Aomame?’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Ik geloof alleen in baar geld.’

Ayumi schoot in de lach. ‘Dat is een criminele mentaliteit, weet je dat?’

‘En hoe! Ik slaap met de poen onder mijn matras, en als de smerissen voor de deur staan, spring ik ermee het raam uit.’

‘Ja, precies!’ lachte Ayumi, en ze knipte met haar vingers. ‘Net als in The Getaway. Je weet wel, die film met Steve McQueen. Geweren en dikke rollen bankbiljetten. Dat vind ik toch zo leuk!’

‘Leuker dan de wet te helpen handhaven?’

‘Persoonlijk, hè,’ zei Ayumi met een brede grijns. ‘Persoonlijk zou ik veel liever een outlaw zijn. Dat trekt me stukken meer dan in een politieautootje rondtuffen om foutparkeerders op de bon te slingeren. Ik denk dat ik me daarom ook zo tot jou aangetrokken voel, Aomame.’

‘Zie ik eruit als een outlaw?’

Ayumi knikte. ‘Ik vind wel dat je zoiets uitstraalt, al haal je het niet bij Faye Dunaway met haar machinegeweer.’

‘Ik heb helemaal geen machinegeweer nodig,’ zei Aomame.

==

‘Je vroeg me toch laatst iets over die sekte Voorhoede?’ zei Ayumi.

Ze waren neergestreken bij een klein Italiaans restaurant in Iikura dat tot laat open was, en daar zaten ze nu chianti te drinken met een hapje erbij – salade met tonijn voor Aomame, en gnocchi met pesto voor Ayumi.

‘Ja?’ zei Aomame.

‘Dat wekte mijn interesse, en toen ben ik in mijn eentje eens verder gaan snuffelen. En hoe verder ik snuffel, hoe viezer het ruikt. Ze noemen zich wel een religieuze beweging, en ze zijn ook als zodanig erkend, maar ik mag doodvallen als ik er iets godsdienstigs in zie. Hun leer is zo gedeconstrueerd, of hoe noem je dat, dat hij gewoon een grabbelton van religieuze images is geworden. Voeg daar nog wat new-age-spiritualisme aan toe, wat modieus academisme en terug-naar-de-natuur, wat antikapitalisme en een snufje occultisme, en klaar is Kees. Maar dat is ook alles. Ik heb niets substantieels kunnen vinden. Of beter gezegd: de substantie van deze sekte is dat hij zo onsubstantieel is. Om met McLuhan te spreken: “The medium is the message.” Nou, en als je dat cool vindt, dan is het dat ook.’

‘McLuhan?’

‘Ik lees ook wel eens een boek,’ zei Ayumi een beetje kribbig. ‘McLuhan was zijn tijd ver vooruit. Hij was een poosje in de mode, en misschien wordt er nu daarom wat schamper over hem gedaan, maar de dingen die hij zei klopten grotendeels wel.’

‘De inhoud is niet meer dan een onderdeel van de verpakking. Bedoelde hij dat niet?’

‘Precies. De verpakking bepaalt de inhoud, niet andersom.’

Aomame dacht hier even over na.

‘Met andere woorden,’ zei ze, ‘de inhoud van Voorhoede is onduidelijk, maar dat hindert niet, want hun volgelingen komen toch wel.’

Ayumi knikte. ‘Verbazend veel zijn het er misschien niet, maar toch nog altijd een respectabel aantal. En al die nieuwe leden brengen weer geld in het laatje, dat spreekt vanzelf. Als je me vraagt waarom díé sekte zoveel mensen aantrekt, dan komt het volgens mij in de eerste plaats doordat hij zo weinig religieus aandoet. Het ziet er allemaal heel clean, intellectueel en systematisch uit. Kortom, niet armoedig. Jongere mensen die gespecialiseerd werk of onderzoek doen, voelen zich door zoiets aangetrokken. Hun intellectuele nieuwsgierigheid wordt erdoor geprikkeld. Het geeft ze een gevoel van voldaanheid dat ze in de materiële wereld niet krijgen – een voldaanheid die ze met de hand kunnen beetpakken en betasten. Dit soort intellectuele volgelingen functioneert net als de eliteofficieren in een leger en vormt het brein van de sekte, een brein met heel veel macht.

Bovendien schijnt de goeroe van de sekte, degene die zij “Leider” noemen, een heel charismatische persoonlijkheid te zijn. De sekteleden hebben ontzettend veel eerbied voor hem. Het bestaan van deze man functioneert zogezegd als de kern van hun leer. Dit is als het ware een godsdienst in zijn beginstadium. Het christendom moet aanvankelijk ongeveer net zo zijn begonnen. Maar déze man verschijnt helemaal niet in het openbaar. Niemand weet hoe hij eruitziet, en zelfs zijn naam en leeftijd zijn onbekend. Officieel wordt de sekte bestuurd door een college, en de positie van president van dat college wordt bekleed door iemand anders. Bij officiële gelegenheden is de president het gezicht van de sekte, maar volgens mij is hij niet meer dan een stroman. Nee, het middelpunt van de sekte is die raadselachtige Leider, dat kan niet anders.’

‘Die man lijkt wel héél erg zijn best te doen om zijn identiteit geheim te houden,’ zei Aomame.

‘Ik weet niet of hij echt iets te verbergen heeft of dat hij niet zegt wie hij is om een mysterieus sfeertje te scheppen.’

‘Misschien is hij wel ontzettend lelijk.’

‘Dat zou ook kunnen. Een gedrocht dat niet van deze wereld is...’ Ayumi gromde laag in haar keel om een monster te imiteren. ‘In elk geval, behalve de goeroe zijn er wel meer dingen in de sekte die het daglicht niet kunnen velen. Veel te veel zelfs. Daar zijn die landaankoopactiviteiten waar ik het laatst aan de telefoon over had maar een deel van. Wat je van de sekte te zien krijgt, is niet meer dan een façade. Mooie gebouwen, smaakvolle advertenties, intelligente theorieën, uit de elite afkomstige volgelingen, stoïcijnse verstervingen, yoga en gemoedsrust, de verwerping van het materialisme, biologische landbouw, frisse lucht en een gezond vegetarisch dieet... Het is allemaal precies een goed uitgekiende publiciteitsfoto. Het verschilt in niets van die glimmende reclamefolders van vakantieappartementen die altijd met de krant van zondag in de bus vallen. De verpakking is bijzonder mooi, maar het geeft me het gevoel dat daaronder iets gaande is waar echt een luchtje aan zit. Een gedeeltelijk illegaal luchtje, of ik moet me wel heel erg vergissen. Ik heb allerlei documenten doorgelezen, en dat is mijn eerlijke indruk.’

‘Maar op dit ogenblik doet de politie niets.’

‘Misschien doen ze wel iets achter de schermen, maar dat zou ik niet kunnen zeggen. Maar volgens mij houdt de politie van Yamanashi wel degelijk een oogje op de sekte. Dat maak ik tenminste op uit de toon waarop de man die destijds met het onderzoek belast was over ze sprak. Voorhoede is en blijft nu eenmaal de moederorganisatie van Dageraad, en er is nog niets bekend over de route waarlangs die de Chinese kalasjnikovs in handen hebben gekregen die ze bij dat vuurgevecht hebben gebruikt. Er is wel een vermoeden dat die via Noord-Korea het land zijn binnengekomen, maar het fijne weten we er nog steeds niet van. Vandaar dat ik denk dat Voorhoede tot op zekere hoogte in de gaten wordt gehouden. Maar ze zijn een religieuze corporatie, dus je moet goed uitkijken hoe je ze aanpakt. We hebben al eens huiszoeking gedaan, en daarbij is duidelijk geworden dat ze met dat vuurgevecht niets te maken hebben gehad, in elk geval niet direct. Wat het Bureau voor Openbare Veiligheid doet, weet ik natuurlijk niet.[1] Die lui nemen de striktste geheimhouding in acht, en het heeft tussen hen en de gewone politie nooit geboterd.’

‘Ben je al iets meer te weten gekomen over die kinderen die niet langer naar de lagere school gaan?’

‘Dat ook niet. Als die kinderen eenmaal stoppen met naar school gaan, schijnen ze niet meer buiten de muur van de sekte gezien te worden. En wij als politie kunnen daar geen navraag naar doen. Tenzij er concrete redenen zijn om te vermoeden dat er kindermishandeling plaatsvindt, want dat verandert de hele zaak. Maar tot nu toe is dat niet het geval.’

‘Kun je geen informatie lospeuteren uit mensen die Voorhoede hebben verlaten? Ik neem tenminste aan dat er wel een páár mensen zullen zijn die teleurgesteld zijn in de sekte zelf of die de religieuze discipline niet aankonden.’

‘Natuurlijk zijn er mensen die de sekte verlaten. Als je mensen hebt die zich ertoe bekeren, heb je er ook die hun geloof erin verliezen. In principe staat het iedereen vrij de sekte vaarwel te zeggen. Wanneer ze toetreden, moeten ze een groot bedrag doneren als “vergoeding voor levenslang gebruik van de faciliteiten”, en bij die gelegenheid ondertekenen ze een verklaring waarin ze afzien van al hun aanspraken op teruggave ingeval ze de sekte weer verlaten. Zolang ze er dus in toestemmen om helemaal uitgekleed te worden, mogen ze uittreden. Er is een vereniging van voormalige leden, en die houden bij hoog en bij laag vol dat Voorhoede een gevaarlijke, tegen de maatschappij gerichte sekte is die zich schuldig maakt aan fraude en zwendel. Ze hebben een paar zaken aanhangig gemaakt en ze geven een blaadje uit, maar hun stem is maar heel zwak en heeft nauwelijks invloed op de publieke opinie. Voorhoede heeft een team van voortreffelijke advocaten, die een waterdicht verdedigingssysteem hebben georganiseerd, dus die doen voor een aanklacht geen stap achteruit.’

‘Hebben de voormalige sekteleden ooit iets gezegd over de Leider of over de kinderen van de volgelingen binnen de muren?’

‘Ik heb hun blaadje niet gelezen, dus dat durf ik niet te zeggen,’ zei Ayumi. ‘Maar voor zover ik het in de gauwigheid heb kunnen nagaan, waren zulke ontevreden elementen in het algemeen gewone leden voor ze wegliepen. Ze waren niet belangrijk. Voorhoede mag dan stoer alle seculiere waarden verwerpen, maar gedeeltelijk is het een klassenmaatschappij zoals het seculiere leven die nauwelijks kent. Er is een duidelijke verdeling tussen kaderleden en leden van lagere rang. Alleen diegenen met een hogere opleiding of gespecialiseerde kennis kunnen kaderlid worden. De eer om de Leider te mogen ontmoeten om direct van hem richtlijnen te ontvangen en zo een centrale rol te kunnen spelen in de organisatie van de sekte, is uitsluitend weggelegd voor de elite van het kader. De grote massa van de leden betaalt zich blauw voor het privilege om in de frisse lucht te versterven, op het land te werken, van de meditatieruimtes gebruik te maken, en zo hun gedesinfecteerde dagen door te brengen – dat is alles. Het is net een kudde schapen: ze luisteren braaf naar de herder en zijn honden, ze worden ’s ochtends naar de wei geleid en ’s avonds weer naar de stal, en zo brengen ze elke dag vredig door. Ze zien verlangend uit naar de dag dat ze bevorderd worden tot zo’n hoge positie dat ze Big Brother in eigen persoon mogen ontmoeten, maar die dag komt natuurlijk nooit. De gewone leden zijn nauwelijks op de hoogte van hoe het systeem van Voorhoede in elkaar zit, dus als ze de organisatie verlaten, kunnen ze de buitenwereld ook niets vertellen wat echt van belang is. Ze hebben niet eens het gezicht van de Leider gezien.’

‘Zijn er dan geen eliteleden die de sekte verlaten?’

‘Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dat nog nooit voorgekomen.’

‘Dus als je eenmaal bent ingewijd in de geheimen van de organisatie, laten ze je niet meer gaan.’

‘Ik denk dat er heel dramatische dingen gebeuren als het ooit zover komt.’ Ayumi zuchtte. ‘Maar jij had het er laatst over dat er jonge meisjes zouden worden verkracht. In hoeverre is dat zeker?’

‘Bijna honderd procent, alleen kunnen we nog geen concrete bewijzen leveren.’

‘En vinden die verkrachtingen systematisch binnen de sekte plaats?’

‘Ook dat weten we nog niet. Maar er is op z’n minst één slachtoffer. Ik heb haar ontmoet. Ze is er heel erg aan toe.’

‘En ze is verkracht? Er heeft penetratie plaatsgevonden?’

‘Zonder de minste twijfel.’

Ayumi trok haar mond schuin en dacht na. ‘Goed. Ik zal het op mijn manier verder uitpluizen.’

‘Hartstikke bedankt. Maar doe geen moeilijke dingen!’

‘Dat ben ik ook niet van plan,’ zei Ayumi. ‘Ik zie er misschien niet naar uit, maar ik weet wat ik doe.’

==

Ze waren klaar met eten, en de kelner had hun borden opgeruimd. Ze zagen af van een dessert, maar namen in plaats daarvan nog een glaasje wijn.

‘Je hebt me laatst toch verteld dat jij als jong meisje nooit door mannen bent lastiggevallen?’ begon Ayumi.

Aomame bestudeerde het gezicht van haar vriendin voor ze knikte. ‘Ze waren bij mij thuis heel godsdienstig, en over seks werd gewoon niet gepraat. In andere gezinnen die we kenden ging het al net zo. Seks was taboe.’

‘Ja, maar of je gelovig bent of niet heeft toch niets te maken met je libido? De seksmanie van geestelijken is algemeen bekend. Bij de politie rekenen we heel wat kerels in voor prostitutie of omdat ze in de trein vrouwen lastigvallen, en dat blijken dan heel vaak priesters of onderwijzers te zijn.’

‘Kan zijn, maar ík heb wat dat betreft nooit ergens last van gehad. En er was om me heen ook niemand die zoiets deed.’

‘Dan heb je geluk gehad,’ zei Ayumi. ‘Gefeliciteerd!’

‘Bedoel je dat jij...?’

Ayumi aarzelde even, toen haalde ze kort haar schouders op. ‘Vaak genoeg. Toen ik nog klein was.’

‘Door wie?’

‘Mijn broer en mijn oom.’

Aomames gezicht betrok. ‘Je broer en je oom?’

‘Ja. En die zijn nu allebei bij de politie. Mijn oom heeft laatst zowaar een lintje gekregen, “voor dertig jaar trouwe dienst en zijn grote bijdrage aan de beveiliging van de samenleving en de verbetering van het milieu”. Hij heeft ook ooit in de krant gestaan omdat hij een stomme hond met haar jong tussen de slagbomen van een overweg heeft weggehaald.’

‘Maar wat deden ze met je?’

‘O, ze voelden aan mijn kruis en ik moest aan hun pik likken.’

De frons in Aomames voorhoofd werd steeds dieper. ‘Je eigen broer en je oom?’

‘Niet alle twee tegelijk natuurlijk. Ik was tien, en mijn broer zal vijftien zijn geweest. Dat met mijn oom was veel eerder – twee of drie keer toen hij bij ons kwam logeren.’

‘En heb je dat aan iemand verteld?’

Ayumi schudde langzaam haar hoofd. ‘Ik keek wel uit. Ze hadden tegen me gezegd dat ik het aan niemand mocht vertellen en me gedreigd met van alles en nog wat als ik dat toch zou doen. Maar die dreigementen waren niet eens nodig. Ik had zo’n gevoel dat als ik het vertelde, niet zij het op hun brood zouden krijgen, maar ik. En daar was ik zo bang voor dat ik mijn mond wel hield.’

‘Kon je het zelfs niet aan je moeder vertellen?’

‘Voorál niet aan mijn moeder,’ zei Ayumi. ‘Die had mijn broer altijd al voorgetrokken. Ik was namelijk een geweldige teleurstelling voor haar: ik was onhebbelijk, lelijk, te dik, en mijn cijfers op school waren ook al niet om over naar huis te schrijven. Mijn moeder had een heel ander soort dochter gewild, een slank en snoezig poppetje dat naar balletles ging, en dat was ik niet en zou ik ook nooit worden.’

‘Dus je wilde haar niet nog meer teleurstellen?’

‘Precies. Als ik haar vertelde wat mijn broer met me had gedaan, had ik zo’n vermoeden dat ze het míj kwalijk zou nemen en een nog grotere hekel aan me zou krijgen. Zo van: “Dan zul jij het wel hebben uitgelokt!” In plaats van mijn broer op zijn kop te geven.’

Aomame had de vingers van allebei haar handen nodig om de rimpels in haar gezicht weer glad te krijgen. Toen ík tien was, vertelde ik mijn moeder dat ik van mijn geloof was gevallen, en sindsdien heeft ze nooit meer een woord tegen me gezegd. Als het echt niet anders kon, gaf ze me een boodschap op een blocnotevelletje. Maar praten? Nooit weer! Ik was haar dochter niet meer. Ik was niet meer dan een ‘afvallige’. En toen ben ik van huis weggelopen.

‘Maar staken ze ’m er niet in?’ vroeg ze aan Ayumi.

‘Nee,’ zei die. ‘Dat zou zo’n pijn hebben gedaan, dat ging niet. Bovendien hebben ze het ook nooit geprobeerd.’

‘En zie je je broer en die oom nog wel eens?’

‘Sinds ik ben gaan werken en uit huis weg ben, nauwelijks. Maar ze zijn nu eenmaal familie van me en ook nog eens collega’s, dus af en toe kom ik er niet onderuit. Bij die gelegenheden doe ik maar net of mijn neus bloedt. Ik rakel het in elk geval niet op. Ik geloof niet eens dat ze het zich nog herinneren.’

‘O nee?’

‘Zíj kunnen het vergeten,’ zei Ayumi. ‘Ik niet.’

‘Natuurlijk niet!’ zei Aomame.

‘Het is net als bij de volkerenmoorden uit de geschiedenis.’

‘Volkerenmoorden?’

‘De moordenaars kunnen sluitende redenen vinden om hun daden te rationaliseren of zelfs te vergeten. Die kunnen hun ogen afwenden van wat ze niet willen zien. Maar de slachtoffers kunnen niet vergeten. Die kunnen hun ogen niet afwenden. De herinneringen worden van ouder op kind overgeleverd. Weet je, Aomame, de wereld is gewikkeld in een eindeloze strijd tussen de ene herinnering en de tegenovergestelde.’

‘Dat is hij zeker,’ beaamde Aomame. Toen fronste ze licht haar voorhoofd. Een eindeloze strijd tussen de ene herinnering en de tegenovergestelde?

‘Om je de waarheid te zeggen, had ik ergens verwacht dat jij wel een soortgelijke ervaring zou hebben gehad,’ zei Ayumi.

‘Waarom denk je dat?’

‘Ik kan het niet goed uitleggen, maar dat kwam zomaar bij me op. Misschien dat je daarom af en toe voor één nacht met vreemde mannen aan de rol gaat. En in jouw geval gaat dat met woede gepaard, dat zie ik wel. Woede, kwaadheid – hoe je het ook wilt noemen. Normale – ik bedoel, de mééste mensen vinden een vaste vriend of vriendin met wie ze uitgaan of gaan eten en dan hebben ze als vanzelf alleen seks met diegene, maar volgens mij ben jij daar niet toe in staat. Net zomin als ik, trouwens.’

‘Dus jij dacht dat ik de gewone wegen niet kan bewandelen omdat ik lastig ben gevallen toen ik klein was?’

‘Die indruk had ik,’ zei Ayumi. Ze schokte even met haar schouders. ‘Wat mezelf betreft, ik ben bang van mannen. Of liever: ik ben bang om met één speciale man een diepere relatie te beginnen. En om alles wat hij met zich meebrengt te moeten accepteren. Ik griezel als ik eraan denk. Maar soms is alleen-zijn niet te verdragen. Dan wil ik een man zijn armen om me heen hebben, hem in me voelen. Dan word ik zo geil dat ik me nauwelijks kan beheersen. Op zulke momenten voel ik me veel meer op mijn gemak als ik de man helemaal niet ken. Stukken meer.’

‘Je bent bang?’

‘Ja. Heel erg zelfs.’

‘Ik geloof niet dat ik bang ben van mannen,’ zei Aomame.

‘Is er iets waar jij wel bang van bent, Aomame?’

‘Natuurlijk wel,’ zei Aomame. ‘En het bangst ben ik van mezelf. Omdat ik niet weet wat ik nú weer ga doen. Omdat ik niet goed begrijp waar ik mee bezig ben.’

‘En waar ben je nu mee bezig?’

Aomame bestudeerde het wijnglas in haar hand. ‘Als ik dat eens wist,’ zei ze. Ze keek op. ‘Maar dat weet ik niet. Ik kan niet eens met zekerheid zeggen in welke wereld ik me bevind, of welk jaar dit is.’

‘Het is 1984, en je bent in Tokyo, in Japan.’

‘Ik wou dat ik dat met dezelfde overtuiging kon zeggen als jij.’

‘Doe niet zo mal,’ lachte Ayumi. ‘Die feiten zijn zo klaar als een klontje. Daar heb je toch geen zekerheid of overtuiging voor nodig?’

‘Ik heb er nog geen goede verklaring voor, maar wat mij betreft liggen die feiten helemaal niet voor de hand.’

‘O nee?’ zei Ayumi. Ze klonk onder de indruk. ‘Nou, ik begrijp de omstandigheden niet, of misschien is het de manier waarop je het allemaal aanvoelt, maar dit weet ik wel: welk jaar het ook is en waar je op dit ogenblik ook bent, jij hebt iemand van wie je zielsveel houdt. Vanuit mijn standpunt bekeken, is dat iets om ontzettend jaloers op te zijn. Zelfs zo iemand heb ik niet.’

Aomame zette haar wijnglas terug op tafel. Ze bette haar mond met haar servet. Toen zei ze: ‘Misschien heb je daar wel gelijk in. Het kan me niet schelen welk jaar het is of waar ik ben, ik wil hem zien! Ik wil hem zo ontzettend graag zien! Dat lijkt het enige in mijn leven waarvan ik zeker ben. Dat is het enige wat ik met zekerheid kan zeggen.’

‘Wil je dat ik er de politiedossiers eens op nasla? Als je zijn persoonlijke gegevens voor me hebt, kom ik er misschien wel achter waar hij nu is en wat hij doet.’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Ga niet zoeken. Alsjeblieft. Ik geloof dat ik het je al eens eerder heb gezegd, maar ik loop hem ooit ergens zomaar tegen het lijf. Bij toeval. En tot dat moment blijf ik geduldig wachten.’

‘Net als bij zo’n sentimentele soapserie op de tv!’ zei Ayumi bewonderend. ‘Daar ben ik nou zo dol op, hè! Ik krijg er gewoon kippenvel van!’

‘Je moet het zelf maar eens meemaken, dan weet je wel hoe erg het is.’

‘Dat het erg is, wil ik graag geloven,’ zei Ayumi. Ze drukte zachtjes een vinger tegen haar slaap. ‘Maar hoewel je zo vreselijk veel van hem houdt, ga je toch met wildvreemde kerels naar bed.’

Aomame tikte met haar nagel zachtjes op de rand van haar wijnglas. ‘Ik ben een mens van vlees en bloed. Dat heb ik nodig om niet uit mijn evenwicht te raken.’

‘Maar verlies je dan de liefde niet die je in je hebt?’

‘Het is net als bij het Tibetaanse levensrad,’ zei Aomame. ‘Als het rad rondwentelt, gaan de waarden en gevoelens aan de velg omhoog en weer omlaag. Ze blinken op en ze verzinken weer in duisternis. Maar echte liefde is aan de as van het wiel verbonden en beweegt niet.’

‘Wat prachtig!’ zei Ayumi. ‘Het Tibetaanse levensrad!’[2]

Ze pakte haar glas wijn en dronk het helemaal leeg.

==

Twee dagen later, om acht uur ’s avonds, belde Tamaru op. Zoals altijd liet hij de gebruikelijke plichtplegingen achterwege en kwam hij meteen ter zake.

‘Heb je morgenmiddag iets op je programma?’

‘Morgenmiddag heb ik helemaal niets, dus ik kan langskomen wanneer het jullie schikt.’

‘Komt halfvijf uit?’

‘Jazeker.’

‘Goed, dat is dan afgesproken,’ zei Tamaru. Aomame hoorde zijn balpen krassen terwijl hij de tijd in zijn agenda noteerde. Hij leek hard op zijn pen te drukken.

‘Tussen haakjes,’ vroeg ze, ‘hoe maakt Tsubasa het?’

‘O, goed, geloof ik. Madame gaat elke dag naar haar toe om voor haar te zorgen. Het kind is zich erg aan haar gaan hechten.’

‘Dat is fijn.’

‘Ja. Maar anderzijds is er iets gebeurd dat minder leuk is.’

‘Minder leuk?’ vroeg Aomame. De toon van Tamaru’s stem verried duidelijk dat het helemaal niet leuk was.

‘De hond is dood.’

‘De hond? Je bedoelt Boef toch niet?’

‘Ja. De malle Duitse herder die zo dol was op spinazie. Ze is gisteravond gestorven.’

Daar keek Aomame erg van op. Boef was vijf, hoogstens zes jaar oud – geen leeftijd om dood te gaan.

‘En toen ik haar laatst zag, leek ze nog zo gezond!’

‘Ze is niet gestorven omdat ze ziek was,’ zei Tamaru met vlakke stem. ‘Vanochtend vonden ze haar in kleine brokjes.’

In kleine brokjes?

‘Ze moet uit elkaar zijn gebarsten. Haar ingewanden lagen overal. De tuin was ermee bezaaid. Ik heb haar met een keukenrol bij elkaar moeten rapen. Haar lichaam leek wel binnenstebuiten te zijn gekeerd. Alsof iemand een kleine bom in haar maag had gestopt.’

‘Wat vreselijk!’

‘De hond, daar is niets aan te doen,’ zei Tamaru. ‘Die is dood en komt niet terug. Een andere waakhond vind ik wel weer. Nee, wat ík graag wil weten is: wat is daar gebeurd? Dit is niet iets waartoe zomaar iedereen in staat is. Een hond een bom in haar maag stoppen – dat alleen al. Als deze hond iemand aan zag komen die ze niet kende, ging ze tekeer alsof ze tienduizend duivels voor zich had. Dit was echt niet zo eenvoudig.’

‘Nee, zeker niet,’ zei Aomame droog.

‘De vrouwen in het vluchthuis zijn ook erg geschrokken en weten zich geen raad van angst. De vrouw die haar elke dag haar eten gaf, vond haar vanochtend. Eerst braakte ze haar eigen ingewanden uit, en toen belde ze mij op. Ik heb het iedereen gevraagd. Hebben jullie vannacht een verdacht geluid gehoord? Maar niks hoor. Zelfs niet het geluid van een explosie, en dat is toch over het algemeen zo’n herrie dat een normaal mens er beslist van wakker schrikt, laat staan vrouwen die in angst en beven een zo teruggetrokken mogelijk leven leiden. Met andere woorden, dit was een geluidloze explosie. Niemand heeft de hond ook horen blaffen. Het was een buitengewoon rustige nacht. En toch, toen het ochtend werd, vonden ze de hond keurig binnenstebuiten gekeerd en haar ingewanden over de hele tuin gespat. De kraaien uit de buurt hadden al vanaf ’s ochtends vroeg plezier. Maar mij bevalt het natuurlijk helemaal niet.’

‘Er is iets vreemds aan de hand.’

‘En hoe!’ beaamde Tamaru. ‘Er is iets vreemd aan de hand, en mijn voorgevoel zegt me dat dit nog maar het begin is.’

‘Heb je de politie gebeld?’

‘Ben je belazerd?’ Tamaru snoof minachtend. ‘De politie is een stelletje stumpers. Die doen alleen maar de stomste dingen in de stomste plaatsen en maken alles hopeloos ingewikkeld.’

‘En Madame, wat zegt die ervan?’

‘Die zegt helemaal niets. Toen ik het haar vertelde, knikte ze alleen maar. Ze laat de bewaking helemaal aan mij over, van begin tot eind. Dat is nu eenmaal mijn werk.’

Er volgde een korte stilte – een zware stilte, zoals je bij een zware verantwoordelijkheid zou verwachten.

‘Morgen om halfvijf,’ zei Aomame.

‘Morgen om halfvijf,’ herhaalde Tamaru. Toen legde hij zachtjes de telefoon neer.

[1]Het Bureau voor Openbare Veiligheid is een onderdeel van de hoofdstedelijke politie dat zich voornamelijk met zaken van staatsveiligheid bezighoudt.

[2]De velg van het Tibetaanse levensrad of levenswiel bestaat uit twaalf secties die alle aspecten van het aardse leven uitbeelden. De ruimte tussen de zes spaken is gevuld met zes symbolische werelden, maar de as die het wiel ronddraait, bestaat uit de drie wortels van het kwaad. Aomames interpretatie is niet correct, maar drukt haar gevoelens wel heel mooi uit.